Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| ||||||||||
De uilen van Minerva in de communicatiewetenschapGa naar voetnoot*
| ||||||||||
[pagina 257]
| ||||||||||
Communicatie en massacommunicatieHet is niet wel mogelijk een overzicht te geven van de vele concepten, omschrijvingen en definities van de begrippen communicatie en massacommunicatie: men zou er een lijvig en misschien onleesbaar boek mee kunnen vullen. Wel bestaat er een consensus, dat beide fenomenen in de maatschappelijke werkelijkheid te herkennen zijn en dat studie ervan een zinnige, relevante bezigheid is. Men lijkt ook algemeen van gevoelen te zijn, dat men zowel in een communicatieproces als in een massacommunicatieproces drie componenten kan onderscheiden (eventueel anders te benoemen): een zender, een boodschap en een ontvanger. Wordt de boodschap door een zender beschikbaar gesteld aan een in beginsel onbeperkt aantal ontvangers, dan kan men spreken van een massacommunicatieproces. Massacommunicatie is derhalve een communicatie-verschijnsel met een bijzondere kwaliteit die het tot openbare communicatie maakt. De boodschap, d.i. het produkt van de zender in een communicatieproces, hoeft in een massacommunicatieproces niet uitsluitend via de z.g. massamedia (technische middelen zoals boek, krant, film, radio, televisie, grammofoonplaat en videoband) aan een in principe onbeperkt (maar in feite vaak wel beperkt) publiek beschikbaar gesteld te worden. Een voorbeeld van openbare communicatie waarbij geen technische middelen in het verspreidingsproces een rol spelen, is het gerucht, dat waarschijnlijk zo oud is als de mensheid zelf. Het vanuit de wetenschappen reflecteren op het verschijnsel massacommunicatie heeft geleid tot een wetenschap (of voorzichtiger uitgedrukt: een leer) van de massacommunicatie (ook wel publicistiek genoemd), de publiciteitsleer, de perswetenschap, de leer der communicatiemiddelen, de voorlichtingskunde, de filmkunde, de studie van de openbare mening en - de meest recente benaming - de communicatiewetenschap in engere zin. Aan de Nederlandse universiteiten en hogescholen bestaat voor de studie van het communicatiegedrag van mensen niet dezelfde nomenclatuur. Er is echter behalve in de naamgeving ook een opmerkelijk verschil in traditie en in wetenschappelijke benadering. Dr. E. Diemer heeft aan de Vrije Universiteit van Amsterdam in 1971 voor het eerst de benaming ‘communicatiewetenschap’ geïntroduceerdGa naar voetnoot2. Naar onze opvatting is het mogelijk, dat ook de andere disciplines die wij genoemd hebben plus de theaterwetenschap, de codicologie, de algemene taalwetenschap, de deeldisciplines sociologie van de massacommunicatie en psychologie van de massacommunicatie en de wetenschapsgebieden die zich met enig aspect | ||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||
van de (massa)communicatie bezig houden (recht, economie, geschiedenis en politicologie) toewerken naar een ontmoetingspunt waarvoor de benaming communicatiewetenschap het meest geschikt lijkt. Prof. dr. H.J. Prakke - over wie hierna meer - heeft de communicatiewetenschap ooit als ‘de wijdst mogelijke vleugelslag’ getypeerd. Een goed doordachte interdisciplinaire of multidisciplinaire communicatiewetenschap zal zowel naar de kant van het onderwijs als van de wetenschapsbeoefening een aantrekkelijk toekomstperspectief kunnen bieden. De hervorming van de academische studies binnen hooguit twee jaar maakt een bezinning op de toekomst van de studie van de communicatie- en massacommunicatieprocessen nodig. Bovendien zal met het oog op de herstructureringsplannen het probleem van de verhouding wetenschappelijke oriëntatie en beroepsgerichtheid in de opleiding opnieuw onder ogen gezien moeten worden. Voor een goed begrip van de huidige situatie (of stagnatie?) van de studie van de massacommunicatie in Nederland kan een uitvoeriger analyse van de Duitse en een meer beknopte verwijzing naar de Amerikaanse ontwikkeling van het studiegebied verhelderend zijn. Het verleden geeft geen zekerheden voor de toekomst, maar de gezochte weg naar de communicatiewetenschap wordt alleen gevonden langs de tot nu toe bewandelde paden van Publizistikwissenschaft en masscommunication research. De communicatiewetenschap als synoptische, multidisciplinaire en integrerende wetenschap zal slechts werkelijkheid worden als de nu bij wetenschap en praxis van de (massa)communicatie betrokkenen er een gezamenlijk project van maken. | ||||||||||
Oude brieven van de communicatiewetenschapDe openbare rede stelde een spreker in staat - nog voordat hij over technische middelen beschikte - met behulp van zijn in langdurige oefening getrainde stem een op een bepaalde plaats verzameld aantal toehoorders gelijktijdig te bereiken en daarbij de uitwerking van zijn boodschap te controleren. De redenaar sprak niet met (communicatie), maar tot (massacommunicatie) zijn publiek. De Grieken cultiveerden het gesproken woord. Het schrift werd bijvoorbeeld wel gebruikt om een wet vast te leggen, maar niet om tot een wet te komen. Het was verder wel gebruikelijk om redevoeringen op schrift te concipiëren, maar daarna werd de tekst uit het hoofd geleerd. Prof. mr. L.G.A. Schlichting memoreerde ten overstaan van zijn studenten graag de mening van Plato dat het schrift uitgevonden was door een klein godje, omdat het schrijven het geheugen afbreuk deed. Met vele anderen beschouwde deze Nijmeegse hoogleraar de retoriek in de zin van leer van | ||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||
de openbare redevoering als het oudste deelgebied van de publicistiek, de leer van de massacommunicatie. Prof. dr. H.J. Prakke rekent de retoriek van de klassieke Oudheid en de middeleeuwse homiletiek tot ‘de oude brieven’ en daarmee tot de voorgeschiedenis van de publicistiek. Aangezien de publicistiek een min of meer zelfstandig onderdeel van de communicatiewetenschap is, kunnen we ook spreken van de oude brieven van de communicatiewetenschap, zij het dan dat die brieven ons slechts inlichten over openbare communicatieGa naar voetnoot3. Van de andere kant waren de Grieken juist heel gevoelig voor communicatie als een direct menselijke betrekking, hetgeen in het geval van de openbare rede ondersteund werd door de gelijktijdige aanwezigheid van spreker èn toehoorders op eenzelfde plaats. In verband met latere parallellen zij nog opgemerkt, dat de openbare communicatie het hoofdbestanddeel uitmaakte van het gehele openbare en politieke leven. Op de inhoudelijke ontwikkeling van de Griekse retoriek, die begint met Gorgias, in 427 voor Christus vanuit Sicilië naar Athene gekomen, kunnen wij niet verder ingaanGa naar voetnoot4. Gaan we voorbij aan de homiletiek als reflectie op de gewijde welsprekendheid, dan komen we op het in het voorwetenschappelijke taalgebruik meer met massacommunicatie geassocieerde medium van de drukpers. Aanvankelijk diende de techniek van het drukken slechts de produktie van boeken die tot dan toe met de hand geschreven werden. In het begin van de zeventiende eeuw ontstond de pers in de zin van geregeld verschijnende kranten met nieuws waarvoor bij veel mensen belangstelling bestond. Nog voor het einde van de zeventiende eeuw werd een begin gemaakt met de systematische studie van de krant. Een van de daaruit voortgevloeide publikaties is Zeitungslust und Nutz, geschreven door Kaspar von Stieler in 1695 en in 1969 opnieuw uitgegeven in Bremen. In de achttiende eeuw werden aan Duitse universiteiten colleges gegeven over de krant en het tijdschriftGa naar voetnoot5. In veel gevallen werden kranten gebruikt als contemporaine bronnen om de staathuishoudkunde, geografie en geschiedenis met meer vrucht te kunnen bestuderen. De colleges werden van belang geacht voor iedereen die in het openbare leven een rol zou gaan spelen. Men bedoelde geen opleiding voor journalisten te geven. Wel was het zo, dat degenen die in het openbare leven een rol speelden, zich steeds vaker in woord en geschrift uitten over zaken die het algemeen belang betroffen: zij gingen publiceren. Zo is het waarschijnlijk te verklaren, dat het Duitse | ||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||
woord ‘Publizistik’ in de eerste helft van de negentiende eeuw de betekenis kreeg van datgene wat geschreven is en wordt over onderwerpen die het openbare leven betreffen. Het kon gaan om economische, juridische of politieke facetten. Juist in deze periode publiceerde men - ook als wetenschapsbeoefenaar - over de vraagstukken van de dag met meer diepgang in de kranten. Dit soort publicisten beoefende een veredelde journalistiek, totdat de figuur van de ‘nur-Publizist’, de beroepsjournalist, ook hun taken overnam. Het opmerkelijke is, dat de universiteiten in de negentiende eeuw geen colleges meer wijdden aan de pers (krant en tijdschrift). De ontwikkeling van voor 1800 kreeg eerst een duidelijk vervolg tegen het eind van de vorige eeuw. Onder de benaming Zeitungskunde toonde de universitaire wereld omstreeks 1900 weer enige interesse voor de pers die in het laatste kwart van de negentiende eeuw zowel in West-Europa als in de V.S. een bijzondere maatschappelijke betekenis verwierf. De staathuishoudkunde en de geschiedwetenschap hadden interesse voor de kranten en beschouwden de Zeitungskunde als een mogelijke hulp‘wetenschap’; de literatuurhistorici ontdekten kranten èn tijdschriften als bronnen om de cultuurgeschiedenis tot ontwikkeling te brengen. De staathuishoudkundigen en historici brachten in dissertaties o.m. cijferreeksen met betrekking tot afzonderlijke kranten aan het licht en publiceerden enige overzichten van de geschiedenis van de pers die nu als vingeroefeningen beschouwd worden. Het lijkt ons van belang erop te wijzen, dat de Zeitungskunde een interdisciplinaire achtergrond heeft. | ||||||||||
De uitbouw van de ZeitungskundeEen beslissende stap in de richting van een integrerende wetenschapsbeoefening was de opening van het eerste Institut für Zeitungskunde door de staathuishoudkundige dr. Karl Bücher aan de universiteit van Leipzig (1916)Ga naar voetnoot6. De oprichting was bespoedigd door het bij beide oorlogvoerende partijen optredende verschijnsel van oorlogspropaganda door middel van de pers. Mocht dit zich onmiddellijk aandienende terrein van onderzoek een voordeel zijn, er was in ieder geval ook één nadeel op rekening van de oorlog te schrijven. Bücher had gebrek aan krantenverzamelingen voor onderzoekdoeleinden. De inflatie en de behoefte van verzamelaars om brood op de plank in plaats van kranten op zolders te hebben deed het aanbod snel stijgen. De opkopers van oudpapier konden echter meer bieden dan de universiteit, zodat grotere en waardevolle collecties verloren gingen. Intussen was het instituut van Bücher voorlopig wel een teken van tegen- | ||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||
spraak binnen de universitaire veste; had eerst het merendeel van de historici de neus al opgehaald voor collegae die de krant als historische bron gebruikten, nu konden ook hoogleraren van andere disciplines hun ergernis uitspreken over het contact tussen wetenschap en pers via het nog zo prille vak Zeitungskunde. Uit voorzichtigheid en in het besef dat de methode van onderzoek van de pers nog ontwikkeld moest worden, had Bücher voor deze benaming gekozen. Twee decennia later had het begrip Zeitungswissenschaft vrij algemeen ingang gevonden. Dit blijkt o.i. - afgezien van de inhoudelijke vooruitgang van de discipline - het duidelijkst uit de uitgave van een gids voor de studie van de Zeitungswissenschaft in Duitsland in 1927Ga naar voetnoot7 en de oprichting van het wetenschappelijke vaktijdschrift Zeitungswissenschaft in 1926. In de naamgeving van de instituten hield men soms nog lang vast aan de oude benaming, al of niet met de toevoeging ‘öffentliche Meinung’. Ook komt men in wetenschappelijke geschriften ‘wissenschaftliche Zeitungskunde’ tegen. In de leeropdracht van Karl d'Ester (München 1924) werd voor het eerst Zeitungswissenschaft genoemd. Hoewel het probleem wetenschappelijke opleiding versus journalistieke beroepsopleiding noch door de Zeitungskunde noch door de Zeitungswissenschaft op een bevredigende wijze is opgelost, kan men de volgende schijnoplossing construeren. In de meeste universitaire instituten werd er voor 1945 rekening mee gehouden, dat de studerenden voor een groot gedeelte in de praktische journalistiek werk zouden zoeken. Bij gebrek aan vakopleidingen voor journalisten boden de instituten voor Zeitungskunde en Zeitungswissenschaft de gelegenheid praktische oefeningen in de journalistieke praxis te volgen. In het studiepakket was de beroepsopleiding als een onderstroom opgenomen, hoewel dat door de leiding van de instituten vaak minder duidelijk geafficheerd werd om binnen de universiteiten geen onnodige weerstanden op te wekken. De Duitse overheid heeft in de periode van de Republiek van Weimar de oprichting en uitbouw van universitaire instituten voor de studie van pers, propaganda en openbare mening gestimuleerd. Met name de toen ook nog in de psychologie levende vooroordelen over de gevaarlijke massa die de speelbal was van massapers en propaganda, richtten de interesse van politici op deze verschijnselen. Van de andere kant waren de industriëlen en iedereen die iets aan de man te brengen had, geïnteresseerd in de beïnvloedingsmogelijkheden van advertenties en reclame in het algemeen. | ||||||||||
Van Zeitungswissenschaft tot PublizistikIn de tweede helft van de twintiger jaren brak bij twee auteurs de gedachte | ||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||
door, dat enerzijds de Zeitungswissenschaft niet voldoende steun kon vinden in een historische e beschrijvende methode en dat anderzijds de occupatie met alleen de pers niet te rijmen viel met de opkomst en verspreiding van de moderne media film en radio. Een van hen, Karl Jaeger, vatte het studie-object zo samen: ‘Erforschung der gegenwärtigen Zustände der Presse, vor allem aber die Erforschung des Verhältnisses von Presse und öffentlichkeit, oder besser: Die Erforschung der Mitteilung als Ausdrucksform der menschlichen Gesellschaft ist das Ziel, bringt die Zeitungswissenschaft’Ga naar voetnoot8. De horizon werd verbreed door een sociaal-psychologische beschouwingswijze en de empirische methode te adopteren èn door het proces van de produktie en verspreiding van boodschappen, het publiceerproces, centraal te stellen. Kort na Jaeger liet Erich Everth zich in een op 20 november 1926 uitgesproken inaugurale rede in dezelfde geest uitGa naar voetnoot9. Beide theoretici pleitten ook voor de erkenning van hun wetenschap als een zelfstandige discipline, daarbij echter niet verloochenend dat vele wetenschappers gemeenschappelijk hadden dat zij ieder vanuit hun eigen discipline gezamenlijk dezelfde openbaarmakingsprocessen onderzochten. Ferdinand Tönnies onderkende deze op hetzelfde probleem gerichte belangstelling ook. Op de sociologendag van 1930 noemde hij de Zeitungswissenschaft een Hühnerwissenschaft die in de ornithologie thuis hoorde. Velen die de opkomst van de Zeitungswissenschaft en daarna de Publizistik een doorn in het oog was, hebben sindsdien - tot op de dag van vandaag - de uitspraak van Tönnies uit zijn verband geruktGa naar voetnoot10. In strijd met wat kwaadwilligen beluisterden, bedoelde Tönnies zijn auditorium duidelijk te maken, dat de Zeitungswissenschaft zich op dezelfde wijze in een grotere discipline moest invoegen als de weten-schappelijke reflectie op de kip onder de ornithologie viel. Tönnies had het goed voor met de omstreden specialisatie. Het voorbeeld bewijst wel de juistheid van de uitspraak van de middeleeuwse geleerde Thomas van Aquino, die ons voorgehouden heeft dat alles wat men verneemt vernomen wordt in de zin van de vernemer. In de dertiger jaren hebben H. Traub (1933), E. Dovifat (1934), J. Krumbach (1935), H. Arimond (1936) en A. Schmidt (1939) in hun publikaties de lijn van Jaeger en Everth doorgetrokkenGa naar voetnoot11. De tijden waren echter sinds | ||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||
1933 grondig veranderd. Binnen een jaar na de Machtsübernahme verscheen in Zeitungswissenschaft het eerste artikel over de Zeitungswissenschaft als factor van politieke opvoeding. Wie geen hand- en spandiensten wenste te verlenen aan de ideologie van het Derde Rijk, werd monddood gemaakt. Soms bleef het daar niet bij. | ||||||||||
De na-oorlogse ontwikkelingNa het voorgaande zal het duidelijk zijn, dat de ‘infrastructuur’ voor een wetenschappelijke reflectie op massacommunicatie na de oorlog zwaar gehavend was. Het vak begon een nieuw leven onder de titel Publizistik, waarmee in feite bedoeld werd en wordt niet het object van studie, maar de wetenschappelijke reflectie erop: de Publizistikwissenschaft. Alleen in München heeft de vooroorlogse benaming zich kunnen handhaven, waarbij ‘Zeitung’ de ruimere inhoud van ‘das Gespräch zur Zeit’ kreeg. Hier en elders werden pers, radio, televisie en grammofoonplaat de technische middelen waaromheen het onderzoek van het massacommunicatieproces zich concentreerde. De opbouw van de Publizistik verliep moeizaam: in 1960 was bijvoorbeeld de volledige academische studie nog slechts mogelijk in Berlijn, München en Münster. Degenen die in deze periode van vijftien jaar een bijzondere plaats innamen door hun systematische overzichten van het object van studie en onderzoek waren E. Dovifat in Berlijn (over wie reeds in Streven van juli 1972 geschreven werd) en W. Hagemann in Münster. De Münsterse traditie heeft in Nederland en België een opmerkelijke invloed gehadGa naar voetnoot12. Het eerste historisch-systematische overzicht van de publicistische processen en fenomenen was Grundzüge der Publizistik uit 1947. Zowel U. de Volder, hoogleraar in Leuven tot 1967 en grondlegger van de studie van de communicatiewetenschap aldaar, als L. Schlichting, hoogleraar in Nijmegen tot 1968 in de publicistiek, àls H.J. Prakke, aanvankelijk docent in de publicistiek in Groningen en daarna van 1960 tot 1969 de opvolger van Hagemann in Münster, zijn door middel van de Grundzüge en andere publikaties van Hagemann diepgaand beïnvloed. Toen Prakke in 1957 zelf een inleiding tot de publicistiek publiceerde, droeg hij die op aan ‘Prof. dr. Walter Hagemann, de grondlegger van de moderne publicistische theorie’Ga naar voetnoot13. In 1966 bezorgde Prakke een geheel herziene en bewerkte tweede druk van de Grundzüge. | ||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||
Prakke heeft in zijn Münsterse periode de theorievorming in de publicistiek verrijkt met de z.g. funktionale Publizistik. In de geschiedenis van de publicistiek onderscheidde hij de periode van louter beschrijving (Zeitungskunde) en die van de systematiseringen (Zeitungswissenschaft en Publizistik tot en met Hagemann). Prakke stelde niet meer de produktie en verspreiding van boodschappen (de ‘publizistische Aussage’), maar de tussenmenselijke communicatie centraal. De ‘funktionale Publizistik’ is, zo luidt zijn definitie, de leer van de tussenmenselijke communicatie, in het bijzonder in haar openbare prestaties als informator, commentator en socius - en derzelver maatschappelijke regulering. Met de laatste toevoeging beklemtoonde hij, dat (massa)communicatieprocessen gebeuren in een bepaalde context van plaats en tijd, in een ‘sozio-kulturelle Umwelt’. In 1968 verscheen als samenvattend overzicht van Prakke's nieuwe benadering het in samenwerking met zijn medewerkers gepubliceerde Kommunikation der GesellschaftGa naar voetnoot14. Het feit dat dit boek als handboek de weg naar studenten in West-Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Nederland en België gevonden heeft, bewijst dat Prakke de ‘viel gesmähte, notwendige Wissenschaft der Publizistik’Ga naar voetnoot15 een nieuwe impuls gegeven heeft. | ||||||||||
De publicistiek in de CommunicatiewetenschapZowel in Nederland als in België heeft in het laatste decennium de studie van de massacommunicatie zoals die in de V.S. sinds de dertiger jaren wordt bedreven, de aandacht getrokken. De geschiedenis van het massacommunicatie-onderzoek moet ook wat betreft de V.S. nog geschreven worden. Van het einde van de vorige eeuw dateert de kritische belangstelling voor de journalistiek; eerst in de dertiger jaren pasten sociale wetenschappers hun methoden van onderzoek toe op het verschijnsel massacommunicatie. Het onderzoek werd zowel door de media als vanuit universitaire instituten geëntameerd. Globaal kan men stellen, dat de theorievorming met betrekking tot (massa)communicatieprocessen gelijke tred hield met de ontwikkeling van de sociale wetenschap- pen sociologie, psychologie en politicologie die massacommunicatie in hun onderzoekspakket hadden opgenomen. Daarnaast bleven de sinds het begin van deze eeuw bestaande journalistieke vakopleidingen binnen de universiteiten functioneren. In de laatste jaren wordt met succes getracht op de onderbouw van de op beroepspraktijk afgestemde opleiding een wetenschappelijke bovenbouw te vestigen. In tegenstelling tot de verwijdering van de journalistieke oefeningen uit de curricula van de Duitse Publizistikwis- | ||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||
senschaft na de oorlog, verdragen praktijkopleiding en wetenschapsbeoefening elkaar aan de Amerikaanse universiteiten redelijk goedGa naar voetnoot16. Roger Brown heeft uiteengezet, dat het onderzoek van massacommunicatieprocessen in de V.S. een multidisciplinaire basis heeft: ‘Thinking and research conducted independently by psychologists, sociologists and political scientists has on occasion thrown up parallel theories which have seemed to be in clear conflict with each other. However, insightful syntheses have sprung from these very difficulties’Ga naar voetnoot17. De geheel andere wordingsgeschiedenis en organisatie van de Amerikaanse universiteiten spelen o.i. een belangrijke rol. Toen de massamedia in de V.S. omstreeks 1935 binnen het gezichtsveld van de beoefenaren van de sociale wetenschappen kwamen, verliep de theorievorming er sneller en volgden de empirische onderzoeken elkaar snel op. De theorieën van de sociale wetenschappen met betrekking tot massacommunicatie gingen zich spoedig gunstig onderscheiden van de populaire, wijd verbreide opinies van cultuurcritici en anderen die zich zorgen maakten over de invloed van massacommunicatie op individu en samenleving. De empirische benadering had ook af te rekenen met hardnekkige (voor)oordelen over de massa en het gedrag van de massa onder invloed van de media zoals die ontwikkeld waren door sociaal-psychologen van rond de eeuwwisseling toen de psychologie zelf nog in de kinderschoenen stond. De studie van de masscommunications of communications in de V.S. en die van de Publizistik in West-Duitsland maakt in de laatste vijf jaar een ontwikkeling door die duidt op het van de grond willen tillen van een meer omvattende communicatiewetenschap. Van degenen die zich in Nederland, België en Groot-Brittannië bezig houden met het communicatieve gedrag van mensen, hebben velen geprobeerd zowel de Duitse als de Amerikaanse traditie te bestuderen en te volgen. Aangezien de Duitse vakgenoten zich in de recente periode - ongeveer sinds 1965 - duidelijk op de V.S. oriënteren, lijkt het, of de Westeuropese blik geheel en al over de Atlantische Oceaan gericht is. Men vergisse zich echter niet: Prakke heeft - zijn Kommunikation der Gesellschaft bewijst het - in zijn ‘funktionale Publizistik’ alle aspecten van de openbare communicatie zoals die onder het etiket massacommunicatie geobserveerd kunnen worden alsmede de verschillende | ||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||
niveaus van interpersoonlijke communicatie die men kan aantreffen in de samenleving, in een wetenschappelijke theorie synthetisch behandeld. De fase van de Kommunikationswissenschaft, de communicatiewetenschap waarin de studie van alle vormen van communicatiegedrag een plaats heeft, is ook een logisch vervolg op de Publizistik en niet uitsluitend overgewaaid uit de V.S.. Zoals de historische ontwikkeling demonstreert, is de benaming van een discipline er altijd eerder dan het bouwwerk van definities en theorieën. De legitimatie van een wetenschap geschiedt gewoonlijk achteraf, waarom zou dat in het geval van de communicatiewetenschap ook niet mogen, zeker nu we aan de vooravond staan van een heroriëntatie van de gehele stijl van wetenschapsbeoefening. In de communicatiewetenschap kunnen alle disciplines of deelgebieden van disciplines die met communicatie en massacommunicatie in de sociale werkelijkheid te maken willen hebben, een paraplu zien die hen beschermt tegen de miezerige regen van onenigheid en de ontmoedigende discussies over de respectievelijke formele objecten, terwijl het materieel object voor alle hetzelfde is. | ||||||||||
Conclusie en verklaringDe publicistiek is evenals de andere hier besproken disciplines een wetenschap met een eigen formeel object en een eigen specifieke leer en adequate methoden van onderzoek. Zij heeft nauwe relaties met verwante onderzoeksgebieden in de psychologie, de sociologie, de politicologie, de rechtswetenschap, de geschiedwetenschap, de pedagogische en andragogische wetenschappen, de theaterwetenschap, de algemene taalwetenschap, de cibernetica, etc.. Al deze disciplines en deeldisciplines hebben tot nu toe de neiging vertoond een monadisch leven te leiden. Horizontale integratie kan slechts slagen, wanneer zij verder werken in het perspectief van een zich constituerende communicatiewetenschap. Zoals bijv. de sociale psychologie een verbijzondering van de psychologie is, zo zullen de publicistiek etc. verbijzonderingen van de communicatiewetenschap kunnen worden.
Rest ons nog een toelichting te geven bij de titel van dit artikel. De uilen van Athene, in de spleten van de Akropolis, vlogen uit in de avondschemering. Zij waren zinnebeelden van wijsheid en wetenschap, de heilige dieren van Minerva. De uilevlucht tussen licht en donker: daaraan doet de moeizame ontwikkeling van de verschillende (deel)disciplines met betrekking tot (massa)communicatieverschijnselen in Nederland denken. Pleiten voor een communicatiewetenschap zal uilen naar Athene dragen betekenen, zolang ieder meent dat zijn uil een valk is. | ||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||
Literatuur:
|
|