Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
Ontwikkeling tussen Tokio en Peking
| |
[pagina 221]
| |
Japanse inmenging in de Chinese burgeroorlogJapan voelde zich niet gelukkig met zijn nieuwe rol, te dienen als instrument in de Amerikaanse omsingelingsstrategie van de communistische wereld. De regering Joshida wilde met Peking over de normalisatie van de betrekkingen onderhandelen. Een desbetreffend verzoek werd echter door de Verenigde Staten tijdens de van 4 t/m 8 september 1951 gehouden conferentie van San Francisco afgewezen. Na de ondertekening van het vredesverdrag van San Francisco op 29 oktober 1951 wilde Premier Yoshida een verdrag met de Volksrepubliek China afsluiten en onmiddellijk een diplomatieke vertegenwoordiging te Sjanghai inrichten. De Amerikanen dwongen Yoshida echter van zijn voornemen af te zien en in plaats daarvan een verdrag met Taiwan te sluiten. Dat akkoord werd tenslotte door een aarzelende premier Yoshida ondertekend. Hierdoor mengde zich het eilandenrijk, althans volgens Peking, in de burgeroorlog tussen de communisten en de Kwomintang. Het regime Tsjang Kai-Tsjek kon zich op Taiwan terugtrekken, onderhield daar een door de Verenigde Staten getraind leger van 600.000 man en werd beschermd tegen een eventuele aanval van het Chinese volksbevrijdingsleger door de Amerikaanse Zevende Vloot. Een groot deel van Pekings buitenlandse politiek ten opzichte van Amerika's bondgenoot Japan dient tegen de achtergrond van de geschetste situatie te worden begrepen. Na de Koreaanse oorlog in 1953 hoopten de leiders in Peking, Taiwan te heroveren op drie manieren: door geweld, door Washington te overreden zijn alliantie met Tsjang Kai-Tsjek op te zeggen, of door overreding van de Kwomintangleiders tot een compromis te komen. Gebruik van geweld tegen het regime Tsjang Kai-Tsjek op Taiwan was door het Amerikaanse beleid, dat door Japan onvoorwaardelijk werd gesteund, onmogelijk geworden. Ook de aanvallen van het Chinese volksbevrijdingsleger op de eilanden van Quemoy en Matsoe moesten worden gestaakt, toen Amerika in 1954 met een nucleaire tegenaanval ging dreigen. Daarna poogde Peking het aan de onderhandelingstafel in Genève, maar dat mislukte toen Amerikaanse gedelegeerden in 1956 eisten dat de Chinese Volksrepubliek af zou zien van het gebruik van geweld in de Straat van Formosa. De bestuurders in Peking wendden zich toen, via verschillende kanalen, tot de Kwomintangleiders en zij boden onder meer Taiwan autonomie aan in een verenigd China. Daarop werd nauwelijks gereageerd. Gefrustreerd zetten de Chinezen hun verwachtingen op de stijgende militaire macht van de Sovjet-Unie. Zou men de Kremlinleiders kunnen overhalen het Rijk van het Midden nucleair te steunen, dan zou de Amerikaanse nucleaire dreiging inzake Taiwan en de kusteilanden Quemoy en Matsoe geneutraliseerd zijn. | |
[pagina 222]
| |
De Chinese bewieroking van de Sovjet-Unie nam toe en culmineerde in Mao Tse-Toeng's formele verklaring in november 1957 dat de Sovjet-Unie de natuurlijke leider van de communistische wereldbeweging was. Deze Chinese strategie slaagde tot op zekere hoogte en met Moskou werd een akkoord gesloten waarin de Chinezen hulp werd beloofd bij het ontwikkelen van atoomwapens. Enkele maanden later zagen de Kremlinleiders in dat hun Chinapolitiek gevaarlijke internationale consequenties met zich mee zou brengen. Daarom streefden zij toen naar verbetering van de betrekkingen met Amerika, wiens Chinapolitiek was gericht op het economisch, militair en politiek isolement van de Volksrepubliek. In de jaren 1958 en 1959 kwam deze tegenstrijdigheid in het Russische beleid aan het licht. In augustus 1958 werden door het Volksbevrijdingsleger namelijk de kusteilanden Quemoy en Matsoe weer aangevallen en opnieuw dreigden de Amerikanen met nucleaire tegenmaatregelen. Naar alle waarschijnlijkheid weigerden de Kremlinleiders toen aan Peking de onvoorwaardelijke nucleaire garantie. Peking moest zijn plan om Taiwan te heroveren opgeven en bood nu Washington onderhandelingen op ambassadeursniveau aan. In het kielzog van de Chinees-Amerikaanse besprekingen in Warschau verbeterden ook de economische en culturele betrekkingen tussen Peking en Tokio. | |
De politiek van de niet politiciIn tegenstelling tot de Verenigde Staten, wiens Chinapolitiek, ondanks de diplomatieke besprekingen in Warschau, niet werd gewijzigd, kozen de Japanners begin van de jaren zestig een eigen weg van scheiding tussen politiek en economie ten opzichte van de Volksrepubliek China, dat wil zeggen: de onderscheiding tussen politieke diplomatic aan de ene en economische, respectievelijk culturele diplomatie aan de andere kant. Dat Peking niettegenstaande het feit dat Tokio de Volksrepubliek niet erkende, de economische alsook de culturele relaties met het eilandenrijk verder cultiveerde, was onder andere paradoxalerwijs op het Chinese beginsel van onwrikbare verbondenheid tussen politiek en economie terug te voeren. De Chinezen beschouwden de handel met het buitenland steeds als een onderdeel van het buitenlands beleid. Zowel in Tokio als in Peking had dit tot resultaat dat in plaats van het gebruikelijke diplomatieke verkeer de ‘Volksdiplomatie’, dus de politiek van de niet-politici, druk werd bedrevenGa naar voetnoot1. In het kader van deze politiek bracht een delegatie van de liberaal-democratische regeringspartij op uitnodiging van Tsjoe En-lai in September 1962 | |
[pagina 223]
| |
een bezoek aan Peking. Een van de belangrijkste doelstellingen van de Japanners was het aanknopen van niet-officiële handelsbetrekkingen tussen beide landen. Tijdens de besprekingen hielden de Chinezen vast aan het principe van onscheidbaarheid van handel en politiek, doch stemden er in toe de economische en politieke betrekkingen door de-facto-maatregelen stap voor stap te verbeteren. Nadat de delegatie was teruggekeerd, besloot het Japanse Kabinet een kredietplan voor export naar China op te stellen en het Japans-Chinese import-export bureau, dat een semi-staatsinstelling was, te reorganiserenGa naar voetnoot2. Vervolgens werd op 9 november 1962 in Peking een memorandum over een vijfjarige handelsovereenkomst tussen China en Japan ondertekend. In januari 1965 voerde premier Sato in Washington besprekingen met president Johnson. Een belangrijk punt van overleg vormden de relaties van Japan met de Chinese Volksrepubliek, met name de handels- en culturele betrekkingen, die het eilandenrijk wilde uitbreiden. In het gemeenschappelijk communiqué dat na de besprekingen werd uitgegeven, werd gezegd dat beide landen in nauw contact zouden blijven over de kwestie-China, die van groot belang werd geacht voor de vrede en stabiliteit in Azië. President Johnson legde de nadruk op de Amerikaanse politiek van krachtige steun aan het regime Tsjang Kai-Tsjek en gaf uiting aan zijn ernstige bezorgdheid dat de militante politiek van ‘Communistisch China’ en zijn expansionistische druk op zijn buren de vrede in Azië in gevaar zouden brengen. Premier Sato verklaarde bij deze gelegenheid dat het de fundamentele politiek van zijn regering was vriendschappelijke banden, gebaseerd op normale diplomatieke betrekkingen met het regime-Tsjang Kai-Tsjek, op Formosa te blijven handhaven. Maar tegelijkertijd wilde hij, uitgaande van het beginsel van scheiding van politieke en economische kwesties, de particuliere contacten met China, zoals op het gebied van de handel, blijven bevorderen. | |
Culturele revolutieDe ‘Culturele Revolutie’ bracht een aanzienlijke verslechtering van de betrekkingen tussen China en JapanGa naar voetnoot3 en voor de tweede maal sinds 1950 een | |
[pagina 224]
| |
afzondering, zij het zelf gekozen, van de Volksrepubliek met zich mee. Niet alleen de officiële Japans-Chinese betrekkingen waren op een dieptepunt aangekomen, maar opmerkelijk waren daarbij de tegenstellingen tussen de Communistische Partij van Japan en die van China. Peking nam het de C.P.J. kwalijk dat deze zich uitsprak vóór een gemeenschappelijke actie met de Russische ‘revisionisten’ in Vietnam, terwijl de Japanse communisten op hun beurt de Mao-groep ervan beschuldigden a) dat deze laatste anti-marxistisch-leninistisch was; b) dat de Chinese culturele revolutie niet in overeensteming was met het marxisme-leninisme; c) dat de Chinese volksoorlogstheorie neerkwam op een extreem avonturisme en d) dat de theorie van de eenheid van actie tegen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten niet in het belang was van de anti-imperalistische strijd van de volkeren der wereldGa naar voetnoot4. Op deze wijze distantieerde de Communistische Partij van Japan zich sterker van Peking dan bijvoorbeeld de machtige oppositionele Socialistische Partij of de Liberaal-democratische regeringspartij. Het enige positieve element tussen China en Japan gedurende de Culturele Revolutie bestand in de handelsbetrekkingen. Op 6 maart 1968 ondertekende men in Peking een nieuw semi-officiële handelsovereenkomst tussen beide landenGa naar voetnoot5. Met het oog op de totstandkoming van deze overeenkomst moest de Japanse handelsdelegatie politieke concessies doen; met name stemde zij er mee in dat de politieke en economische betrekkingen tussen beide staten, in afwijking van het standpunt van de regering-Sato, onscheidbaar waren. De officiële betrekkingen tussen Tokio en Peking bleven onveranderd slecht en de regering-Sato verwachtte in deze enige verbetering na het verloop van de Culturele Revolutie. Maar als gevolg van het Tet-offensief van de Vietcong, dat op 31 maart 1968 gevolgd werd door Johnsons vredesboodschap, waren enige wijzigingen gekomen in de posities. Zowel door de oppositie als door de openbare mening werd de regering-Sato er toe aangezet om het voeren van een nieuwe China-politiek onder ogen te zien. Tevens werd in politieke kringen voor het eerst de vraag gesteld of premier Sato de geschikte man was om de nieuwe betrekkingen tussen Japan en China tot leven te wekken. | |
Beschuldigingen aan het adres van de regering-SatoDe regering-Sato reageerde te passief op de diplomatieke activiteiten van Peking, die gedurende de laatste maanden van 1968 erop leken te duiden | |
[pagina 225]
| |
dat het Rijk van het Midden een wat mildere politiek tegenover zijn Aziatische buren wilde gaan voeren. Sato's gereserveerde houding jegens Peking had tot gevolg dat Japan naast de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten steeds meer het mikpunt werd van een Chinese haatcampagne. Men klaagde de Japanse ‘reactionairen’ aan, dat zij een gewillig instrument waren van het Amerikaanse en het Russische imperialisme. Het bezoek van de Japanse minister van buitenlandse zaken, Aichi, in 1969 aan Moskou werd als hoogtepunt gezien van een nieuw Amerikaans-Russisch-Japans samenspel, waarbij het eilandenrijk tot taak zou hebben de Aziatische landen tegen het Rijk van het Midden te mobiliseren. Voorts werd de Japanse handel met Zuidoostaziatische landen door de Chinezen als een steeds bedenkelijker strooptocht gekwalificeerd van de onverzadigbare ‘reactionaire kliek’ van Tokio. | |
China lobbyIn het ministerie van buitenlandse zaken te Tokio registreerde men deze aanvallen zeer ‘nuchter’. Bovendien werd beweerd dat China, ondanks bepaalde stabiliserende factoren in de laatste fase van de Culturele Revolutie, nog niet in staat was een constructieve buitenlandse politiek te voeren. Daarom bestond er geen noodzaak om het Japanse beleid ten opzichte van Peking te veranderen. Deze superieure houding van buitenlandse zaken werd echter door het Japanse ministerie van economische zaken niet gedeeld. De bilaterale handel tussen Peking en Tokio vertoonde in 1969 een opmerkelijke opleving en daaruit werd geconcludeerd dat de interne verhoudingen in China sneller genormaliseerd werden dan men algemeen aannam. De berichten over de normalisering van de verhoudingen in de Volksrepubliek mobiliseerden de vertegenwoordigers van een Chineesgezinde politiek, waartoe liberaal-democraten van naam, zoals de voormalige minister van buitenlandse zaken, Fujiama, behoorden. De vertegenwoordigers van deze richting spraken over ‘Aziatische solidariteit’ en zinspeelden erop, dat de belangen van het eilandenrijk door de Sovjet-Unie minder werden gerespecteerd dan door China. Overeenstemming met het Rijk van het Midden moest volgens hen tot de meest solide bouwstenen van een Japanse buitenlandse politiek behoren. | |
Japans-Amerikaanse ChinapolitiekMedio 1969 was echter nog te vroeg enerzijds om over een eventuele normalisering van de betrekkingen tussen beide landen na te denken en ander- | |
[pagina 226]
| |
zijds om latente Japanse gevoelens van ‘Aziatische broederschap’ te wekken. In november van hetzelfde jaar was de Chinese verbittering jegens Japan naar aanleiding van het Japans-Amerikaanse topoverleg in Washington groter dan ooit tevoren. Deze kon in verband worden gebracht met het op 17 november gepubliceerde gemeenschappelijke communiqué waarin werd gewezen op Zuid-Korea en Taiwan als landen waarbij Japan uit veiligheidsoverwegingen belang had. Over de Chinapolitiek van zijn regering verklaarde Sato dat hij zou trachten met Peking contacten te leggen inzake het vestigen van diplomatieke missies, wanneer zich daartoe de gelegenheid zou voordoen. Japan zou geen tegen China gerichte politieke koers volgen, zo zei Sato, maar hij hield vast aan het beginsel der scheiding van de economische en politieke betrekkingen. Hoe men in Tokio hoopte op basis van de voortzetting van dit beleid toenadering tot Peking te kunnen bereiken, was niet duidelijk. Misschien veronderstelde men dat China bij een bespreking van Aziatische veiligheidsproblemen Japan de voorkeur zou geven, omdat een direct contact met Amerika om redenen van intern-psychologische aard moeilijkheden opleverde en onder de omstandigheden tot een nieuwe belasting van de Chinees-Russische verhouding zou leiden. In elk geval geloofde men in Tokio een tijd lang erin dat het eilandenrijk geknipt was voor de rol van ‘eerlijke makelaar’ tussen China en de Verenigde Staten. In Peking werd hierover anders gedacht en men bleef uiterst kritisch ten aanzien van de regering-Sato en haar politiek, in het bijzonder wat betreft de samenwerking met Amerika en Taiwan. In 1970 verhardde de Chinese politiek ten aanzien van Japan, zoals met name onder meer Week uit een Chinees-Noordkoreaans communiqué over de herleving van het Japans militarisme en de aankondiging door Tsjoe En-lai, dat Japanse ondernemingen die zaken zouden doen met Taiwan en Zuid-Korea, door Peking geboycot zouden worden. Het Japans-Chinese conflict bleef ook in 1971 een van de meest delicate kwesties vormen waarmede Tokio op het terrein van de buitenlandse politiek werd geconfronteerd. Afgezien van de steun die het eilandenrijk aan het regime van Taipeh gaf, zowel op diplomatiek als op economisch gebied, stond Japan aan het hoofd van een groep landen die er niet aan wanhoopten dat zij Peking de toegang tot de Verenigde Naties konden versperren. | |
De weg naar normalisering van betrekkingenNixons voorgenomen bezoek bracht opschudding in Japanse politieke kringen en premier Sato had het moeilijk in het parlement, toen hij medio juli 1971 het ontbreken van diplomatieke betrekkingen met Peking moest ver- | |
[pagina 227]
| |
dedigen. Het was te begrijpen dat zijn verdediging overtuiging leek te missen, want Japan kon moeilijk heel lang een politiek handhaven die alleen als een uitbreiding van de Amerikaanse politiek te verklaren was. Een krachtige dissidente groep binnen zijn eigen Liberaal-democratische partij vroeg dan ook onmiddellijke erkenning van de Volksrepubliek China. Ook de publiciteitsmedia, de oppositie in het parlement en de ‘Liga van parlementsafgevaardigden voor de normalisering van de betrekkingen tussen China en Japan’ zetten de regering-Sato in toenemende mate onder druk om een herziening van de tot dan toe gevoerde Chinapolitiek te bewerkstelligen. Na enkele weken een defensieve houding aangenomen te hebben, begon Sato serieus te denken over de consequenties van Nixons komend bezoek aan China. Sato dacht aan een non-agressieverdrag tussen de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie, China en Japan met speciale sanctiemaatregelenGa naar voetnoot6. Volgens Sato hadden alle vier betrokken partijen behoefte aan een non-agressieverdrag. De Chinese regering wilde haar veiligheid handhaven ten opzichte van de drie andere grote mogendheden en dacht daarom ook aan een nonagressieverdrag. De Verenigde Staten wilden minder betrokken worden bij de oorlog in Vietnam; daarnaar verlangde zowel het volk als de regering. Maar de terugtrekking was tot dan toe moeilijk omdat er geen positie was waarop men kon terugvallen en in dit opzicht zou een non-agressieverdrag voor de Amerikanen groot nut hebben. Tenslotte verplaatsten de Russen hun frontlinie van Europa naar de Chinese grens en werden defensie-overeenkomsten gesloten met China's buurlanden. Maar de Kremlinleiders bleken niet in staat met een machtsoverwicht diplomatieke successen te bereiken. Daarom zou ook de Sovjet-Unie een non-agressieverdrag apprecïeren. Sato zelf moest om redenen van binnenlandse politiek bij zijn confrontatie met Peking en Moskou niet meer aan Washington gebonden zijn. Hij moest aan de vooravond van Nixons bezoek aan China demonstreren dat hij toenadering tot Peking kon zoeken zonder hierbij alleen maar een lakei van Washington te zijn. Daarom zou ook voor hem een non-agressieverdrag een oplossing bieden, zowel voor zijn binnenlandse als zijn buitenlandse positie. | |
Communiqué van SjanghaiHet essentiële van Sato's plan was dat er een soort ‘structuur’ zou ontstaan, waarop de vier mogendheden hun beleid konden vormen. Maar de voormalige premier maakte hierbij een denkfout. Hij hield geen rekening met | |
[pagina 228]
| |
het feit dat Japan op het terrein van de buitenlandse politiek, na de aankondiging van Nixons bezoek aan China, een van de meest geïsoleerde machten ter wereld was. Bovendien achtten noch Peking noch Washington de tijd rijp voor onderhandelingen ter afsluiting van een Amerikaans-Russisch-Chinees-Japans non-agressieverdrag. Als gevolg van de heroriëntering van de Amerikaanse Oostazië-politiek - waarvan Nixons bezoek aan Peking het spectaculaire hoogtepunt was - moest het in het isolement geraakte Japan zijn tot dan toe gevoerde ‘twee-China-politiek’ laten vallen en een eigen weg volgen ter bevordering van zijn belangen. Het aanknopen van diplomatieke betrekkingen op ambassadeursniveau met de Mongoolse Volksrepubliek op 19 februari 1972, het zenden van Japanse diplomaten, eveneens in februari 1972, naar Hanoi - tot groot ongenoegen van Washington - waren de eerste manifestaties van deze politiek. Nadat in het communiqué van Sjanghai de Verenigde Staten erkenden dat Taiwan deel uitmaakte van de Volksrepubliek China, deelde minister van buitenlandse zaken, Fukuda, op 27 februari 1972 mede, ‘dat het standpunt van Japan niet verschilde van dat der Verenigde Staten’Ga naar voetnoot7. De declaratie van Sjanghai versneide ook de ontwikkeling van Sato's denken over de Chinese kwestie. De premier gaf op 28 februari in het parlement op vragen van de oppositie ten antwoord dat Taiwan deel uitmaakte van de Volksrepubliek China. Het was de eerste maal dat hij zo duidelijk de positie van Taiwan definieerde en het was ook de eerste maal dat de volksvertegenwoordigers hoorden verklaren dat Japan bereid was de vijf door Tsjoe En-lai geformuleerde beginselen van een normalisering van de betrekkingen tussen beide staten te onderschrijvenGa naar voetnoot8. Vervolgens zette het kabinet Sato in een als ‘gemeenschappelijke mening’ aangeduide verklaring zijn standpunt inzake de kwestie Taiwan uiteen. Daarin werd gesteld dat Japan krachtens het vredesverdrag van San Francisco van alle souvereiniteitsrechten op Taiwan had afgezien en dus geen enkel recht van inspraak had bij het vaststellen van de status van Taiwan. Tegelijkertijd legde de regering echter de nadruk op haar volledig begrip voor de aanspraken van Peking op de eilanden. | |
Chinees PragmatismeDe pogingen van de regering-Sato om de betrekkingen met Peking te nor- | |
[pagina 229]
| |
mauseren op grondslag van een China dat door Peking werd vertegenwoordigd - hetgeen de erkenning van de Volksrepubliek als de enige wettige regering van China betekende - mislukten. De regering Tsjoe En-lai weigerde met Sato te onderhandelen. De voormalige premier werd in Peking als de vertegenwoordiger van een politiek gezien die zich door zijn anticommunistische houding en zijn loyaliteit tegenover Taiwan ‘in een bepaalde richting had vastgelegd’. Bovendien onderhield Sato's breeder KishiGa naar voetnoot9 vriendschappelijke betrekkingen met Tsjang Kai-TsjekGa naar voetnoot10. Ondanks de intransigente houding ten opzichte van de regering Sato lieten de Chinezen bij herhaling Tokio via verschillende kanalen weten dat zij overeenstemming met Japan nastreefden. De uitspraak in maart 1972 van de pas overleden Chinese minister van buitenlandse zaken, Tsjen Ji: ‘Wij passen onze gevoelens aan de feiten aan’, kon als een grondstelling van de Chinese buitenlandse politiek gelden, ‘die veel minder ideologisch dan pragmatisch van opzet is’. Dit pragmatisme in de Chinese Japan-politiek manifesteerde zich ook tijdens het bezoek van Takeo MikiGa naar voetnoot11 afgelopen april aan Peking. Bij deze gelegenheid sprak Tsjoe En-lai zich uit voor een snelle aanknoping van de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen na de vorming van een nieuwe regering in Tokio met Tanaka, Miki en Ohira. | |
Japans relatie met TaiwanIn verband met zijn streven naar normalisering van de betrekkingen met Peking boekte Tanaka zijn eerste succes toen de socialisten zich bereid verklaarden zijn Chinapolitiek te steunen, op voorwaarde dat de premier de drie door Peking gestelde condities zou accepteren. Deze condities waren: de erkenning van de regering van het vasteland als de enige wettige representatie van China, erkenning dat Taiwan een integrerend bestanddeel van China vormde en annulering van het in 1952 gesloten Japanse vredesverdrag met Tsjang Kai-Tsjek. De vierde en vijfde voorwaarde, te weten: toelating van de Volksrepubliek China tot de Verenigde Naties en uitstoting van Taiwan uit de wereldorganisatie, aanvaardde Japan reeds in oktober 1971Ga naar voetnoot12. | |
[pagina 230]
| |
Het moeilijkste probleem vormde in verband met de door de nieuwe regering zo belangrijk geachte normalisering van de betrekkingen met Peking de nauwe relatie van Japan met Taiwan. Van Taiwanese zijde was premier Tanaka ernstig gewaarschuwd voor de gevolgen van het aanknopen van diplomatieke betrekkingen met Peking. Maar de meeste aanhangers van Tsjang Kai-Tsjek in Taipeh moesten wel beseffen dat zij de ontwikkeling naar normalisering van de betrekkingen tussen Tokio en Peking niet konden tegenhouden en voor hen was de belangrijkste vraag welke prijs zij van Japan konden bedingen. Hoe snel ook na Tanaka's ambtsaanvaarding in Tokio het sein gezet werd op normalisatie van de betrekkingen met ChinaGa naar voetnoot13, de nieuwe premier moest toch waken voor al te overijld handelen. Zijn optreden ten opzichte van Peking had grote invloed op Japans betrekkingen met de Verenigde Staten en met de Sovjet-Unie. Bovendien moest Tanaka rekening houden met oppositie van de vroegere Sato-fractie binnen de Liberaal-democratische partij, die zich concentreerde rond de vroegere minister van buitenlandse zaken, FukudaGa naar voetnoot14. Vermoedelijk vonden Tanaka en de zijnen het jammer dat zij president Nixon niet met gelijke munt konden betalen door zonder vooroverleg met de Verenigde Staten contact met Peking te zoeken. Maar Nixon kwam naar Hawaï om met Tanaka en zijn minister van buitenlandse zaken Ohira te onderhandelen. Dit was een letterlijke en figuurlijke tegemoetkoming, want sinds de tweede wereldoorlog was het de gewoonte dat de Japanse premier naar Washington of tenminste naar California reisde, indien hij met de Amerikanen wilde onderhandelen. | |
Een historische ontmoetingOp 11 augustus 1972 werd Tanaka door Tsjoe En-lai officieel uitgenodigd om een bezoek aan Peking te brengen. Vervolgens herhaalden de Chinezen hun drie voorwaarden voor herstel van de betrekkingen. Ondanks het feit | |
[pagina 231]
| |
dat het in 1952 gesloten vredesverdrag tussen Taipeh en Tokio een deel van het veiligheidssysteem van de Verenigde Staten in Oost-Azië en in de Stille Oceaan was, aanvaardde Tanaka deze condities als onderhandelingsbasis tijdens zijn voorgenomen bezoek aan Peking. Nu deden ook de Chinezen vergaande concessies teneinde een normalisering van de betrekkingen tussen beide landen te vergemakkelijken. De pragmatische leiders in Peking stelden slechts één voorwaarde, te weten: verbreking van de diplomatieke betrekkingen tussen Tokio en Taipeh. Tsjoe Enlai was bereid het door hem vroeger scherp bekritiseerde Japans-Amerikaanse veiligheidsverdrag, dat aanvankelijk vooral tegen China als potentiële vijand was gericht, even goed te aanvaarden als de handhaving van de Japanse economische en culturele verbindingen met Taiwan. Op 25 september reisden premier Tanaka, een ‘bulldozer met een computerverstand’Ga naar voetnoot15, en zijn minister van buitenlandse zaken, Ohira, naar Peking. Bij een banket op de eerste dag van het bezoek bood Tanaka zijn verontschuldigingen aan voor het Japanse optreden tijdens de van 1931 t/m 1945 gevoerde oorlog met ChinaGa naar voetnoot16. De onderhandelingen tussen de Japanse regeringsdelegatie enerzijds en Tsjoe En-lai, respectievelijk zijn minister van buitenlandse zaken Tsji Peng-fei, anderzijds waren op 25 en 26 september zeer intensief. Het succes van deze besprekingen bleek reeds op 27 september uit het onverwachte bezoek dat Tanaka, zijn kabinetschef Nikaido, en Ohira aan partijvoorzitter Mao Tse-Toeng brachten. In het op 29 september 1972 in Peking ondertekende gemeenschappelijke communiqué kregen de Chinese pragmatici wat zij wensten, te weten Japan moest zich duidelijker dan welk ander land bij de erkenning van de Volksrepubliek China ten aanzien van de status van Taiwan uitsprekenGa naar voetnoot17 en de diplomatieke relaties met het regime Tsjang Kai-Tsjek verbreken. Anderzijds stelden de Chinezen zich soepel op en werd in het communiqué geen | |
[pagina 232]
| |
enkele toespeling gemaakt op het Japans-Amerikaanse veiligheidsverdragGa naar voetnoot18. Over het Japanse militarisme, dat werd veroordeeld in het in Sjanghai uitgegeven Chinees-Amerikaanse communiqué, werd deze keer niet gesproken. De Chinezen bevestigden dat zij van Japan geen herstelbetalingen zouden vragen. Alle zaken waarover men het niet eens was, zoals bijvoorbeeld de vraag of het in 1952 gesloten verdrag tussen Japan en de regering van Tsjang Kai-Tsjek op Formosa al dan niet geldig was, of er wel of geen staat van oorlog tussen China en Japan bestond, of de ambassade van Taiwan in Tokio wel of niet onmiddellijk gesloten diende te worden, en aan wie de Senkakoe-eilanden met hun olievelden toebehoorden, waren door de Chinese leiders afgedaan als minder belangrijke problemen, waarover een compromis te bereiken viel of die later afgehandeld konden worden. Als het gevolg van Tanaka's bezoek aan Peking behaalde de Volksrepubliek China minstens drie voordelen. Het Japans-Amerikaanse bondgenootschap werd verzwakt doordat Japan vermoedlijk het contact met de Verenigde Staten geleidelijk aan steeds losser zal maken. Dat moest ongetwijfeld een van de strategische doeleinden van Peking zijn, temeer daar de Chinezen nog steeds achterdochtig waren jegens het Japans-Amerikaanse veiligheidsverdrag. Tanaka legde tijdens zijn besprekingen met Tsjoe En-lai uit dat het betreffende verdrag moest worden opgevat als antwoord op het Chinees-Russische bondgenootschap. Volgens Tanaka zou Tsjoe En-lai geantwoord hebben dat het bondgenootschap met de Sovjet-Unie nog slechts in naam bestond. Overigens toonde Tsjoe En-lai begrip voor Japans bedoeling om het verdrag met Amerika te handhaven, al meende Tanaka dat een van de eerste redenen ervoor was vervallen. Voor de Amerikanen betekende het verdrag dat zij van hun bases in Japan gebruik konden maken bij de verdediging van Taiwan. Premier Tanaka geloofde echter dat na zijn en Nixons bezoeken aan Peking de Volksrepubliek China niet de wapens tegen Taiwan zou opnemenGa naar voetnoot19. Een tweede door de Chinezen op het politieke schaakbord tegenover Moskou behaald voordeel was, dat het eilandenrijk nu beperkt was in zijn vrij- | |
[pagina 233]
| |
heid toenadering te zoeken tot de Sovjet-Unie. China voelde zichzelf nu minder bedreigd door een eventuele Russische omsingeling, die in de plaats zou kunnen komen van de Amerikaanse. En tenslotte stelden de Chinezen in zekere mate hun land open voor de Japanse handel, industrie en techniek, die de modernisering van het Rijk van het Midden zouden bevorderen. Drie maanden waren voor premier Tanaka nodig om Japan met China te verzoenen en daarmee zijn eilandenrijk uit het door de ‘Nixon-shock’ veroorzaakte isolement te bevrijden. De uit China terugkerende premier Tanaka was zelfverzekerd. Tevreden genoot hij van zijn, door de snelheid van de Chinees-Japanse detente veroorzaakt succes en was hij zichtbaar opgelucht over de resultaten van zijn besprekingen met Mao Tse-Toeng en Tsjoe En-lai. Sneller dan verwacht was begon Japan een dynamisch buitenlands beleid te voeren. Samenwerking tussen Peking en Tokio en een dienovereenkomstig losser maken van Japans band met de Verenigde Staten leidt een nieuw hoofdstuk in Azië in. |
|