Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
ForumHeeft de slang gesproken?Het is bekend dat in Gereformeerde kring - meer dan elders - het letterlijk nemen van de Schrift een grote betekenis heeft. Wij schrijven 1926. Op de Synode van de Gereformeerde Kerken te Assen valt de uitspraak ‘dat de boom der kennis des goeds en des kwaads, de slang en haar spreken, en de boom des levens naar de klaarblijkelijke bedoeling van het Schriftverhaal van Genesis 2 en 3 in eigenlijken of letterlijken zin zijn op te vatten, en dus zintuiglijk waarneembare werkelijkheden waren’Ga naar voetnoot1. De slang in het paradijs heeft gesproken. Alles wat het paradijsverhaal meedeelt is, zo zegt de Synode, echt gebeurd. De opvatting van o.a. Dr. Geelkerken, die deze zaken disputabel stelde, wordt uitdrukkelijk verworpen. Thans is voor velen die ‘klaarblijkelijkheid’ van Assen niet zo groot meer. Een schier onoverzichtelijke hoeveelheid publikaties heeft de uitspraak van de Asser synode aangevallen. Nadat in 1963 en 1965 de Synode zich wederom over dit vraagstuk had gebogen, viel in 1967 de beslissing: de uitspraak van 1926 zal niet langer als lééruitspraak in de kerken gelden. Velen spraken van ‘de val van Assen’, men zag in de nieuwe uitspraak een aantasting van het Schriftgezag. De onfeilbaarheid van de Bijbel schijnt op het spel te staan. Uit de gewetensnood waarin wellicht sommige gelovigen door de nieuwe uitspraak zouden verkeren, is door Dr. Oosterhoff een boek geschreven waaraan we nu enige aandacht willen gevenGa naar voetnoot2. Er bestaat waarschijnlijk geen bijbelverhaal dat zoveel aan discussie en kritiek heeft blootgestaan als het scheppingsverhaal van Genesis 1-3. Op duizend en een manieren zijn deze hoofdstukken over paradijs, slang, boom en eerste mensenpaar in de loop der eeuwen verklaard. Er zijn er die het verhaal van begin tot eind letterlijk nemen; alles wat het verhaal vertelt, is echt zo gebeurd. Er zijn er die het verhaal letterlijk nemen, maar op sommige plaatsen restricties maken. Als bijv. in Gen. 2:7 God in de neusgaten van de mens de adem van het leven blaast, kan dit natuurlijk (!) - zo zeggen ze - niet precies zo gebeurd zijn; je moet dat geestelijk verstaan. Er zijn er ook die het verhaal als een kinderlijke fantasie volledig verwerpen. Deze drie groepen (met daartussen alle mogelijke gradaties) hebben Gen. 1-3 als bijbelse geschíédenis willen verstaan; zij zien het scheppingsverhaal als een ooggetuigeverslag van het gebeurde, hetgeen zeker niet de bedoeling kan zijn. Men kan het verhaal ook theologisch benaderen, zoals bijv. Karl Barth doet. Het gaat - zo zegt hij - in Gen. 2-3 niet om wat in de oertijd zó eens werkelijk heeft plaats gehad. We krijgen geen beschrijving van werkelijke gebeurtenissen, personen en dingen. Is alles dan louter fantasie? Neen. Het verhaal gaat om de mens die altijd het gebod van God overtreedt en over de genadige God die altijd weer de mens in zijn verbond wil opnemen. De realiteit van het para- | |
[pagina 185]
| |
dijsverhaal vindt Barth terug in de geschiedenis van Israël, dat altijd weer tegen God opstaat, maar toch Gods volk mag zijn Ga naar voetnoot3. Zo is de zondeval niet een in de historie plaats gehad hebbende gebeurtenis, maar de ervaring van de mens van alle tijden. Het lijkt of men bij het lezen van Gen. 1-3 voor een dilemma wordt geplaatst. Moet men de bijbel geloven of de wetenschap? Volgens gegevens in de Schrift zou de aarde ongeveer 6000 jaar oud zijn, volgens de wetenschap ongeveer 5 miljard jaar. Er zijn mensen die beweren dat deze getallen niet met elkaar in tegenspraak behoeven te zijn. Immers, schrijven zij, Adam is de eerste mens over wie iets geschréven staat; maar dat wil niet zeggen dat er voor hem niet al mensen op aarde leefden. Een andere mening is dat elke dag van het scheppingsverhaal opgevat moet worden als zijnde één miljard jaar. Met dergelijke vrij onbeholpen hypotheses poogt men zowel de Schrift als de wetenschap recht te doen. Ook oppert men wel dat er in de geslachtslijsten van het boek Genesis af en toe enkele geslachten zijn vergeten. Maar hoe men hiermee een periode van enkele miljarden jaren wil overbruggen, is volstrekt onbegrijpelijk. Het beste lijkt mij de Bijbel zelf aan het woord te laten. Maar daarvóór is het goed één opmerking te plaatsen. Het schokt veel mensen wanneer ze horen dat Gen. 1-11 niet het oudste stuk uit de Bijbel is, maar integendeel een van de latere of zelfs laatste stukken uit het O.T.. Je zou het begin van het O.T. kunnen vergelijken met een voorwoord van een boek. Pas wanneer het boek voltooid is, wordt het voorwoord geschreven; het vertelt over opzet, doel en werkwijze. Zo ook Gen. 1-11. Het is een programma, een spiegel die elke mens zich kan en moet voorhouden. Het is - naar men aanneemt - geschreven rond 700 v. Chr.. In die tijd wordt Israël keer op keer bedreigd door buitenlandse grootmachten zoals Assyrië, Egypte en Babylon. Deze overheersing van buitenaf wordt gezien als straf van JHWH voor het ongeloof van het volk. Steeds weer verlaat het volk zijn zorgende God om zich in te laten met afgoden. Telkens opnieuw neemt God zijn volk weer op. Maar zelfs dit herhaalde gebaar van JHWH verhindert niet dat men wéér afgoden gaat vereren. Nu is het een in de Bijbel vaak terugkerend patroon dat iets uit een bepaalde periode van Israël wordt teruggeprojecteerd in het verleden. Zo denkt men dat het steeds terugkerende trouw - ontrouw refrein in het verleden, in de oertijd is teruggeprojecteerd; zo wordt een verhaal gecreëerd over de eerste ontrouw, de eerste zonde tegen God, zonder dat deze eerste zonde ook inderdaad in de historie heeft hoeven plaatsvinden. Zo denkt men ook dat veel gegevens die in het verhaal over de woestijntocht van Israël worden verteld, een latere reflectie zijn op het wonen in het land. Toen men goed en wel in het beloofde land woonde, ging men nadenken over het hoe en waarom. Op deze manier ontstaan ongeveer de zgn. oerverhalen. Hoe ziet Dr. Oosterhoff nu de functie van Genesis 2 en 3? In een exegetisch hoofdstuk (pp. 93-192) wordt elk woord, elke zin zeer uitvoerig geanalyseerd en becommentariëerd. Hij komt dan tot de conclusie dat Gen. 2-3 geen allegorie, geen mythe of sage is, maar dat het paradijsverhaal gewaagt van feiten, zij het in een symbolische taal. Wat in Gen. 2-3 nu precies feit is en wat tot symbolisch spreken moet worden gerekend, kan de auteur de lezer niet vertellen. Zo hinkt dit boek m.i. op twee gedachten. Enerzijds de angst om de opvattingen van zijn Kerk teveel te verlaten. Dit dwingt hem tot het aannemen van een werkelijke paradijsgeschiedenis (hij laat in het midden hoe werkelijk!). Anderzijds weerspiegelen zijn woorden keer op keer de idee dat Gen. 2-3 een literaire inkleding is van Israëls geloofsbeleving: het patroon van de ontrouw aan het verbond. Deze opvatting lijkt mij langer houdbaar dan de eerste. Het is aan de lezer om uit te maken of de slang gesproken heeft of niet.
P. Beentjes | |
[pagina 186]
| |
Voorstel aan verslaafdenEén op drie jongeren afbrengen van het gebruik van euforiserende stoffen en narcotica is een opmerkelijk resultaat, vooral als je rekening houdt met het feit dat er bij de eerste opvang geen enkele gewilde of ongewilde voorselectie gebeurt. In haar verslag van de experimentele therapie van de Jeugdkliniek te Kopenhagen beschrijft Karen Bernsten het ontstaan van een geheel van voorzieningenGa naar voetnoot1. Wie enigszins vertrouwd is met het drugprobleem onder jongeren, weet dat in dit soort begeleiding het druggebruik zelf niet meer centraal staat, zoals dat het geval was in de meer traditionele en klinische behandelingen. De jonge toxicomanen zijn meestal gekenmerkt door contactstoornissen met hun onmiddellijke omgeving; ze vluchten weg in het druggebruik en de daarbij horende cultuur die hun een gevoel van schijnsolidariteit geeft. Het is dus een noodzaak alternatieven te vinden voor het effect van de stoffen door mogelijkheden te scheppen voor een werkelijk solidariteitsgevoel in groepen. Over dergelijke initiatieven in de Verenigde Staten bestaat reeds heel wat literatuur. Het opzet van de groep Deense therapeuten geeft op deze problematiek echter een antwoord dat meer aangepast is aan de Europese mentaliteit. Het Deense experiment is van de aanvang af veel minder radicaal. Van de druggebruiker die niet gemotiveerd is voor een ontwenning, eist men niet onmiddellijk vermindering of stopzetting van het gebruik. Uitstappen in kleine groepen bereiden hem langzaam voor op de eigenlijke ontwenningsexcursie. Verder is het kenmerkend voor deze therapie, dat de jongere eerst in een minimaatschappij (5 à 6 personen) leert leven, voor hij in een breder communeverband wordt opgenomen. Die minimaatschappij is een belangrijke schakel in het socialiseringsproces. De Europese jongere schijnt nu eenmaal meer moeilijkheden te hebben om zich in een grote leefgemeenschap in te werken dan zijn Amerikaanse leeftijdgenoot. Aangezien de begeleiding van jonge verslaafden gemiddeld één jaar duurt, vergt dit werk een groot aantal therapeuten. Momenteel stelt het Kopenhaagse initiatief een 50-tal mensen te werk. Opmerkelijk is dat hiervoor jonge mensen (tussen 23 en 29 jaar) ingezet konden worden, die qua mentaliteit behoren tot de jeugdcultuur. ‘Langharigen’ worden hier van staatswege gesubsidieerd door meestal toch andersgeaarde politici. Deze laatsten hebben hier wellicht ingezien dat een uitsluitend repressief beleid niet bij machte is het druggebruik in te dijken. Het hoofdstuk over de wetenschappelijke achtergronden van het druggebruik bij jongeren beperkt zich tot voorlopige constateringen. Gegevens die reeds in andere publikaties werden gesignaleerd, komen ook hier weer duidelijk naar voren. O.m. de volgende. Vele jonge druggebruikers komen uit ontwrichte gezinnen of jeugdasielen. Of het zijn jonge mensen wier I.Q. gemiddeld veel hoger ligt dan dat van de doorsnee bevolking, maar die toch zware moeilijkheden hadden op school. Met het oog op een preventieve actie zou dit soort studie van de achtergronden veel meer uitgediept moeten worden, zodat de hulpverlening ook een werkelijk efficiënte terugslag kan krijgen op de hele samenleving. Een maatschappij die druggebruikers stigmatiseert als zieken en ze zodoende afzondert, is blind voor haar eigen tekorten. Druggebruik is ongetwijfeld een vlucht, maar dan uit een maatschappij die alleen maar geld, carrière en comfort nastreeft. Druggebruik is ook een zoeken naar een meer zinvolle levensinhoud, die ze nergens aangeboden krijgen. Zelfs al lopen velen, op zoek naar diepere ervaringen, in hun avontuur verloren, het zijn getuigen die iets te zeggen hebben. Het doen overkomen van hun boodschap zou een wezenlijk onderdeel moeten vormen van een initiatief zoals dat van de Kopenhaagse Jeugdkliniek. Jos Mertens |
|