pen die de oorspronkelijke poëzie heeft. Er zijn veel berijmingen, maar de dichters daarvan zijn al te vaak gedwongen de eisen van hun vers meer recht te doen dan de eigenheden van de grondtekst. Zij zingen, soms indrukwekkend (Vondel, Gabriël Smit) over de tekst heen, wat hun berijmingen tot fraaie poëzie kan maken, maar ze als vertaling inadaequaat maakt. Exegeet en berijmer kunnen de nieuwsgierige lezer niet bevredigen. Hij blijft in een ruwe of fraai ingelijste maar toch beslagen spiegel kijken.
De twee vertaalsters hebben hun vele mede-nieuwsgierigen tegemoet willen komen: met kennis en dichterschap; in een Nederlands psalmgedicht moest de oorspronkelijke tekst zichtbaar worden. Aan die taak hebben zij niet licht getild; de duur van ontstaan van de vertaling kan het bewijzen (en de laatste zes jaar werd hun vertaalarbeid een dagelijkse taak); dat zij van sommige psalmen acht vertalingen maakten, voordat zij de definitieve tekst los wilden laten, kan duidelijk maken welke inspanning hier opgebracht is om de spiegel maximaal helder te maken. Het boek De psalmen is er nu (uitgave van de Katholieke Bijbelstichting te Boxtel en het Nederlands Bijbelgenootschap te Amsterdam gezamenlijk). En de frik die alleen zijn strikte vakgenoten vertrouwt en doorgaans geen poëzie kan lezen, kan erop gewezen worden, dat de vertaalsters veel adviezen van exegeten hebben gehad en dat hun werk onder meer de vertaalcommissie van het Nederlands Bijbelgenootschap - toch wel een instituut met enige ervaring - is gepasseerd.
Aan hun vertaling geven Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde een korte verantwoording mee. Eerder had de tweede genoemde een uitgebreide verantwoording en beschrijving van hun werkwijze gegeven in ‘- Wie het leest lette er op’ -, aflevering 41 van de mededelingen van de prof. dr. G. van der Leeuw-Stichting, in een uitgebreid stuk dat prikkelt door nuchterheid en door onbevangenheid soms hard aan komt. Ik citeer daar graag twee passages uit:
‘Toen wij het werk begonnen, hadden wij ons voorgenomen ons strikt te houden aan de Masoretische tekst (geen subjectiviteit!), en ook zagen wij het als ideaal dat één en hetzelfde Hebreeuwse woord steeds op gelijke wijze zou worden vertaald. Met beide was Buber ons voorgegaan, en hij dwingt daarmee stellig respect af. Al werkende zijn wij hiervan teruggekomen. Er zijn te veel plaatsen waar een andere lezing bepaald meer overtuigend is, - te veel plaatsen ook waar de Masoretische tekst ons zou hebben gedwongen onzin te vertalen. Toch is de marge van vrijheid die wij onszelf hebben toegestaan bijzonder klein, - veel kleiner bijvoorbeeld dan van de vermaarde Franse Pléiade-vertaling (van 1959).
Het consequent weergeven van één Hebreeuwse term door één Nederlandse uitdrukking lijkt de meest verantwoorde werkwijze. Het bevordert ook,