Een studie van de werkgroep ‘Altematieve Economie Antwerpen’ (uitgave Kultuurleven, Leuven), getiteld Inkomensverdeling in België, geeft in haar algemeen besluit aan dat uit de berekende lonencurve en ginicoëfficiënten (kengetal als aanduiding voor de graad van inkomensconcentratie) waarmee de inkomensongelijkheid in België werd gemeten, alras bleek dat van de periode 1955 tot 1967 de inkomensverdeling verslechterde. Bovendien situeert de grootste verschuiving zich na de belastinghervorming van 1963. Frappante cijfers in dit verband tonen aan dat in 1967 bv. de rijkste 5% van de bevolking 23% van het totale inkomen verdiende. Dat is evenveel als de armste 49%. Iedere aangifte van meer dan 300.000 fr. hoort thuis bij die 5%.
In dit perspectief is ook de studie van Pierre Duvivier, die het C.R.I.S.P. onlangs publiceerde en waarin hij de inkomens uit roerend bezit in het land bestudeert, een niet te verwaarlozen bron van gegevens. Zij leert ons o.m. dat 45,7% van het Belgisch roerend vermogen in handen is van renteniers en beheerders, die samen de leidende economische klasse van het land vormen. Brussel blijft een centrum van rijkdom, want bijna de helft van het nationaal roerend inkomen huist in Brussel bij de 37,4% topmensen die daar wonen.
In een bespreking van deze studie in Links van 26 augustus 1972 haalt Marijke Van Hemeldonck aan dat bij de 110 belastingaangiften boven de 10 miljoen de francofoon een dikke 3 miljoen heeft als beheerder en bijna 12 miljoen uit onroerend inkomen; de Vlaming heeft een dikke 7 miljoen als beheerder en slechts 5,7 miljoen uit onroerend inkomen. Hieruit concludeert zij dat de centen nog altijd bij de Franstalige bourgeoisie zitten, die uiteindelijk nog steeds de hele Belgische economie controleert en meteen ook van op afstand de bloeiende Vlaamse ondernemingen. Dit lijkt wel zo, althans wanneer men de buitenlandse greep der multinationalen buiten beschouwing laat.
Een publikatie over het dienstjaar 1968 in het Statistisch Tijdschrift (1971, nrs. 7-8) geeft daarbij aansluitende gegevens: de gemiddelde inkomens die aan de personenbelasting onderworpen zijn, bedragen bij een landsgemiddelde gelijkgesteld aan 100: 94,3 voor Vlaanderen, 93,2 voor Wallonië en 148,5 voor Brussel-hoofdstad. Ter informatie nog dit: de verdeling van de bevolking over de drie gebieden ziet er als volgt uit: 56% Vlamingen, 32,9% Walen en 11,1% Brusselaars. Maar zullen deze gegevens ook ingekeken worden bij de volgende politieke gebeurtenissen? Onder meer ook bij het toespelen van financiële middelen aan de drie gewesten die de 107 quater in het leven zal roepen?
11-9-1972
Ward Bosmans en Rita Jolie-Mulier