ofwel elke emancipatie als een zinloze schijnbeweging verwerpen. Wie haar bevestigend beantwoordt, loopt het risico exact te willen omschrijven wat het produkt van de ontwikkeling moet zijn en daarmee opnieuw de vrijheid te doen verstarren. Een emancipatie waarvan de uitwerking voorspelbaar is - en dus ook bevochten kan worden - ontaardt in een nieuwe slavernij.
7. Dit betekent dat een emancipatie die louter strijdbaarheid verkondigt, moet ontaarden in loze pathetiek. Het is volstrekt legitiem de macht in eigen handen te willen nemen en het eigen lot te willen bepalen, maar dit legitieme verlangen is gebonden aan de beperktheid van de menselijke mogelijkheden. Wanneer een emancipator als Marx proclameert dat niet kerk en kapitaal ons lot moeten bepalen, maar wij zelf, dreigt zijn proclamatie tot holle retoriek te verworden, wanneer daarvan de suggestie uitgaat dat de mens ook inderdaad beschikt over een even grote macht als die hij bestrijdt of dat de ontmaskerde macht automatisch in het bezit komt van de ontmaskeraar.
8. Het vraagstuk van de emancipatie als strijd draait inderdaad om de macht, of liever: om een verschil tussen twee machten. In de strijd om de vrijheid wordt de macht die ons onderdrukt, in hoge mate overdreven en gemythiseerd; zij wordt opgeblazen tot een almacht, een God of een lot. De te bestrijden macht moet immers minstens zó groot zijn, dat behalve een drang tot emancipatie bij de sterkeren ook een levenslange berusting aan de kant van de zwakkeren een zekere mate van waarschijnlijkheid behoudt. Als de mens dus zijn lot in eigen hand wil nemen, moet hij het opnemen tegen een macht die hij tevoren opgeblazen en gemythiseerd heeft.
9. De macht die hij zich zelf toedicht, moet dus, wanneer hij niet begint met een drastische ontmythisering, van bijna goddelijke afmetingen zijn. Zelf-bevrijding, scheppen van een eigen identiteit, schijnt niet mogelijk te zijn zonder dat de gemythiseerde macht waaruit men zich bevrijdt, wordt vervangen door een evenzeer gemythiseerde eigenmachtigheid. Wie zijn eigen ‘lot’ in eigen hand wil nemen, matigt zich een macht aan die gelijk staat met de aan het lot toegekende macht. Wil de strijd enige kans hebben op succes voor de initiatiefnemer, dan moeten de twee machten die met elkaar in het krijt treden, ongeveer van gelijke sterkte en structuur zijn. Hiermee is in beginsel de imitatie gegeven en tegelijk de reden waarom de gemythiseerde macht wordt vervangen door een even overdreven eigenmachtigheid.
10. Maar eigenmachtigheid is geen vrijheid, geen identiteit en geen bruikbaar plan. Wie zijn eigen macht mythiseert, wordt een slaaf met de preten-