Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Opkomst van een tegencultuur
| |
De TechnocratieR. begint en eindigt zijn boek met een beschrijving van het maatschappelijk bestel dat de bodem en het decor is voor de Opkomst van de Tegencultuur: de Technocratie. Daarmee bedoelt hij ‘die sociale vorm, waarin een industriële maatschappij het hoogtepunt van haar organisatoriese integratie bereikt’ (p. 14). Hoe verdeeld de wereld mag zijn in twee ideologische kampen, beide kampen staan onder de overheersing van wetenschap en techniek: onder ‘deskundige leiding’. Alles en iedereen wordt onderworpen aan het mechanisch oog van de wetenschap(per). De wetenschap beschrijft de door haar onderzochte wereld in termen van meetbaarheid en verificatie. Alles wat daarbuiten valt is mythe; irreëel. In de geschiedenis bezat elke cultuur haar eigen mythen (‘een soort interkomsysteem van een kultuur’, p. 185); en een revolutie was een hermythologiseren: het vervangen van de oude mythen door nieuwe. Maar met de wetenschap lijkt de definitieve ontmythologisering zijn intrede te hebben gedaan onder de gestalte van de | |
[pagina 28]
| |
onontkoombare resultaten van de objectieve waarheden die de wetenschap beschrijft, meet, ordent, catalogiseert en machinaal verwerkt in het geheugen van de computer. Van belang is ook niet wat de waarnemer, de wetenschapper ziet, maar hoe hij het beziet. Namelijk objectief. | |
De Mythe van de ObjectiviteitIn het cultiveren van de objectiviteit en de resultaten daarvan onderkent R. drie opvallende trekken. Ten eerste ‘de vervreemdende tweedeling’. Er zou een objectief bewustzijn bestaan, dat ongevoelig en harteloos de objecten buiten zich waarneemt. Hoe zakelijker, hoe wetenschappelijker. Dus persoonlijke emoties en alle andere invloeden die het objectieve waarnemen kunnen verstoren, worden buitengesloten. Zo weinig mogelijk binnen- en zoveel mogelijk buitenwereld. Dit verschijnsel heet zeer terecht: concentratie. Een niet-Ik om de buitenwereld zo objectief als maar kan in kaart te brengen. Het ligt voor de hand, wanneer men de buitenwereld en haar wetmatigheden tracht te structureren, dat ‘Binnenwereld’ van ‘Buitenwereld’ niet kan hebben dat ze een eigen originaliteit zou bezitten. Dingen, dieren en mensen hebben zich te houden aan de wetenschappelijke inzichten. Zo wordt Buitenwereld pas mooi genoemd, wanneer Binnenwereld er orde en structuur in heeft gebracht. Binnenwereld legt zich op aan, maakt zich meester van en krijgt macht over het object. Er ontstaat een ‘kwaadaardige hiërarchie’. Die tenslotte ten top wordt gedreven door het wetenschappelijk verlangen machines uit te vinden die nog objectiever kunnen waarnemen dan wetenschappers. Alles wordt zo onderworpen aan die machine. Een voorbeeld uit de schoolwereld: waarom zouden we de machine geen les laten geven? Als we geen machine kunnen maken die aan de huidige eisen van onderwijs beantwoordt, dan... veranderen we het onderwijs zodat de machine alsnog een bevoegde leerkracht wordt (p. 198). Bovendien wordt dat eigen maaksel vervolgens ons ideaal van objectiviteit en we willen in onze wetenschap worden als zij. ‘De mechanistiese imperatief’. De technici zijn de slechte magiërs van deze tijd. Zij houden hun verworvenheden voor zichzelf en oefenen er hun deskundige macht uit op de mensen. Vanaf de natuurwetenschapper, die een doodgewoon echtpaar zo gek krijgt dat ze onder zijn deskundige leiding cohabiteren om gegevens te verzamelen over dit moeilijke onderwerp, ‘waarover we nog maar zo weinig weten’! Tot aan de hoogstgeplaatste politici die deskundige leiding niet kunnen missen. Geen dag. | |
De TegencultuurWie anders konden er tenslotte voor al deze bizarre feiten gevoelig worden dan de jongeren? De ouderen (onlangs nog veelbetekenend ‘silent majority’ | |
[pagina 29]
| |
genoemd) leden onder de je-kunt-er-toch-niets-aan-doen-ziekte. Zij consumeerden en slikten alles wat de Great Society hun voorzette. En hun kinderen slikten ook en werden verwend met hun ouders mee. Op de scholen en universiteiten kregen sport en spel een belangrijke plaats. Maar op een kwade dag komt het moment dat men zich in moet passen in de heersende maatschappij (technocratie). Plotseling is het uit met de spelletjes. Keiharde zakelijkheid en dienstplicht... de slavernij van de technocratie wordt het abrupte gevolg op de te lang genoten vrijheid. De jeugd werd zo het meest gevoelig gemaakt om op de onmenselijkheid van de maatschappij stuk te lopen. Ze vluchtte er van weg. Waarheen? Naar waar het maar beter was. Naar het Marxisme en de politiek van Nieuw Links met hun ‘gelijke burgerrechten’; naar Woodstock en San Francisco met hun ‘make love not war’ en ‘flower-power’; naar het oosten met zijn mysterieuze en mystieke religies. De jeugd werd zich bewust van haar aantal en haar gemeenschappelijk ideaal: vrede, liefde, muziek, plezier, vrijheid. In ieder geval een ideaal dat de mens en zijn waardigheid tot gelding wil laten komen. Personalistisch. Humanitair. De Tegencultuur is dus geen jeugdprobleem. Het is het onvermijdelijk vervolg op de technocratie. De jeugd is daar door de technocratie zelf rijp voor gemaakt. En als er toch sprake zou zijn van een jeugdprobleem, dan zou dat veeleer als volgt geformuleerd moeten worden. Het is het lot van deze jeugd, dat ze niet alleen verkeert in haar eigen psychische en sociale ontwikkelingsmoeilijkheden (die altijd meer of minder een generatieconflict ten gevolge hebben), maar ook nog de draagster wordt van de revolutie van de Tegencultuur. Daar zijn haar schouders te teer voor. Zonder liefdevolle begeleiding zal ze eronder bezwijken. Bovendien doet ze het ideaal van de Tegencultuur geen goed. Dat loopt gevaar geïnfantiliseerd te worden. De jeugd zal in de idealen van de Tegencultuur veel trekken herkennen van haar specifieke ontwikkelingsproblematiek en die twee maar al te gemakkelijk met elkaar identificeren. Maar ‘er bestaat - bijvoorbeeld - hoegenaamd niets gemeenschappelijks tussen het mescalinegebruik van een ervaren en krities intellektueel als Huxley en de 15-jarige tripper die net zo lang ether snuift tot zijn hersenen op havermout gaan lijken’ (p. 140). Want de 15-jarige is op de vlucht en Huxley wilde alle lagen van het bewustzijn leren kennen. | |
De Denkers van de Tegencultuur: Herbert Marcuse en Norman BrownVoor de denkers van deze nieuwe beweging moeten we te rade bij hen die humanitair denken, Marcuse en Brown. In hun werken komt het tot een | |
[pagina 30]
| |
onvermijdelijke confrontatie tussen Marx en Freud. Wie heeft er van deze twee - nu de problematiek er zo voorstaat - voorrang om de situatie te lijf te gaan. Zowel Marcuse als Brown onderkennen de vervreemding als het belangrijkste aspect van de moderne mens. En beiden zijn gevoelig voor het psychoanalytische moment van deze kwestie. Waar Marx de tijdgebonden feiten van industriële arbeid en economie als vindplaats, zoals ze werden vastgelegd in enquêtes en verslagen, kiest voor de vervreemding, ziet Freud naar de dromen en mythen, een taal die alle eeuwen reeds verwijst naar menselijke ervaring. Het probleem - daar zijn Marcuse en Brown het over eens - van de huidige vervreemding moet aangepakt worden in het menselijk bewustzijn. Marcuses lezing van de vervreemding komt - veel te kort samengevat - hier op neer, dat de mens boven de fundamentele repressie (hij moet zich intomen, omdat de werkelijkheid zijn diepste Verlangens toch niet kan vervullen) een surplusrepressie invoert. De mens staat onder gezag en uitbuiting van anderen en daaraan moet hij zich aanpassen. De revolutie is er om die surplusrepressie te doen verdwijnen: gelijke verdeling van goederen zal de vervreemding doen oplossen. R. merkt op, dat dit uiteindelijk een teleurstellende visie is, omdat Marcuse de zgn. fundamentele repressie intact laat en omdat hij enkel oog heeft voor het hier-en-nu en niet voor de transcendentie. Brown zoekt de oorzaak van de vervreemding in het verdringen van de doodsdrift. Het doodsinstinct krijgt geen harmonische plaats in het leven, zoals dat wel het geval is bij de dieren. De mens daagt de dood uit door monumenten van onsterfelijkheid (= geschiedenis) op te richten. Wil de mens dus genezen worden van zijn vervreemding, dan moet hij de dood de harmonieuze plaats geven in zijn leven die hem toekomt. Er is geen sprake meer van repressie en vervreemding en de mens krijgt gevoel voor transcendentie. Volgens R. ligt het eigenlijke ideaal van de Tegencultuur waar Marcuse ophoudt en Brown begint. Maar diens spreken is niet meer politiek, doch poëtisch en religieus. | |
De Zieners van de Tegencultuur: Allen Ginsberg en Alan WattsGinsberg, de poëet, zet dit transcendente gevoelen kracht bij door te dichten: ‘Ik leef in de Eeuwigheid // De dingen van deze wereld // zijn de dingen van de hemel’Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 31]
| |
Watts is de man die Zen voor het jeugdig volkje genietbaar heeft gemaakt. In Zen vindt de jeugd vele van haar idealen gebruiksklaar: het vriendelijke, het lieve, het vrolijke. Terecht of niet, zij vindt het er, afgetekend tegen de vreugdeloze en egoïstische technocratie. Oppervlakkig zal het wel zijn in de handen van de jongeren. Maar zij hebben er alvast een heel eigen politiek mee leren voeren. Niet militant, dreigend of schreeuwerig zoals vele demonstraties, die dan ook eindigen in het tegendeel van hun opzet: handgemeen en geweld. Nee, de jongeren organiseren vrolijke optochten met muziek, dans en bloemen. Zij brengen de glimlach terug op de gezichten van de toeschouwers. Misschien werken die happenings wel zo aanstekelijk, dat toeschouwers omgeturnde hippies worden. Agressie en geweld zijn vergeten. De wereld een dansfeest. Een soort rattenvanger-van-Hamelen-politiek. Heel boos is R. op het verkondigen van de alleenzaligmakende invloed van drugs. Timothy Leary is de grote schuldige. Wat één van de vele aspecten van Tegencultuur behoorde te zijn, wordt hier als hèt middel van bevrijding aangeprezen. Decadent heet zo'n verschijnsel bij R.. Bovendien heeft de technocratie zich er met al haar typische sluwheid meester van gemaakt. Een uurtje bevrijding voor Engelse dames, georganiseerd door een duur weekblad. Trips onder deskundige (!) leiding. Drugs worden meteen gebruikt om de stress (vrucht der technocratie) te onderdrukken en er weer even tegen te kunnen... Alleen: de grote psychedelische kruistocht was nodig om de absurditeit te perfectioneren door te verkondigen dat persoonlijke verlossing en sociale revolutie in één capsule kunnen worden verpakt (154). | |
De visionaire sociologie van Paul GoodmanGoodmans sociologie is gebaseerd op een eigen lezing van de Gestalt-therapie (ook al door Freud op gang gebracht, hoewel deze zich in de bewerking van Goodman niet herkend zou hebben) met de volgende kenmerken. Een mens is geen losstaand wezen (vervreemding, Binnenwereld), maar de mens, zijn lichaam en de natuur, zijn omgeving, vormen een harmonische eenheid. Er is een geheimzinnig onzichtbaar heen-en-weer tussen ik-en-gij, tussen ik-en-wereld. Een geheimzinnig samenspel van onzichtbare krachtenGa naar voetnoot3. De gezondheid van de mens zou niet zozeer gebaat zijn met deskundige begeleiding, maar veeleer zou men zich moeten verlaten op instincten | |
[pagina 32]
| |
en op de wijsheid van het lichaam. Dat voert Goodman ook door in het wetenschappelijk gesprek. De mens hoort bij wat hij zegt. Hoe hij het zegt is bovendien het meest van belang. Daar moet je in het gesprek op inspringen. ‘Ad hominem’-spreken. Dit kan zeer pijnlijk zijn voor de betrokkene; hij wordt eerstens in zijn objectief spreken ontmaskerd en geconfronteerd met zichzelf. Vervolgens komt zijn persoonlijke structuur aan het licht en wordt hij geconfronteerd met zijn psyche. Voor zover deze wijze van spreken door de aanhangers van deze methode zelf wordt gebezigd, leidt ze nog al eens tot een aan geestelijk exhibitionisme grenzende eerlijkheid. Tenslotte: alle psychische eigenschappen, dus ook agressie, zijn natuurlijk en mooi. Ze krijgen de plaats die hen toekomt. Men moet ze toelaten, niet verdringen. Zo gezien zal de toekomstige maatschappij veel in zich moeten kunnen opnemen. De leden van de gemeenschap moeten het goede van de kindertijd behouden; openheid, spontaneïteit. (Zie dus hoe groot het gevaar van infantilisering is, als uitgerekend de jeugd draagster wordt van zo'n revolutie). Nu al wordt het vreedzaam naast elkaar bestaan van zoveel onderscheiden gedragspatronen op vele manieren uitgeprobeerd en ingeoefend op popfestivals, in jeugdcentra en communes. Het ideaal: het proclameren van een nieuwe hemel en nieuwe aarde, zo allesomvattend dat de technische deskundigheden slechts een randverschijnsel worden (206/7). Volgt een hoofdstuk over de sjamanitische wereldbeschouwing, die daartoe moet leiden en waarin R. pleit voor ogen van vuur naast ogen van vlees om het aanwezige mysterie in deze wereld te zien, te benoemen en van gelding te doen zijn. | |
Bespreking. Oppervlakte en buitenkant van het boekBij de bespreking van dit boek lijkt ik meer recht te doen aan de opzet ervan door te beginnen met melding te maken van mijn gevoelens bij het lezen. Het is een boeiend boek; vlot geschreven, goed vertaald, denk ik (behalve waar het typisch katholieke begrippen betreft als ‘conscientiousness’ = zedelijk bewustzijn; vertaald met nauwgezetheid (60). Met duidelijke voorbeelden van wat R. ziet als de tactiek van de technocratie Maar altijd op dezelfde cynische toon en in zo'n overvloed dat ze langzaamaan tegen gaan staan. Als het boek af is, moet R. zoiets gedacht hebben als: ‘Ik zal het toch wel allemaal duidelijk genoeg hebben uitgelegd?’ En hij voegt er twee samenvattende hoofdstukken en een bijlage aan toe, om toch maar goed te laten zien, dat wat hij vertelt, uit het leven gegrepen is. Je zou dit boek het beste kunnen zien als een - uitstekende - eerste worp; als een schilderij van Karel Appel. Fors, soms baldadig of kwajongensachtig. | |
[pagina 33]
| |
Bovendien roemt R. herhaaldelijk krankzinnigheid als het goed van de Tegencultuur. Op deze manier kun je eventuele terechte kritiek bij voorbaat doen verstommen door die vermoedelijke kritiek - voordat ze wordt uitgesproken - zelf te proclameren als je eigen ideaal. Een kostbare schets; vol met waarnemingen, uitroepen, ontledingen en gedachtengangen die heel wat van de problematiek blootleggen. Des te opmerkelijker dan ook dat rare utopistische hoofdstuk aan het einde van het boek: over de sjamanitische wereldbeschouwing. De sjaman draagt zijn mystiek over aan alle mensen. Zo ontstaat er een werkelijke democratie van allemaal vrije, religieuze en harmonieuze mensen. Mij dunkt, dat R. het verschil tussen gemeenschap en massa ontgaat; alsmede het verschijnsel dat een revolutie wel de massa in beweging krijgt achter aanlokkelijke idealen aan, maar dat naderhand zelden een harmonieuze gemeenschap ontstaat. De neerslag van een revolutie is steeds diezelfde stompzinnige massa, even afhankelijk van de nieuwe leiders als van de revolutionaire leuzen. Hoopvol is in dit verband, dat de jeugd die zich bewust wordt van wat er aan de hand is, met name op de scholen wordt gevonden en dus tamelijk veel ontwikkeling heeft en intelligent is. Maar ook dat is in de geschiedenis lang niet altijd voldoende gebleken... Juist hier vertroebelt die moeilijkheid der samenvallende verschijnselen het beeld. Het samenvallen van het Ideaal van de Tegencultuur met de karakteristieke jeugdproblemen. Het is immers een sociologisch feit, dat de jongeren op hun verkenningstocht naar volwassenwording hun groepsbestaan zo nodig hebben. Om elkaar warm te houden in het gemeenschappelijk ideaal, maar ook als plaats van anonimiteit; om onder te duiken. Als ruimte - paradoxaal genoeg - om op verborgen wijze de persoon te ontwikkelen in confrontatie met de groep. Het zou goed zijn als men dat proces bij de jeugd bewust kon maken. Maar waar is de groep, met welomschreven ideaal, die het op kan brengen aan elke nieuwkomer te vragen: Wie ben jij dan wel, dat je zomaar meent, onze groep met jouw aanwezigheid te zullen verrijken? Het ‘Come Together’ zoals de Beatles het bezingen, is te argeloos en te schaapachtig. En daar schuilt wellicht het werkelijke jeugdprobleem van deze Tegencultuur. Dat tijdens de revolutie De Jeugd in haar gedrag zo afschuwelijk dicht dat van de wezenloze massa, de kudde, benadert. Dat zal dan ook wel één van de redenen zijn, waarom R. pleit voor een goede begeleiding van de jeugd. Dat klinkt nogal vreemd voor iemand die zo allergisch is geworden voor Begeleiding. R. zal wel niet bedoelen, dat de jeugd wetenschappelijk-deskundig begeleid moet worden, maar zo opgevangen, dat zij zichzelf leert kennen, raad zal weten met haar eigen ervarin- | |
[pagina 34]
| |
gen en kan onderscheiden tussen het knellen van de kinderschoenen en de banden van de technocratische maatschappij. De begeleiding van de jeugd zal erop gericht moeten zijn, vrije, eigenstandige vol-wassen mensen af te leveren en geen slaven van de Begeleiding.
Hoe zouden wij dit boek vanuit sociologisch oogpunt kunnen bekijken? De sociologie heeft minstens de schijn van een wetenschap, voortgebracht door en in dienst van de technocratie. Zij houdt zich met de mens slechts bezig voorzover hij in zijn uiterlijke gedragingen waarneembaar en registreerbaar isGa naar voetnoot4. Juist datgene waartegen de kern van dit boek zich zo verzet, omdat licht de gehele mens uit het oog wordt verloren. Bovendien blijkt dit boek niet in de eigenlijke zin te handelen over het Jeugdprobleem, dat geformuleerd zou kunnen worden als de botsingen en kortsluitingen die zich voordoen bij de jeugd, waar ze moet ingroeien in de Great Society: het generatieconflict. De kracht van R. schuilt juist hierin, dat hij - waarschijnlijk als socioloog begonnen aan het verschijnsel van de jeugdproblematiek - tenslotte is doorgestoten naar een veel dieper probleem: de opstand tegen de technocratie. En dat betekent de ‘opheffing’ van de wetenschap sociologie. | |
ToepassingHet enige dat we nog zinnig kunnen doen is proberen de inzichten van dit boek toe te passen op een bestaande voor de hand liggende situatie. Het voortgezet onderwijs, als plaats waar de vermenging van jeugdprobleem en opstand tegen de technocratie zich voordoet. En we zien, dat de middelbare school - ondanks de voorpostschermutselingen van de afgelopen tijd (democratisering) - erg haar best doet de revolutie te verhaasten. Ik roep de lezer ten eerste het voorbeeld van de computer als bevoegde leraar in herinnering. Bovendien is de suprematie van de zgn. positieve vakken boven de literaire en poëtische nog steeds groeiende. De Klassieken vallen stilaan af; Frans verliest terrein; de niet-eindexamenvakken moeten inkrimpen; en dit alles is niet ten gunste van andere literaire vakken. In het beste geval moet de urentabel minder uren vertonen. De verhouding technische - literaire vakken komt steeds meer in het voordeel te liggen van de technische vakken. De middelbare school verschuilt zich achter de eisen van de universiteit, en | |
[pagina 35]
| |
zij op haar beurt achter die van zaken- en bedrijfsleven; kortom de geldende maatschappij. Wie een overgangsvergadering van brugklassen mag meemaken, staat verstomd van de machtige stem die de wiskunde heeft. Als de wiskunde onvoldoende of zwak staat (of als het er naar uitziet dat ze zwak zal komen te staan!), en er mocht toevallig een taal ook niet best zijn... afgewezen voor voortgezet wetenschappelijk onderwijs. Twee zwakke talen met wiskunde goed: kan altijd de B-afdeling gaan doen. Wat te denken van dit voorstel ter bespreking, ingediend op een school voor V.W.O. en HAVO. Dat voortaan catechese, lichamelijke opvoeding, muziek en expressieve vakken geen stemrecht meer zullen hebben bij de overgang van een leerling. Welk mensbeeld steekt er achter zo'n voorstel? Waar zijn onze scholen eigenlijk voor? Voor de - o zo schoon antiek woord - Humaniora? Is het dan zo humanior alleen maar aandacht te besteden aan de intellectuele vorming (en die overheersend technisch). Hartelijkheid is meegenomen, maar hoeft niet. Een goede motoriek, enz.. Geen wonder dat de jeugd juist op de (voortgezet) wetenschappelijke scholen en universiteiten in opstand komt. Plaats en waardering voor een persoonlijke, harmonieuze ontwikkeling is er nauwelijks. In ieder geval zijn die instituten daar niet voor. Zij geven cijfers voor de verstandelijke vermogens, maar de leerlingen voelen zich door welk cijfer ook beledigd en ondergewaardeerd. De leraren hoeven niet meer van zichzelf te laten zien dan hun vakbekwaamheid. Is het niet de grote klacht van nu, dat de docenten hun persoon zo gemakkelijk verbergen achter hun wetenschap? Bovendien doet zich het belachelijke feit voor, dat de jeugd middels studie en wetenschap termen en grootheden aangereikt krijgt, waarmee ze hun eigen persoonlijke, psychische en sociale ontwikkeling kunnen benoemen en observeren. Zo vangen ze hun eigen persoon in termen van wetenschap en onderwerpen zich eraan. Je kunt over je eigen moeilijkheden immers niet anders meer spreken dan als trauma's en complexen! Zo en op duizenden manieren spinnen we onszelf in in het web van de technocratie. Het is meer dan alleen maar toeval - vrees ik - dat spreken over ‘Humaniora’ uit de tijd is geraakt. Het dekt inderdaad niet langer de realiteit. De gevolgen staan in het boek van R. te lezen. Een - vooralsnog door de jeugd aangeblazen - heilig vuur: een Tegencultuur, die de schoonheid, grilligheid, natuur, transcendentie, liefde en religiositeit in zijn wapen schrijft: ‘One man, one soul’. Is dit alles, is het hele boek niet veel te eenzijdig? Ongetwijfeld. Maar dat verwijt krijgt ieder die alleen maar in de roos probeert te mikken. |
|