Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1110]
| |
In vijftien dagen leren denken
| |
[pagina 1111]
| |
sen. We zijn met een bepaalde luiheid van denken behept en die moet doorbroken worden. Ogenschijnlijk is heel het werk van de Bono erop gericht om de mens gevoelig te maken voor zijn eigen, persoonlijk denken, in de overtuiging dat er een grote mate van individualiteit is in de wijze van denken, zodat gesproken kan worden van de ‘vaardigheid’ van denken die ontwikkeld kan worden. Zijn boek In 15 dagen leren denken is een poging om de mens iets te laten voelen van die individualiteit en hem daardoor ook inzicht te verschaffen in de meerdimensionaliteit en de multipotentialiteit van zijn persoonlijk denken. Denken kan ‘geleerd’ worden, zodat de functionaliteit van het denken vergroot of verbreed en verdiept kan worden. | |
De strategie van het denkenOm enigszins zicht te kunnen krijgen op de mogelijkheden van het denken geeft de Bono - voor een deel gemakshalve - een indeling in drie verschillende denkwijzen: het geïnspireerde denken, het systematische denken en het strategische denken. Het praktische gebruik van het denken staat centraal, zodat op voorhand deze indeling ook al gerelativeerd moet worden: de drie vormen overlappen elkaar, bakenen zich ten opzichte van elkaar niet scherp af, maar laten zich alleen maar onderscheiden, omdat bepaalde accenten in de verschillende denkstijlen duidelijker naar voren springen. Vandaar dat het boek In 15 dagen leren denken vol staat met voorbeelden en in de grond niets anders is dan het prikkelen van de lezer om de voorgestelde denkvormen zelf te hanteren. Alles wat er gezegd en beweerd wordt, volgt op de uitwerking van opdrachten, zodat het hele boek een aaneenschakeling is van conclusies, die gestaafd worden - of willen worden - door de praktische ervaring die men zelf als lezer en ‘denker’ heeft opgedaan. Deze aanpak wordt gerechtvaardigd doordat het nadenken over iets de enige manier is om te denken over het denken en de enige manier om de waarde van dat denken te bepalen gelegen is in het simpelweg nagaan wat het heeft opgeleverd. Ook dit moet men weer goed begrijpen. Zelfs als men door de toepassing van de aangegeven denkwijzen geen resultaat ontdekt, is het denken over het denken toch zinvol geweest, omdat men ook los van bereikte resultaten meer duidelijkheid kan krijgen ten aanzien van het denken zelf. En daar is het hem juist om te doen! Telkens wordt dan ook de raad gegeven om zijn eigen denkproces te volgen met potlood en papier in de hand, om alle deelervaringen te noteren, er bij stil te staan en langs die weg te weten te komen hoe men zijn denken misschien anders, beter, d.w.z. effectiever kan hanteren. Omdat het zwaartepunt ligt op het leren verstaan van het denk- en kenprocédé, wordt bij | |
[pagina 1112]
| |
alle praktische uitwerkingen en voorbeelden nooit technische kennis of een bepaalde vaardigheid voorondersteld; iedereen moet zichzelf als denkend wezen in dit boek kunnen terugvinden en via dit boek ook tot een beter zicht op zichzelf kunnen komen. Ofschoon men alle gepresenteerde oefeningen in een veel korter tijdbestek dan 15 dagen kan maken, wordt toch het advies gegeven om de drie reeksen van een ‘vijfdaags denkprogram’, dat beantwoordt aan de drie denktypen, werkelijk ook over 15 dagen uit te smeren, om zo - persoonlijk doordenkend op het gepresteerde of mislukte - spontaan allerlei andere mogelijkheden van zijn persoonlijk denken te ervaren of experimenterend te zoeken naar andere toepassingsmogelijkheden of - nog eenvoudiger - vormen van denken. Daarbij gaat de Bono uit van het beginsel dat de eenvoudigste oplossing of denkweg ook de ‘beste’ is, wat een bepaald soort esthetische ervaring zal opleveren; men kan dan werkelijk genieten van het denken. Om die reden moet men dan ook niet te gemakkelijk tevreden zijn met het onmiddellijke nut, het directe resultaat, maar zich de moeite getroosten om opgedane ervaringen weer eens onder de loep te nemen en te zien of ze nog niet meer informatie zouden kunnen opleveren, die men verwaarloost als men teveel gebrand is op nut en succes alleen van het moment. Alles wat maar kan leiden tot een betere, meer vruchtbare en ook gemakkelijkere hantering van het denken moet in het ‘15 dagen-program’ ingebouwd worden, waarbij het stoten op beperkingen vaak aanleiding zal zijn tot het ontdekken van andere wegen, het opsporen van alternatieve oplossingen en het meer genuanceerd kennen van de eigen denkkracht. Steeds wordt erop gewezen dat er zoveel persoonlijke aspecten in het denkproces meespelen (zoals b.v. het verschil in temperament, verscheidenheid van ervaringen, persoonlijke gewoonten, diversiteit van fantasie), dat men enerzijds niet teveel mag steunen op zichzelf in een te groot zelfvertrouwen, dat zich in het bereiken van een direct resultaat bevestigd ziet, maar anderzijds zichzelf ook niet mag afremmen en belemmeren in een gebrek aan zelfvertrouwen en zelfkennis. Denken over het denken zoals de Bono het voorstaat, heeft dan ook noodzakelijk te maken met de strategie van het denken. Het typerende van het geïnspireerde denken bestaat hierin dat men niet volgens een bepaalde methode te werk gaat om zo tot resultaat te komen, maar dat men omgekeerd langs het doen, het experimenteren, het ingaan op invallen probeert de juiste methode te vinden voor een bepaald geval. Men gaat spelenderwijs te werk, zodat de Bono ook spreekt van willekeurig denken of denken dat rust op toeval; elders gebruikt hij weer de uitdrukking ‘proefondervindelijke methode’, die aan geen enkel schema op voorhand gebonden is; plotselinge ‘inspiratie’, die afhankelijk kan zijn van de fantasie van de persoon, zoekt wegen tot oplossing van een probleem. | |
[pagina 1113]
| |
Aan de hand van enkele opgaven laat hij dit geïnspireerde denken toepassen. Met drie of vier flesjes en drie of vier messen moet zo ‘gespeeld’ worden, dat telkens de messen met de handvatten op een flesje rusten en middenin met het scherp zo met elkaar verbonden worden dat ze een vrijzwevend plateau vormen, waarop een glas water gezet kan worden. Al doende leert men de opdrachten vervullen, en elke keer houdt men van het resultaat van de vorige opdracht een brok ervaring over, die men weer benutten kan bij een nieuwe opgave. Een ‘beginsel’ van deze denkstijl - de vraag is, inhoeverre men hier werkelijk van ‘denken’ kan spreken, maar voor deze meer theoretische vraag interesseert de Bono zich niet - is, dat men steeds bij nieuw voorkomende gevallen moet proberen wat men kan doen met ervaringen uit het verleden; deze ervaringen zouden soms - onderling gecombineerd - tot een algemeen princiep van handelen kunnen leiden, zodat het geïnspireerde denken uit zichzelf de weg wijst naar een bepaalde systematiek. Om een methode te kunnen ontdekken is het daarom ook raadzaam, dat men zich niet te gauw tevreden stelt met het behaalde succes, maar de opgedane ervaring ook blijft ondervragen om er nog meer informatie en mogelijkheden tot effectief handelen uit te putten. Het systematische denken - of logisch denken - gaat bewust stap voor stap verder; men overweegt eerst wat men doen zal; men corrigeert zijn fouten en tracht ook te beredeneren waarom het succes uitbleef en hoe men het wel bereiken kan; zo nodig maakt men onderscheid tussen verschillende deelproblemen, om ze afzonderlijk te behandelen en zo beter zicht te krijgen op het geheel; men kan ook speciale aandacht richten op facetten waar men aanvankelijk geen raad mee weet. Het toevalselement is niet meer aanwezig, hoewel het spelen en uitproberen soms ook bij deze methode belangrijk is, om los te komen van een bepaald denkpatroon en zichzelf in een andere richting te stuwen. ‘Logisch’ betekent hier dus niet, dat men te werk gaat volgens de regels van de logica, maar ‘overwogen’, ‘bewust’, ‘overleggend’. De opdrachten die al doende tot kennis van deze methode moeten leiden, bestaan in het manoeuvreren met zes blokjes van gelijk formaat; men moet telkens proberen ze in verschillend aantal zo met elkaar te verbinden en tegen elkaar te leggen, dat ze elkaar op een bepaalde manier raken. Omdat het logische of systematische centraal staat, is het ontdekken van een algemeen beginsel, dat ook toepasbaar is op toekomstige situaties, belangrijker en nuttiger dan het vinden van een oplossing voor een probleem van het ogenblik. De logica - in de zin van de Bono - is snel en enorm doeltreffend, maar ze is meestal niet het middel waarmee men doorgaans problemen oplost; schijnbaar heeft de mens een soort natuurlijke afkeer van ‘de aantrekkelijke zuiverheid van academisch redeneren’ en geeft hij er de voorkeur aan om langs de ‘praktisch denkende | |
[pagina 1114]
| |
weg’ voort te gaan. De mens moet wel weten dat hij toch over deze mogelijkheid beschikken kan. Bij het strategische denken is sprake van het kiezen van de meest geschikte stappen uit een massa mogelijkheden; men zoekt niet zozeer naar een expliciete oplossing van een probleem, maar naar een werkwijze die het meeste effect kan sorteren. Er moeten stappen voorzien worden; men moet oog hebben voor mogelijkheden die uit een gedane stap kunnen volgen; vaak zal het ook nodig zijn dat men rekening weet te houden met de eventuele reacties van anderen, die ook betrokken zijn bij een bepaalde kwestie of opdracht. We zouden geneigd zijn te stellen dat hier alles draait om logische denkkracht, om genuanceerdheid van de fantasie in het maken van veronderstellingen en het kunnen vasthouden van reeksen mogelijkheden, reacties en stappen die met elkaar verweven zijn. Om duidelijk te maken wat hij onder dit strategisch denken eigenlijk verstaat, neemt de Bono weer zijn toevlucht tot een opdracht, deze keer in de vorm van een spel, dat hij het ‘L-spel’ noemt. Het bestaat uit een spelbord van 16 vakjes, waarop twee spelers om beurten een ‘L’-vormig blokje mogen plaatsen en verplaatsen; het bedekt 4 vakjes; met behulp van een neutraal stukje moet elke speler proberen de tegenstander in een zodanige positie te brengen, dat hij zijn blokjes niet meer verplaatsen kan. Ontelbaar zijn de plaatsingsmogelijkheden, maar geen enkele zet is van tevoren als de beste voorspelbaar; het komt aan op de juiste tactiek van het ogenblik, waarbij die speler het meeste kans van winnen heeft die de meeste kansen vooruit kan denken. Volgens de Bono lijkt dit spel in miniatuur op allerlei situaties uit het leven zodat het de mens kan oefenen in een strategie om dingen in het alledaagse leven ook in een breder verband te zien. Samenvattend geeft de Bono aan het einde van zijn ‘15-dagen programma’ nog eens de strekking van het boek weer. Wat hij beoogde, was namelijk de aandacht te verplaatsen van de problemen zelf naar de manier waarop ze mentaal verwerkt kunnen worden. De problemen en opdrachten zijn geen tests, maar bieden een praktische gelegenheid om gefascineerd te raken door de processen van het denken. Hij is en wil zijn een ‘practicus van het denken’. | |
Denkpraxis in vier typenAls men de Bono niet méér wil laten beweren dan hij beweren wil, kan men begrijpen dat hij zich niet vastbijt op een bepaalde indeling van denkvormen, maar dat hij juist omwille van de hanteerbaarheid van het denken geen bezwaar zal hebben tegen een andere schematisering van denkwijzen, als die méér kans biedt de mens vertrouwd te maken met zijn eigen denken. | |
[pagina 1115]
| |
In zijn boek Het mechanisme van ons denken komt hij dan ook met nieuwe termen en een nieuwe indeling en wel in vier verscheiden denktypen: het natuurlijke denken, het logische denken, het wiskundige denken en het laterale denken. Elk type werkt op een eigen wijze en kent zijn begrenzingen, maar juist door die beperkingen verwijst het als het ware boven zichzelf uit of vraagt het om een andere denkvorm. Hier dringt zich spontaan het begrip ‘dialectiek’ op, ofschoon de Bono zelf dit woord niet gebruikt; het zou - dachten we - teveel suggereren dat men inzicht meent te hebben verworven in de wezenlijke structuur van het menselijke denken. Die pretentie heeft hij niet en wil hij ook niet hebben. Hij distantieert zich zeer uitdrukkelijk van al degenen die zoeken naar een ontsluiering van het wezen van het denken, omdat hij een eventuele kennis van het denken in zijn diepste wezen als onbelangrijk ziet in verband met het goed gebruiken van het denken. De geest, het denken is de mens gegeven, om verklaringen te zoeken voor en van alles waarmee hij in het leven te maken krijgt, waarbij de bruikbaarheid van de verklaring borg staat voor de juistheid, d.w.z. voor de praktische juistheid. Het denken moet steeds meer in dienst gesteld worden van het leven; omdat het leven genuanceerd is, moet ook het denken op een genuanceerde wijze gehanteerd worden. De ‘vier denktypen’ zijn door de Bono voorgestelde nuances van denken, die binnen het bereik liggen van elke mens. Elke mens is uitgerust met natuurlijk denken, dat men ook primitief denken zou kunnen noemen. Het is de meest simpele vorm, spontaan aanwezig en spontaan werkend. Die spontaneïteit uit zich hierin dat herhalingen de dingen nadruk geven, dat het onder invloed staat van inwendige behoefte en het de richting van die behoeften volgt; dat het geen proporties kent, maar zonder enig bezwaar generaliseert en daarom ook werkt met etiketten; het is een denken in cliché's, dat uit zichzelf geen alternatieven kent; het bouwt absolute zekerheden op, die de mens beveiligen tegen de wisselvalligheden van het leven. Het legt als het ware een rooster op het kennen en denken, selecteert, beperkt zijn aandacht, vindt gemakkelijk zijn weg. Dit gemak bergt echter in zich het gevaar van fouten te maken, omdat het gedeeltelijk blind is, voorkeuren kent die het leven soms weerlegt. In het belang van de mens zelf moet dit denken geblokkeerd kunnen worden, moet de weelderigheid van het natuurlijk denken besnoeid worden. Dat is de functie van het logische denken, dat met zijn ‘no’Ga naar voetnoot2 het natuurlijke | |
[pagina 1116]
| |
denken een halt toeroept. De mogelijkheid van een dergelijk ‘no’ moet de Bono vanuit het leven verklaren: hij laat het voortkomen uit een emotionele reactie op de gang van het natuurlijke denken. Het leven zelf verzet zich vaak in de vorm van angst, twijfel, onzekerheid tegen het gemak waarmee het natuurlijke denken zich een weg baant door allerlei vragen, het leven voelt zich niet meer door het denken begeleid of gedekt. Zo valt onmiddellijk het nut en voordeel van het logisch denken op; maar het heeft deze negatieve kant dat het mogelijk toch te gemakkelijk en impulsief een bepaalde weg afsluit die even nuttig of nuttiger zou blijken te zijn dan de weg die het nu opent; bovendien is het zeer moeilijk om een weg die eenmaal door het logische denken is ingeslagen, weer af te grendelen, vooral omdat de mens er zo sterk emotioneel bij betrokken is. Uiteindelijk zou het logische denken kunnen opbotsen tegen dezelfde bezwaren als het aanvankelijk zelf ontdekte in het natuurlijke denken: het staan buiten het leven, buiten de concrete werkelijkheid, die zich toch doorzet. Het wiskundige denken vangt voor een deel dit gebrek of deze begrenzing van het logische denken op. Het is als het ware een spel met symbolen en regels. De regels stellen een bepaald universum samen, waarin bepaalde dingen werkelijk volgens deze regels gebeuren. Alles wat dit universum binnenkomt, wordt eerst vertaald in een symbool; het symbool wordt verwerkt volgens de regels van het universum en aan het einde weer terugvertaald in datgene waarvoor het stond en diende. Alles wordt van tevoren opgezet, gepland, zodat er niets onvoorbereid, niets onverwacht kan gebeuren. Maar ook deze denkweg is niet feilloos. Vaak zal men namelijk de bevinding opdoen dat kwesties en problemen even goed en soms nog vlotter opgelost kunnen worden als men spontaan tegenover de zaken staat, niet de omweg volgt van dit symbool-denken. Er blijkt uit dat het leven zich niet laat vangen binnen een kader van regels en voorschriften, maar dat het zich op verschillende manieren kan aandienen. Ook wordt eruit duidelijk, dat het wiskundige denken het leven niet dekt in deze zin dat men toch weer vragen tegenkomt die het kengebied van het wiskundige denken overschrijden. Vanwege de beperkingen die de tot nu toe opgesomde denktypen kenmerken, moet het denken zelf over een generatief proces kunnen beschikken, zodat het voor de gevallen waarin de genoemde denkvormen tekort schieten, zelf wegen kan zoeken. Anders gezegd, het moet mogelijk zijn dat het denken zijn eigen barrières doorbreekt, zijn denkvormen relativeert. En inderdaad, er is nog een andere weg dan het ‘verticale denken’, dan het denken dat geleidelijk zichzelf in dezelfde, eenmaal gegeven richting ontplooit. Er bestaat volgens de Bono nog het zogenaamde laterale denken: een denkwijze, die in tegenstelling met de voorgaande, niet weet wat ze | |
[pagina 1117]
| |
zoekt totdat ze het gevonden heeft; die m.a.w. zomaar willekeurig zich in een bepaalde richting gaat bewegen, kijkend en wachtend of mogelijk op die manier iets bereikt kan worden. Het bekommert er zich niet om of de gezette stap juist is of niet, als hij maar tot resultaten leidt, een verklaring bieden kan. Het breekt de andere denkpatronen stuk en tracht uit de brokken een nieuw geheel op te bouwen. Het werkt ook met een eigen taalteken, het teken ‘po’Ga naar voetnoot3. In het ‘po’ meet het denken zich als het ware de vrijheid aan om zelf op zoek te gaan naar een verklaring waarin het gepresenteerde uit de ervaring verstaan, of beter nog: verwerkt kan worden. Het ‘po’ moet dus gedachtensprongen rechtvaardigen die logisch of wiskundig niet te maken zijn, maar die de belofte inhouden van een mogelijk nieuw perspectief, al kan het - evengoed als het ‘no’ van het logische denken - vroegtijdig bepaalde wegen afsluiten en dus de kenwegen inperken. Het ‘po’ is provocerend; men kan het overal plaatsen, voor of achter een zin, voor of achter een woord, voor of achter een bewering. Zijn taak is het om het gestelde, beweerde in twijfel te trekken: ‘is het wel zo, dat...’ of ‘als het nu niet eens is, zoals beweerd wordt, dat...’. De Bono meent, dat we juist in onze cultuur behoefte hebben aan dat ‘po’. Te lang hebben we gemeend dat de ideeën altijd een langer leven leiden dan de mensen; maar onze tijd maakt ons ervan overtuigd, dat de mensen langer leven dan de ideeën. Wat we nodig hebben is een middel om de bekende en vertrouwde denkprocessen en mogelijkheden tot het geven van verklaringen open te breken; nieuwe ideeën moeten kunnen ontstaan. Nieuwe ideeën - of ze nu waar zijn of niet - verbreden de blik van de mens; wil hij als denkend wezen gelijk optrekken met het leven, met zijn dynamiek, dan moet het denken zelf van binnenuit geladen zijn met een dynamische kracht, die het gevoelig maakt voor ontwikkelen, voor het loslaten van het bekende, om zich te storten op het onbekende, op het leven zelf. Het ‘po’ fungeert als de nul van het taalsysteem; op zichzelf bezit het volstrekt geen waarde, maar het maakt denkoperaties mogelijk die anders onmogelijk blijven. Het is niet zo moeilijk, om in deze denkvorm elementen terug te vinden van het geïnspireerde denken, zoals men ook het systematische en het strategische denken wel onder zou kunnen brengen bij een van de drie andere denktypen uit Het mechanisme van ons denken. Maar nogmaals, | |
[pagina 1118]
| |
de Bono is voornamelijk bedacht op het aangeven van denkwegen die het denken operabel maken, niet op theoretische bespiegelingen over de essentie van het kennen. Daarmee refereert hij aan het Oosterse filosoferen, dat ook de nadruk legt op het willekeurige van allerlei onderscheidingen, om oog te hebben voor het natuurlijke continuüm van het menselijke denken. Het Westen zou integendeel het nut en de innerlijke wetmatigheid van diverse onderscheidingen willen beklemtonen. De Bono zoekt persoonlijk naar een tussenweg: de onderscheidingen niet kwijt raken, maar ze laten functioneren om de veelheid van verschijnselen en de mogelijkheden van het denken te kunnen benaderen. Men zou kunnen zeggen dat dit impliceert dat de Bono ook bereid is achter of voor elke indeling die hijzelf aanbrengt, het ‘po’ te zetten, dat de arrogantie van eigen standpunt moet voorkomen en de deur openhouden voor nieuwe ‘ideeën’, in welke vorm dan ook. | |
Het mechanisme van het denkenTegenover mensen die beweren dat de menselijke geest altijd wel een mysterie zal blijven, werpt de Bono de vraag op, wat voor voordeel het zou hebben dat geheim te kennen, als het niet ten dienste gemaakt wordt van het denken zelf? Men moet niet teveel energie investeren in de ontcijfering van de diepste kenstructuur, maar in het denken zelf. Hoe kan men zich het denken voorstellen om het hanteerbaar te maken en het te kunnen laten fungeren waarvoor het dient: het leven? Denkvormen noemen en wat nader omschrijven volstaat niet, als niet tegelijkertijd een voorstelling wordt gegeven van het feitelijke functioneren van het denken. Men moet de Bono niet vragen of die voorstelling juist is, want dat staat buiten de kwestie. Ter zake is alleen de vraag of die voorstelling kan helpen om het ken- en denkproces feitelijk te begrijpen en te gebruiken. Uitvoerig spreekt hij over het denken als een systeem, een informatieverwerkend systeem. Een systeem is een geordende reeks van omstandigheden, die ervoor zorgen dat iets op een bepaalde manier gebeurt. Zo is het menselijke brein een systeem waarin dingen gebeuren overeenkomstig de aard van het systeem. Elk systeem kent zijn grenzen, is maar beperkt toepasbaar: het denksysteem is alleen maar goed zolang men het slechts wil hebben over het denken. Van de andere kant is het eigen aan een systeem dat het zijn werking steeds wil uitbreiden; het herstelt in zekere zin zijn eigen fouten en beperktheden. Vandaar de verschillende denktypen; het zijn evenzovele werkingen van het ene systeem. Het denken is en blijft afhankelijk van de hersenen, zodat de Bono er de voorkeur aan geeft de werking van het menselijke brein te benaderen via | |
[pagina 1119]
| |
fysische modellen. Hij gaat ervan uit dat de geest een passief informatieverwerkend systeem is, dat dus alleen maar informatie opvangt en zelf verwerkt. Ervaringen nu laten indrukken of sporen achter. De herhaling van gelijke indrukken verstevigt de sporen, zodat het gemakkelijker weer opgeroepen kan worden en met weinig moeite ook door de geest verder voltrokken zal worden. De Bono stelt de geest voor als een geheugenoppervlak, dat ofwel alle sporen weer duidelijk weergeeft ofwel ze zelf selecteert, ze onvolledig of verdraaid weergeeft. Van de feitelijke aard van het geheugenoppervlak hangt het af hoe indrukken opgenomen worden en hoe ze zich verder ontwikkelen. Hij geeft diverse modellen, misschien onder wat vreemde namen, b.v. het model van het plasticzeiltje of van het ringsysteem, om duidelijk te maken dat het van het punt waarop indrukken binnenkomen en van de feitelijke geaardheid van het geheugenoppervlak afhankelijk is hoe de stroom van indrukken verloopt (zoals bijvoorbeeld een druppel water op een gespannen zeiltje). In ieder geval volgt de indrukkenstroom de bedding van het geheugenoppervlak. Alle nieuw binnenkomende informatie wordt verwerkt tegen de achtergrond van de reeds aanwezige, waarbij het aanwezige meer invloed zal hebben dan het nieuwe. Het gevestigde tracht zich te continueren. Lukt dit niet, dan kunnen verschijnselen optreden zoals humor, een inval: ze laten zien dat het nieuwe zich niet laat combineren met het bestaande, terwijl herhaalde integratie verwijst naar inzichtelijkheid, opgenomen kunnen worden, een plaats krijgen. Leren betekent dat een nieuw patroon op het geheugenoppervlak wordt aangebracht of dat het oude veranderd en gewijzigd wordt. De kracht van het oude toont zich ook hierin dat het zich zo vastzet dat het alleen die informatie nog maar opneemt die er mee te combineren valt. De polarisatie als het zogenaamde scheppen van tegenstellingen, zou volgens de Bono aldus tot het systeem van het menselijke denken horen. Door deze eenzijdigheid wordt de aandacht ingeperkt en zullen de denkpatronen van verschillende mensen ook verscheiden richtingen uitgaan. Wanneer men eenmaal feeling heeft voor het denken als een dergelijk informatieverwerkend systeem, dan zal men zich ook realiseren dat de hoofdzonde van de informatica de arrogantie is; dit leidt tot dogmatisme, het opzetten van oogkleppen, waardoor het levensterrein van de mens verkleind wordt. Hoe meer men het denken verzelfstandigt, des te groter is het gevaar dat men zich aan ingenomen standpunten gaat vastklampen, maar des te minder kans krijgt het leven zelf. Het denken moet doorbroken, standpunten moeten gerelativeerd worden, om het denken in dienst te stellen van het leven. Vanuit deze opstelling is volkomen begrijpelijk, dat de Bono wel grote waarde moet toekennen aan de ‘blik-openende’ betekenis van het ‘po’. De | |
[pagina 1120]
| |
vraag is echter, of men vanuit een dynamische verwevenheid tussen mens en werkelijkheid, waarbij de mens de bewuste subjectpool is, verbonden met de werkelijkheid als objectpool die zichzelf te bieden heeft, niet eenzelfde innerlijke dynamiek van het denken kan voorstellen? De existentiële waarde van het denken kan gehandhaafd blijven, ook als men de eigenlijke, innerlijke betekenis en werkelijkheidswaarde van dat denken tracht vast te houden, maar het denken inderdaad blijft zien en waarderen als een levensfunctie van het mens-zijn. Komt de Bono niet terecht in een kenvisie die de bruikbaarheid van het denken zo hoog noteert dat de inhoudelijkheid van datgene wat bruikbaar moet zijn, over het hoofd wordt gezien? En staat dat niet gelijk met een formalisering van het denken, waardoor het de band met het leven toch ook weer verliest? Is de Bono mogelijk begonnen met een ‘po’ te plaatsen voor of achter elke andere kenopvatting, zonder zich de moeite te getroosten de uitdaging van dat ‘po’ te aanvaarden en na te gaan of dat ‘po’ inderdaad de onhoudbaarheid van het aangevochtene of betwijfelde kon waarmaken? Zonder deze reflectie - men zal er niet buiten kunnen - roept elk ‘po’ een ander ‘po’ op en raken we verstrikt in een vicieuze cirkel. Maar dan is intussen het denken zelf onbruikbaar geworden! |
|