Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1075]
| |
‘Christenen voor het socialisme’
| |
[pagina 1076]
| |
alleen de revolutionaire praktijk zelf kan het eigene van de christelijke bijdrage op zijn waarachtigheid toetsen. Hoe zijn deze mensen hiertoe gekomen? En wat is daar in Santiago werkelijk gebeurd? | |
AanloopToen in september 1970 Allende tot president werd verkozen, ging een twintigtal priesters die in Chili werken met arbeiders en marginale bevolkingsgroepen, hem zeggen dat zij bereid waren op een kritische en vrije wijze mee te werken aan de opbouw van het socialisme. In april 1971 organiseerden zij in Santiago een bijeenkomst van gelijkgezinden. Er waren tachtig deelnemers uit alle provincies van ChiliGa naar voetnoot4. De concrete en scherpe verklaring die door deze ‘Groep van Tachtig’ aan het slot werd uitgegeven, stak schril af tegen de voorzichtigheid en ‘onpartijdigheid’ die doorgaans de uitspraken van de kerkelijke hiërarchie kenmerken en de christenen alleen maar argwaan en vrees inboezemen om zich politiek te engagerenGa naar voetnoot5. ‘De arbeidersklasse in Chili leeft nog steeds in een situatie van uitbuiting... De oorzaak daarvan is het kapitalistisch systeem... Die situatie tolereren wij niet langer... Het socialisme opent de weg naar een nieuwe economie, die een autonome en versnelde ontwikkeling mogelijk maakt en tevens een einde kan maken aan de klassentegenstellingen... Wij voelen ons betrokken bij dit proces en willen het onze bijdragen tot het welslagen ervan. De diepste reden van ons engagement is ons geloof in Jezus Christus, een geloof dat zich verdiept, vernieuwt en gestalte krijgt al naargelang de historische omstandigheden. Christen zijn is solidair zijn. Solidair zijn nù in Chili betekent deelnemen aan het historisch project dat het volk heeft ontworpen’. Contacten met soortgelijke groepen in andere Latijnsamerikaanse landen leidden algauw tot het idee om ze allemaal eens samen te brengen. Wel vroeg men zich af wat het nut kon zijn van zo'n continentale bijeenkomst. Was een zo radicale én concrete doelstelling als die van de ‘Groep van Tachtig’ ook toepasselijk op andere landen? De realiteit is immers overal | |
[pagina 1077]
| |
verschillend. Na langdurig overleg werd in december 1971 door priesters uit Argentinië, Brazilië, Bolivië, Columbia en Peru en door het Secretariaat ‘Christenen voor het socialisme’ (de nieuwe naam voor de ‘Groep van Tachtig’) besloten de bijeenkomst doorgang te doen vinden. In maart 1972 hadden in de verschillende landen nationale bijeenkomsten plaats waarop de socio-economische en politieke situatie van het eigen land en de rol van de kerken werden geanalyseerd. Die verschillende rapporten werden in april in Santiago bijeengebracht. Zij vormden de materie voor de reflectie en de stellingname van de conferentie, een zo overvloedig materiaal, zowel over de situatie in de verschillende landen, als over de manier waarop christenen daarin werken, dat wij er hier slechts enkele elementen van kunnen presenteren. | |
1. HondurasHeel Centraal-Amerika bevindt zich op het ogenblik op een cruciaal moment van zijn geschiedenis. De door de Verenigde Staten gelanceerde integratie van de economie heeft met grote moeilijkheden te kampen, die van structurele aard zijn. De politiek-militaire integratie is gericht op een versteviging van de status quo. De CONCEDA, de Centraal-Amerikaanse Defensieraad, maakt een bijna totale controle op alle activiteiten van progressieve groepen mogelijk. Honduras, Nicaragua, Salvador, Guatemala worden geregeerd door militairen. Wat onderdrukking, folteringen, ontvoeringen en uit de weg ruimen van mensen betreft, doet Guatemala niet onder voor Brazilië. Economisch probeert Honduras over te schakelen van landbouw op industrie (vooral consumptiegoederen). Maar dat gebeurt in de oude agrarische structuren met haar kapitalistische en pre-kapitalistische produktieverhoudingen. De volksklassen vallen niet alleen buiten een adequaat inkomensniveau, maar bovendien vinden zij, naarmate de handenarbeid vervangen wordt door technologie, steeds minder werk in de nieuwe industrie. Helemaal afhankelijk van de Verenigde Staten, is de industrialisering dan ook gericht op de behoeften en belangen van de Amerikaanse en multinationale bedrijven. Sociaal en politiek is er in het volk een bewustwording aan het groeien. De ‘campesinos’ organiseren zich en deze beweging ontwikkelt haar eigen dynamiek. Zij bezetten landbouwgronden die de grootgrondbezitters zich wederrechtelijk hebben toegeëigend. In hoofdzaak gericht op de onmiddellijke terugvordering van de grond, hebben deze acties ook een politieke draagwijdte: zij zetten de regering voor de vraag betreffende bezit en eigendom en bevorderen tegelijk de verdere ontwikkeling van het politieke be- | |
[pagina 1078]
| |
wustzijn. De reactie van de heersende klasse in de landbouwsector en de bananencompagnieën is brutaal: enkele maanden geleden werden in La Talanguera, het oostelijk departement van Olanche, actieve campesinos door politie en militairen gewoon afgeslacht.
De kerkelijke hiërarchie heeft daar toen openlijk tegen geprotesteerd. Door haar vormingswerk (haar ‘Pedagogie van de Bevrijding’ en haar psychosociale centra) heeft de kerk in Honduras ongetwijfeld een stoot gegeven aan het bevrijdingsproces. Maar de laatste tijd gaat zij weer aarzelen. In een onlangs uitgegeven communiqué spraken de bisschoppen van ‘het heilige recht van privé bezit’, betoogden zij ‘dat de kerk het met geen enkele vorm van geweld eens kan zijn’, dat ‘de persoonlijke opties van priesters zo gedefinieerd moeten worden, dat de hiërarchie niet wordt gecompromitteerd’; priesters die aan politiek willen doen, blijven beter geen priester. Deze ‘voorzichtigheid’ van de hiërarchie ontmoedigt de geëngageerde priesters en leken, terwijl behoudsgezinden erdoor aangemoedigd en versterkt worden. | |
2. NicaraguaEconomisch zet Nicaragua zijn eerste schreden op de weg van het kapitalistische ‘desarrollisme’ (desarrollo = ontwikkeling). De plannen daarvoor zijn gemaakt door Amerikaanse technici, maar ze worden slecht uitgevoerd door de regering. De buitenlandse schuld is in de laatste tien jaar van 21,7 miljoen dollar tot 187,9 miljoen gestegen. Op sociaal gebied heerst een diepgaande desintegratie. De bovenste lagen van de bevolking leven gelijk de buitenlandse bourgeoisie; de middenklasse (industriëlen, exporteurs van landbouwprodukten en de opkomende groep van technocraten) trachten dat voorbeeld na te volgen en verliezen zo hun identiteit. De onderdrukte bevolkingsgroep bestaat uit arbeiders en campesinos. Deze laatsten vormen 60% van de totale bevolking, maar zijn helemaal niet georganiseerd. Ook onder de arbeiders zijn er slechts weinigen lid van één van de vier vakbonden, die overigens weinig invloed hebben. De kerk was hier tot in 1969 wat zij overal in Latijns-Amerika was: een kerk die door haar morele invloed de status quo mede in stand hield en ‘consacreerde’. Vanaf 1969 is echter aan de universiteiten, in de middelbare scholen en onder enkele priesters het protest op gang gekomen tegen de toenemende terreur: arrestaties van priesters en universitairen, folteringen, uitwijzing van priesters, enz.. Het begon met de bezetting van enkele kerken en scholen: de eerste keer om te protesteren tegen de folteringen door de politie; een tweede keer, verleden jaar, om vijftien politieke gevangenen | |
[pagina 1079]
| |
vrij te krijgen. De grote betekenis van deze acties lag echter in de samenwerking tussen marxisten en christenen. De rapporteur van Nicaragua besloot met de dramatische woorden ‘Ik zou een vurig beroep willen doen op al onze Latijns-Amerikaanse broeders, dat zij ons niet los laten. In Centraal-Amerika is de oppressie op het ogenblik het hardst. In Honduras en Nicaragua sterven bijna dagelijks campesinos in de strijd. Ik lieg niet, ik overdrijf niet. Er is geen sprake meer van opsluiting in de gevangenis, je wordt gewoon ter plaatse gefusilleerd’Ga naar voetnoot6. | |
3. ArgentiniëSociaal-economisch heeft Argentinië te kampen met dezelfde structurele moeilijkheden als het hele Continent. Eén kenmerk onderscheidt het echter van de andere Latijns-Amerikaanse landen: de grote kracht van het proletariaat, die te danken is aan zijn sterke vakorganisatie en het nog steeds vitale ‘peronisme’. Dat heeft zijn voorgeschiedenis. In de jaren 1940-1955 kwam er een nationale beweging op gang, gericht op een sterke industriële ontwikkeling, een massieve concentratie in de steden en politieke hervormingen. De arbeidersklasse organiseerde zich stevig en werd nadrukkelijk gepolitiseerd. Als Peron in 1955 door het leger wordt afgezet, laat hij o.m. een partijpolitieke bureaucratie achter die langzaam haar integratie zal zoeken in de liberale partijen, en een arbeidersklasse die keihard weerstand zal bieden aan de imperialistische en liberale plannen. De internationale pers heeft dit peronisme altijd afgeschilderd als een oppervlakkig en tegenstrijdig fenomeen of als een kinderlijk fascisme. Wat ervan in Argentinië is overgebleven, is echter geen sentimenteel heimwee, maar de wil van het volk om door te gaan met een ervaring die geleid werd door en in dienst stond van de arbeidersklasse. Brede lagen van de middenstand uit de industrie, de landbouw en de dienstverlenende sector hebben zich daarbij aangesloten. Van 1955 tot vandaag hebben de elkaar snel opvolgende militaire en burgerregeringen geprobeerd de invloed van het peronisme in te dammen. Tevergeefs. Voortdurend opnieuw greep het leger in. In 1966 ontbindt generaal Ongania (1966-1970) het Congres en de politieke partijen en hij wil de studenten en arbeiders depolitiseren. De traditionele politieke partijen worden inderdaad verlamd, maar de studenten- en arbeidersbewegingen worden strijdbaarder dan ooit. Er ontstaat een klimaat van volks- | |
[pagina 1080]
| |
opstand. Sinds de opstand van Cordoba, juni 1966, die Ongania ten val bracht, zijn minstens in vijf gevallen hele steden in handen geweest van een tot razernij gebracht volk: Cordoba, Rosario, Tucuman, Catamarca, Mendoza. Met de toenemende radicalisering van de revolutionaire groepen werd ook de repressie harder en eiste iedere dag slachtoffers. Er was in Argentinië op dat ogenblik werkelijk een interne oorlog aan de gang. Nu hebben de machthebbers en bezitters hun tactiek gewijzigd: door allianties met de vakbeweging en het peronistisch populisme willen zij hun macht consolideren. Daarvoor moeten echter alle echt revolutionaire manifestaties en alle revolutionaire activiteiten van niet-peronistische oorsprong worden onderdrukt. In deze gecompliceerde situatie vertoont de houding van de kerk drie varianten: een conservatieve, een ‘desarrollistische’ en een revolutionaire. De eerste is die van een minderheid en heeft absoluut geen toekomst. De tweede is die van de meerderheid van de clerus en van de praktizerende katholieken, die wel hervormingen van liturgische en caritatieve aard nastreven, maar zich ‘buiten de politiek’ willen houden. Daardoor bestendigen zij de status quo. Hun progressisme beperkt zich tot de binnenkerkelijke context. De derde, revolutionaire variant wordt vertegenwoordigd door vele (verdeelde) groepen van leken, door enkele bisschoppen en vooral door de Movimiento de los Sacerdotes del Tercer Mundo (MSTM), de Beweging van Priesters voor de Derde WereldGa naar voetnoot7. Deze laatste is in december 1967 ontstaan op initiatief van een kleine groep priesters als antwoord op een Boodschap van 18 bisschoppen van de Derde Wereld, die er niet om loog: ‘De volkeren van de ontwikkelingslanden vormen het proletariaat van de huidige wereld... De christenen hebben de plicht te laten zien dat het werkelijke socialisme het integraal beleefde christendom is... Zij moeten voorkomen dat sommige mensen God en godsdienst verwarren met de onderdrukkers van de armen en de arbeiders: het feodalisme, het kapitalisme, het imperialisme’. Via haar jaarlijkse bijeenkomsten (telkens begin mei) heeft de MSTM gaandeweg haar uitgangspunten en opties verduidelijkt: ‘Christus is gekomen om de volkeren te bevrijden van alle slavernij. Wij willen hem voortzetten. Dat houdt in: onze onverbrekelijke trouw aan het revolutionaire proces van urgente en radicale verandering van de structuren en onze formele verwerping van het kapitalistisch systeem, van iedere vorm van economisch, politiek en cultureel imperialisme, om te zoeken naar een Latijnsamerikaans socialisme dat de komst van de Nieuwe Mens bevordert. Dat socialisme houdt niet in | |
[pagina 1081]
| |
de realisatie van een programma dat ons opgelegd wordt door socialistische partijen van hier of elders, maar wel de socialisering van de produktiemiddelen, van de economische en politieke macht, van de cultuur’Ga naar voetnoot8. ‘In Argentinië constateren wij dat de peronistische ervaring en de trouw van de massa's aan de peronistische beweging sleutelelementen zijn voor de inlijving van het volk in het revolutionaire proces... Ons toebehoren tot de katholieke kerk in Argentinië en in Latijns-Amerika hoeft geen hinderpaal te vormen, maar integendeel een stimulans om ons als priesters en als christenen aan te sluiten bij het revolutionaire proces in ons vaderland en ons continent. Wij voelen ons fundamenteel solidair met de kerk, maar wel is een radicale verandering van mentaliteit en gedrag van vele mensen aan de top een dwingende noodzaak... Onze beweging heeft gekozen voor het socialisme, omdat zij dit het meest in overeenstemming vindt met het Evangelie’Ga naar voetnoot9. | |
4. BoliviëDe groep die sinds de staatsgreep van augustus 1971 o.l.v. kolonel Banzer aan de macht is, controleert met ijzeren hand heel het leven in het land: economie, onderwijs, communicatiemedia, de partijen, de boeren, het leger, het gerecht. Alle oppositie wordt in de kiem gesmoord. De bewustzijnsvorming van de volksklassen is lamgelegd. Elke politieke activiteit van priesters en leken staat bloot aan vervolging. Het nationalisme, dat de economische ontwikkeling (door middel van multinationale bedrijven en buitenlands kapitaal en de daarmee toenemende afhankelijkheid) als eerste doel stelt, en het religieuze volksgevoel dat men gemakkelijk wijs kan maken dat iedere linkse overtuiging of activiteit gelijkstaat met ‘atheïsme’ en ‘communisme’, rechtvaardigen de brutaalste repressieGa naar voetnoot10. Onder Torres (7 okt. 1970 - eind aug. 1971) was er een euforische trend naar het socialisme ontstaan. Er was een Asamblea Popular opgericht, die wel eens ‘de eerste sovjet van Latijns-Amerika’ werd genoemd. Ook christenen, vooral onder de Canadese oblaten en de Spaanse priesters voor de Derde Wereld, zetten zich voor het socialisme in: ‘het socialisme is de toekomst van het land; de kerk moet eraan mee helpen om het gestalte te geven’. Kardinaal Mauer, de primaat, riep de Kerk op tot armoede; kerkelijke rijkdommen, in de bedevaartplaatsen bijvoorbeeld, moesten worden | |
[pagina 1082]
| |
verkocht ten bate van de armen. Maar zo dacht niet iedereen erover. In Santa Cruz werd op 19 augustus 1971 nog een eucharistische noveen gehouden met alle mogelijke pracht en praal en met donderpreken van een uit Guatemala geïmporteerde pater Arcuza tegen de ‘rode priesters’ en de ‘communistische agitatoren’. Het liep uit op een waar volksoproer, dat aanleiding gaf tot Banzers staatsgreep. De nieuwe machthebbers proclameerden hun ‘revolutie’ (want in Latijns-Amerika noemt ieder zich revolutionair) o.m. als een ‘verdediger van het katholieke geloof’. Zij organiseerden grootse kerkelijke diensten om de Heer te danken voor hun overwinning én tegelijkertijd een verwoede klopjacht op priesters en leken die de ‘communistische’ revolutie waren toegedaan. De Canadese oblaat Maurice Lefevre, decaan van de sociologische faculteit aan de Universiteit te La Paz en leider van ICAL (zie verder) werd vermoord. Hij was één van de honderden die hun leven gaven voor de bevrijding van Bolivië. Vele aan de basis werkende priesters moesten onderduiken. De politie doorzocht kloosters, kerken, huizen van bisschoppen en schond daarmee het asielrecht dat in Latijns-Amerika van oudsher geldt voor iedere vluchteling, ongeacht zijn levensovertuiging of geloof. De minister van binnenlandse zaken, Selich, die vroeger al verantwoordelijk was voor de moord op Che Guevara, voerde opnieuw de doodstraf in. Alleen al in Santa Cruz zouden meer dan 70 studenten terechtgesteld zijn. In het tropengebied werden concentratiekampen opgericht. Aanvankelijk vaag en aarzelend, werd het protest van de kerkelijke hiërarchie gaandeweg concreter en heftiger. Zo o.m. Mgr. Esquivel, hulpbisschop van La Paz, met een citaat uit de Bisschoppenconferentie van Medellin (1968): ‘Heersers grijpen gemakkelijk naar geweld om iedere vorm van oppositie te onderdrukken. Het is heel gemakkelijk daarvoor ideologische of praktische rechtvaardigingen te vinden: anti-communisme, handhaving van de orde. De politie vervolgt niet alleen mensen die zich schuldig gemaakt hebben aan een misdaad, maar ook mensen die alleen anders denken dan de regering’. Kardinaal Maurer richtte zich kort voor Kerstmis tweemaal tot de president zelf. Banzer beloofde zijn vraag om met Kerstmis een algemene amnestie af te kondigen, welwillend te onderzoeken. 's Anderendaags echter verklaarde Selich: er is geen andere amnestie mogelijk dan die ik het volk geef door mijn ‘zuiveringsactie’. Selich werd echter door Banzer weggewerkt en als ambassadeur naar Paraguay gestuurd. Met de jaarwisseling kwam er dan toch een amnestie, de concentratiekampen werden gesloten. Hier en daar gaat de willekeur echter door. Onlangs nog werd in Santa Cruz een missionaris die zich inzet voor de rechten van de Indios, als ‘communist’ vervolgd, zijn medewerkers gefolterd. Het meest radicale protest komt van de oecumenische beweging ICAL | |
[pagina 1083]
| |
(Iglesia y Sociedad America Latina). Zij heeft vertegenwoordigers in de mijnwerkersorganisaties en in de COB (Boliviaanse vakbonden), in enkele lokale volksassemblees en in de linkse partijen. In 1970 steunden zij een hongerstaking die begonnen was door familieleden van gesneuvelde guerilleros die de lijken opeisten om ze te begraven, een heilig recht in Bolivië. De actie was volkomen geweldloos, maar slaagde zo goed, dat de repressieve regering van Ovando plaats moest maken voor Torres. Op het ogenblik richt hun actie zich vooral tegen de ‘masacre blanca’, de ‘witte uitmoording’ (de systematische broodroving van staatsbedienden, professoren, leraren en studenten) waartoe het regime nu zijn toevlucht heeft genomen. | |
5. BraziliëDe militaire staatsgreep van 1964 betekende voor Brazilië het einde van een betrekkelijk liberale periode van burgerlijke democratie en het begin van een wrede militaire dictatuur. In 1964 zat het land in een diepe economische crisis. Het nieuwe regime probeerde deze te boven te komen door een nog intensere uitbuiting van de arbeidskracht, door een nog grotere concentratie van rijkdommen en inkomsten in handen van een kleine minderheid, door nog grotere voorrechten te geven aan de multinationale ondernemingen en vennootschappen. Om deze doeleinden te bereiken moeten de militairen de ‘orde’ handhaven, alle democratische revolutionaire oppositie onderdrukken. De prijs die het volk daarvoor heeft moeten betalen, is nauwelijks te schatten. Enkele gegevens slechts. Inkomensverdeling: 80% van de bevolking krijgt 35% van het totale inkomen, d.w.z. gemiddeld 150 dollar per jaar, een van de laagste gemiddelden ter wereld. Volksgezondheid: jaarlijks sterven 105/1000 kinderen van 1 jaar, er is 1 dokter voor 2.300 mensen. Opvoeding: 50% van de Brazilianen ouder dan 7 jaar, meer dan 30 miljoen mensen, zijn analfabeet; slechts 3,5% van de jongeren tussen 20 en 24 komen aan de universiteit toe. Lonen: in 1970 was het reële minimumloon in Sao Paulo 35% lager dan begin 1964; op het ogenblik bedraagt het 37 dollar per maand, en dat is zo voor 70% van de arbeiders; een uur werken voor een goedkoop pakje sigaretten. Militaire uitgaven: 1000 miljoen dollar voor een apparaat van ongeveer 1 miljoen mensen. Buitenlandse schuld: meer dan 5000 miljoen dollar. Censuur: radio, televisie, pers staan onder absolute censuur van de regering en worden bovendien gecontroleerd door de grote economische groepen. Duizenden politieke gevangenen, gefolterden, onderworpen aan een regime van absolute willekeur en brutaliteit; op het ogenblik bovendien honderden politieke moorden. Ook priesters, religieuzen, radicale christenen worden | |
[pagina 1084]
| |
gearresteerd, het land uitgezet, gefolterd of vermoord. Verschillende gevallen zijn via de internationale pers genoegzaam bekend. Het was dan ook geen toeval dat op de bijeenkomst in Santiago geen officiële Braziliaanse vertegenwoordigers aanwezig waren. Het rapport waarvan wij hier een summiere samenvatting geven, werd ons geleverd door een Braziliaanse vluchtelinge in ChiliGa naar voetnoot11. | |
Betekenis van de bijeenkomstSlechts enkele rapporten hebben we hier summier samengevatGa naar voetnoot12. Hoe summier, dat zal de lezer zelf wel hebben gemerkt. Onze bedoeling was echter hoofdzakelijk dezelfde als die van deze eerste bijeenkomst van ‘Christenen voor het socialisme’ zelf: laten zien hoe alle volken van het Latijnsamerikaanse continent onder dezelfde verdrukking lijden en hoe in alle landen gelijkgezinde priesters en christenen aan de bevrijding van hun volk werken. Na afloop zei ons bijvoorbeeld een priester uit Argentinië: ‘We hebben hier een beeld gekregen van de universaliteit van de overheersing en onderdrukking, van de universaliteit ook van de pogingen die ondernomen worden om ons van die verdrukking te bevrijden. Daardoor groeit de solidariteit’. Wat de samenkomst betekend heeft voor de bevordering van een theologie van de bevrijding en voor een reflectie op het revolutionaire engagement van christenen, blijkt het best uit het lange en gedegen slotcommuniqué. Het tweede, voornaamste deel daarvan is gepubliceerd in Internationale Katholieke Informatie, 1-15 juni 1972, pp. 21-24. Enkele passages uit het eerste deel en het slot mogen hier volstaan. ‘Ons revolutionair engagement heeft ons opnieuw doen begrijpen wat Christus’ bevrijding betekent. Deze gebeurt noodzakelijkerwijze via bevrijdingsmomenten in de geschiedenis, al is ze daartoe niet te reduceren. Ze brengt de menselijke bevrijding tot haar volle ontplooiing... De socio- | |
[pagina 1085]
| |
economische, economische, politieke en culturele situatie van de Latijns-Amerikaanse volkeren is een uitdaging voor ons christelijk geweten... Wij zetten ons in voor de opbouw van het socialisme, omdat wij, objectief steunend op de historische ervaring en op een wetenschappelijke analyse van de feiten, tot de conclusie zijn gekomen dat dit de enige efficiënte manier is om het imperialisme te bestrijden en onze “afhankelijkheid” te doorbreken... Wij erkennen de mislukking van de zgn. sociaal-christelijke “derde weg”... Steeds groter wordende groepen christenen ontdekken de historische kracht van hun geloof vanaf het moment dat zij politiek in actie komen voor de opbouw van het socialisme en de bevrijding van de verdrukten. Het christelijk geloof manifesteert zich aldus met een nieuwe bevrijdende kracht... In het engagement met de armen, verdrukten en de arbeidersklasse en verlicht door een nieuwe theologische reflectie ontdekken priesters en pastores nieuwe dimensies van hun specifieke zending. Zij gaan ook politieke verantwoordelijkheid op zich nemen om de eis van het Evangelie - de liefde voor de verdrukten - effectief te maken. Dit geeft hun opnieuw een profetische taak... In het revolutionaire engagement leert de christen leven en denken in termen van conflict en geschiedenis. Hij ontdekt dat de alles omvormende liefde beleefd wordt in antagonisme en strijd, dat het definitieve gevonden wordt en opgebouwd in de geschiedenis. In de strijd voor een andere wereld is geen neutraliteit mogelijk. De eenheid van de mensheid van morgen wordt opgebouwd in de strijd van vandaag... In een geest van authentiek geloof leidt dit tot een nieuw verstaan van bijbel en christelijke traditie, tot een nieuw ontwerp van de fundamentele christelijke begrippen en symbolen, op zo'n manier dat zij het revolutionaire engagement van christenen niet meer in de weg staan, maar hen integendeel helpen om het op creatieve wijze op zich te nemen’. En het slot: ‘Met vernieuwde strijdvaardigheid keren wij terug naar ons werk van iedere dag. Graag maken wij de woorden van Che Guevara tot de onze: “Christenen moeten definitief kiezen voor de revolutie, met name in ons continent, waar het christendom zo'n grote plaats inneemt bij de volksmassa... De dag dat de christenen werkelijk een integraal revolutionair getuigenis durven geven, is de Latijnsamerikaanse revolutie onoverwinnelijk”’. |
|