Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 997]
| |
De mens blijft mens
| |
[pagina 998]
| |
tegenstelling tussen de verschillende fasen in het werk van Camus slechts schijnbaar en mag geen enkele periode uit dit werk verabsoluteerd worden. In weerwil van de kreten van een juichend publiek zoekt Camus naar de enkele eenvoudige waarheden die het leven bepalen. Hij is zich bewust van de lokroep van de eenzijdigheid, van het gevaar het slachtoffer te worden van voor- en tegenstanders, maar hij weet dat hij slechts door deze gevaren heen in staat is om iets te gaan vermoeden van waarachtig leven. Dit vermoeden en dit zoeken brengt uiteindelijk eenheid in de ogenschijnlijk zo tegengestelde momenten in zijn werk. Wij zullen ons in deze bijdrage bezig houden met teksten die een vraagteken plaatsen bij schijnbaar verworven posities in het werk van Camus en die aldus een nieuwe fase aankondigen. Het gaat om opmerkingen welke wij tegenkomen in voorwoorden die vaak later, bij een heruitgave, geschreven zijn, in interviews, in overwegingen in zijn werken zelf en vooral ook in zijn dagboek, waar bepaalde ontwikkelingen al jaren voordat zij in een werk geconcretiseerd worden, hun uitdrukking vinden. Het zijn vaak teksten met een zeer persoonlijk karakter, die Camus slechts met de grootste schroom prijsgeeft, niet om een laatste maal te overtuigen, nu door zijn eerlijkheid als schrijver en als mens, maar om ons deelgenoot te maken van het moeizame proces waardoor een werkelijk kunstwerk ontstaat, van de hoop en de wanhoop van een auteur om iets van de diepgang en de eenvoud van het leven tot uitdrukking te brengen. Hier zien we hoe een schrijver die van alle kanten is toegejuicht als de feilloze vertolker van het levensgevoel van een heel tijdperk, voor zichzelf de indruk had pas aan het begin van zijn eigenlijke werk te staan.
In zijn eerste bundel L'envers et l'endroit blijft Camus dicht bij de eenvoud van het leven en ook de titel van dit werk suggereert iets van het evenwicht tussen de aan elkaar tegengestelde momenten van het bestaan. Dit evenwicht komt, op een gerijpte wijze, pas terug in Camus' laatste werk, L'exil et le royaume, waarvan de titel ook weer aanduidt dat de mens goed en kwaad, geluk en ongeluk, niet eigenmachtig kan scheiden. Deze eenvoud van de wereld van L'envers et l'endroit en de diepe indruk die hij heeft achtergelaten, zullen verderop nog ter sprake komen wanneer Camus zelf de fundamenten van zijn werk blootlegt. Dat wat Camus de eerste cyclus in zijn werk noemt, wordt gevormd door de roman L'étranger, het essay Le mythe de Sisyphe en de twee toneelstukken Caligula en Le malentendu. In deze periode staat de schildering van de absurditeit van het bestaan op de voorgrond. De mens is een vreemdeling, omdat hij van het leven onmogelijke dingen eist. De wereld beantwoordt niet aan zijn verwachtingen. Caligula zegt het zonder veel omhaal van woor- | |
[pagina 999]
| |
den: ‘De mensen huilen omdat de dingen niet zijn wat ze zouden moeten zijn’Ga naar voetnoot2. De zelfmoord is slechts een schijnoplossing voor deze tragische toestand. In Le mythe de Sisyphe betoogt Camus dat de mens op deze wijze de enig zinvolle levenshouding, het ten einde toe doorleven van zijn absurde situatie, ontwijkt. Juist zoals Sisyphus moeten wij in een zinloze herhaling onze steen omhoogrollen. De mens zet zijn schouders onder een absurd karwei en vindt daarin een bescheiden geluk. In een uit 1955 daterend voorwoord bij een Amerikaanse uitgave van L'etranger horen wij uit de mond van Camus welke bedoeling hij met deze roman had: ‘Lang geleden heb ik L'étranger samengevat in een zin die inderdaad erg paradoxaal klinkt: “In onze maatschappij loopt iedereen die niet huilt bij de begrafenis van zijn moeder, gevaar om ter dood veroordeeld te worden”. (...) Voor mij is Meursault dus geen wrak, maar een man die arm en naakt door het leven gaat, verliefd op de zon die geen schaduw achterlaat. Hij is zeker niet zonder gevoel, maar een diepe, koppige hartstocht bezielt hem: de hartstocht voor het absolute en de waarheid. Het gaat nog om een negatieve waarheid, de waarheid van het zijn en van het voelen, maar zonder deze waarheid blijft iedere overwinning op zichzelf en op de wereld onmogelijk’Ga naar voetnoot3. Ruim tien jaar na het verschijnen van L'étranger is Camus de absurditeit gaan zien als een stadium dat van betekenis is in het zoeken naar de waarheid, maar dat toch weer overstegen moet worden. Op het niet absolute van de absurditeitservaring, op het provisorische van zijn stellingname, had Camus reeds gewezen in het voorwoord van Le mythe de Sisyphe: ‘Men heeft hier slechts de beschrijving in zuivere staat van een ziekte van de geest. Geen metafysica, geen geloof worden er voorshands in betrokken. Dit zijn de grenzen en dit is de enige stellingname van dit boek’Ga naar voetnoot4. Wat door Camus bedoeld was als een voorlopige typering, als een doordringend maar nog slechts aftastend onderzoek, als een emotie meer dan als een theorie, heeft hem in de ogen van het publiek ten onrechte tot overtuigd verdediger van de absurditeit gemaakt. Op deze wijze wordt een bepaalde fase uit een groeiproces losgemaakt en tot een zelfstandige grootheid verheven. In een uit 1950 daterend essay komt Camus in opstand tegen deze betiteling van advocaat van de absurditeit en de wanhoop. ‘Vanaf het ogenblik dat men zegt dat alles onzin is drukt men iets uit dat zin heeft. (...) Een wanhopige literatuur is een innerlijke tegenspraak’Ga naar voetnoot5. | |
[pagina 1000]
| |
Met La peste zet de tweede cyclus in, waarin we ook weer een wijsgerige beschouwing aantreffen in het grote essay L'homme révolté en eveneens twee toneelstukken: L'état de siège en Les justes. In zijn streven trouw te blijven aan de aarde legt Camus nu alle nadruk op de rechtvaardigheid. Werd tot nu toe de reflectie over de zin van het bestaan gevoed vanuit de ervaring van de enkeling, met het direct in het vizier komen van de concrete nood en de onderdrukking van de ander moeten veel van de voorafgaande beschouwingen plaats maken voor een nieuwe oriëntatie, waarin het verzet en de menselijke solidariteit centraal staan. Door de directe confrontatie met de hulpbehoevende mens, de grondslag van La peste, gaat Camus het tekortschieten van de beschrijving van het leven vanuit het oogpunt van de absurditeit steeds duidelijker aanvoelen. Een dagboekaantekening uit 1942: ‘La peste toont ons dat het absurde niets leert; dat is de definitieve vooruitgang’Ga naar voetnoot6. Camus voelt dat hij, wil hij niet verzanden in het verdedigen van een eenmaal ingenomen positie, zich moet laten leiden door de ervaringen die hem nu intens bezig houden. Waar de ontwikkeling die hier inzet, op uit gaat lopen, weet hij nog niet, maar de vooruitgang is onmiskenbaar. ‘La peste is een vooruitgang, niet van nul naar oneindig, maar naar een grotere complexiteit die nog nader bepaald moet worden’Ga naar voetnoot7. Dezelfde ervaring van vooruitgang wordt uitgedrukt in L'homme révolté: ‘Dit is intussen de eerste winst die de geest van verzet oplevert aan een denken dat zich nutteloos waande in de absurditeit van het leven en de schijnbare nutteloosheid van de wereld. In de beleving van het absurde blijft het leed individueel, maar in het verzet wordt het zich bewust door allen gedragen te worden’Ga naar voetnoot8. De gemeenschappelijke opstand tegen de absurditeit haalt de mens uit zijn min of meer zelfvoldaan isolement en biedt de grondslag voor een fundamentele verbondenheid met de ander. Camus realiseert zich de gevolgen van de op ethisch vlak veeleisende houding die naar voren komt in de werken van deze tweede cyclus. De moraal gaat de plaats innemen van de onschuld. Door zich het lot van de ander aan te trekken laadt de mens een verantwoordelijkheid op zich die een einde maakt aan zijn a-moreel isolement. Het is zijn tragisch lot dat hij nu in zijn strijd voor de rechtvaardigheid nieuwe misdaden aan de geschiedenis dreigt toe te voegen. De onschuld is onmogelijk. Ons enig streven kan de beperkte schuld zijn. Hiervoor is nodig dat de mens zich grenzen stelt bij alles wat hij probeert te bereiken in de geschiedenis. Hij mag zich niet overgeven aan een historisch proces dat als vanzelf zou uitlopen op een gelukkig bestaan voor ieder. De nu levende mens mag niet opgeofferd worden voor een | |
[pagina 1001]
| |
ideaal dat nog helemaal in de toekomst ligt. De bescheiden menselijkheid van onze daden is het enige criterium voor de juistheid van ons handelen. Daarom kunnen wij ons niet uitleveren aan een autonome geschiedenis die in haar vooruitgang het geweld en de misdaad op de koop toe neemt. We moeten terug naar het dagboek van Camus om ons te realiseren hoezeer hij geworsteld heeft met de moraal, die in deze periode op de voorgrond staat. Een aantekening uit 1948: ‘Omdat ik mijn zwakheden ken, heb ik uit alle macht geprobeerd iemand met een moraal te zijn. De moraal doodt’Ga naar voetnoot9. Camus schildert in zijn werk moreel hoogstaande figuren: dokter Rieux, Diego, de held uit L'état de siège en Kaliayev, de tragische moordenaar uit Les justes. Telkens weer gaat het om personen die hun eigen geluk opofferen om zich helemaal in te kunnen zetten voor de verbetering van het lot van de ander. Er is nu geen tijd voor genieten en voor de liefde. Dit is de tijd van de rechtvaardigheid. Camus is zich echter bewust van het gevaar dat hij meer gaat zeggen dan hij kan verantwoorden. ‘Wanneer je telkens maar grote ervaringen doorleeft, ga je liegen. Ik moet met de hele rest ophouden en het diepste wat ik heb uitzeggen’Ga naar voetnoot10. De vrees zijn oorspronkelijke inspiratie te vergeten komt in alle eenvoud naar voren in een aantekening uit 1947: ‘Ik heb heel mijn dagboek herlezen vanaf het begin. Het valt mij direct op dat de landschappen steeds meer verdwijnen’Ga naar voetnoot11. Wat wij in de dagboekaantekeningen aantroffen, de nostalgie, het verlangen naar de verloren onschuld, de liefde en het licht, de vrees voor de moraal die doodt, dit alles vinden we terug in de bundel L'été, met name in de essays die dateren van na 1950. Camus was de verdediger geworden van de moraal, maar geen enkele moraal kan de mens werkelijk redden. De rechtvaardigheid alleen is niet voldoende, omdat zij, afgesneden van de diepe emoties waaruit zij ontstaan is, dreigt te verharden tot een bittere en droge vrucht. Verhongerd in een schraal Europa, denkt hij terug aan de rijkdom van Noord-Afrika waar nog zoveel krachten intact zijn. Niet als de verre herinnering aan een voorbij ideaal, maar als een bron van blijvende inspiratie en vernieuwing. Wij kunnen de schoonheid, de bewondering en de liefde niet scheiden van de rede en de geschiedenis. De mens wordt pas werkelijk gediend wanneer hij helemaal gediend wordt met al zijn verlangens en verwachtingen. De zon, de zachte wind, de witte kleur van de affodillen, een plotselinge liefde, de glooiende lijn van een heuvel, het zijn allemaal tekens van een levensvolheid, van een kracht, van een lente van de wereld die onze enige redding is. Zij duiden erop dat alles nog gedaan moet worden. | |
[pagina 1002]
| |
In twee essays uit deze bundel: L'énigme en La mer au plus près verdedigt Camus zich tegen een publiek dat het onzekere in zijn werk niet verdraagt en een duidelijke positiebepaling wenst. Tastend zoekt hij zijn weg, maar van alle kanten dwingt men hem het laatste woord te spreken. ‘Toch wil men dat je al tot een conclusie gekomen bent terwijl je nog zoekt. Een heel koor kondigt reeds aan wat je gevonden hebt en toch weet je dat het dát niet is’Ga naar voetnoot12. Camus probeert ook hetgeen hij vroeger met teveel stemverheffing heeft gezegd, nu terug te nemen. ‘Noch in mijzelf, noch in mijn werk is er sprake van een bekering tot de deugd. Het gaat enkel om de logica van een zwakheid en een moeizame poging meer licht te zien’Ga naar voetnoot13. Waar anderen de indruk hebben dat Camus het hoogtepunt van zijn werk heeft bereikt, realiseert deze zich dat hij in feite niets anders kan doen dan wachten, wachten op een nieuwe inspiratie, op meer licht. ‘Men dwingt mij te zeggen wie ik ben... nog niets, nog niets (...) Men bewondert mij omdat mijn woorden juist zijn, maar ik heb geen verdienste: ik wacht’Ga naar voetnoot14.
De met name in L'été aangekondigde drang naar vernieuwing en herbronning, het verlangen zich te ontdoen van een hooggestemde moraal vinden we ook, zij het in ambiguë vorm, in La chute. Camus wordt bedreigd door de verstikkende werking van de tot verering uitgroeiende bewondering die zijn werk alom ontmoet. Even hard echter treffen hem uit een heel andere hoek verwijten van naïef idealisme en wereldvreemdheidGa naar voetnoot15. Vriend en vijand bedreigen Camus. Slechts via een moeizame en pijnlijke zuivering kan er een nieuwe inspiratie doorbreken. De interpretatie van La chute plaatst ons voor ernstige problemen. Regelmatig heeft Camus zijn ongenoegen uitgesproken over de wijze waarop men hem idealiseert. Hij is zich echter terdege bewust van de aanleiding die hij hiertoe gegeven heeft. Waren de idealen die hij verkondigde, wel zo levensnabij als hij dacht? Heeft hij de werkelijke tragiek van het leven voldoende gepeild? Dat de schuldbekentenis die wij in La chute horen, verband houdt met Camus' persoonlijke problematiek, staat buiten twijfel. Anderzijds wordt in deze roman de draak gestoken met de methode om door een huichelachtige schuldbelijdenis anderen van hun schuld te overtuigen. Het door elkaar spelen van een oprechte, zij het moeizame schuldbelijdenis en het hypocriete afwentelen van de schuld op anderen maakt La chute praktisch onontwarbaar. In een voorwoord schrijft Camus zelf: ‘Waar begint de bekentenis en waar de beschuldiging? Degene die in dit boek aan het woord | |
[pagina 1003]
| |
is, vonnist hij zichzelf of zijn tijd? Gaat het om een bijzonder geval of om de mens van iedere dag?’Ga naar voetnoot16. Het komt ons voor dat Camus in La chute komt tot een niets ontziend zelfonderzoek. Hij oordeelt zichzelf scherper dan zijn grootste tegenstander ooit gedaan heeft. Om echter te voorkomen dat hij nu als de rouwmoedige zondaar beschouwd zou worden, om niet zelf van deze schuldbekentenis te profiteren en ook anderen daarvoor niet de kans te bieden, geetft hij het werk een ambigu karakter. Op deze wijze verhindert Camus dat de eerlijkheid, de waarachtigheid en de momenten van bescheiden hoop, welke niet afwezig zijn in deze roman, de aanleiding zouden worden voor een nieuwe persoonsverheerlijking. De poging tot zuivering heeft plaats gevonden. Camus heeft getracht zijn zelfvervreemding te overwinnen. Nu zou het eigenlijke werk moeten beginnen. Toen hij nog bezig was met L'homme révolté voelde hij al dat hij aan een nieuwe periode toe moest komen. ‘De eerste redactie van L'homme révolté is klaar. Dit boek vormt het einde van de eerste twee cyclussen. Ik ben zevenendertig. En kan de vrije schepping nu beginnen’Ga naar voetnoot17. Camus verlangt terug naar het bestaan zonder overspannen opvattingen of idealen, naar de mensen zoals zij concreet leven. ‘Mijn werk gedurende deze eerste twee cyclussen gaat over mensen die niet liegen en dus niet reëel zijn. Zij leven niet in de wereld’Ga naar voetnoot18. Om opnieuw werkelijk creatief te worden moet er een wedergeboorte plaatsvinden. ‘Stralend licht. Het is of ik ontwaak uit een slaap die tien jaar geduurd heeft, nog verstrikt in de banden van het ongeluk en van een valse moraal, maar opnieuw naakt en naar de zon gekeerd. Een schitterende kracht die zijn maat kent en het sobere en scherpe verstand. Ik word ook als lichaam herboren’Ga naar voetnoot19. De eerste aanzetten tot een vernieuwing vinden we in de aangrijpende essays van Camus' laatste bundel L'exil et le royaume. De toon waarop hier over het leven gesproken wordt, is warm en eenvoudig. Het gaat om concrete menselijke situaties, onopgesmukte schilderingen waarin niets bewezen of ontkend wil worden. Niet langer legt Camus zijn visies aan het leven op, maar hij probeert onbevangen de complexiteit van het leven op zich in te laten werken. De mens is geen held en geen heilige, hij is niet onschuldig en evenmin volstrekt schuldig. Ons leven wordt omgeven door hoop en wanhoop. Wij zijn ballingen en toch leeft de hoop op een koninkrijk als een onblusbaar vuur in ons. Jaren van sleur en verveling dekken de levenskrachten toe, totdat een plotselinge ervaring de mens doet herboren worden. Onwil, fanatisme, mislukking en de macht van de gewoonte houden het | |
[pagina 1004]
| |
leven omklemd en toch breekt soms als een genade de hoopvolle verwachting door dat het leven goed is, dat de mens niet verloren gaat, dat er redding bestaat. Het is een hoop tegen de wanhoop in. Het hooggespannen idealisme maakt plaats voor de bescheiden vreugde van de mens die erin slaagt zichzelf te vergeten voor de ander en zo ook zelf gered wordt. Het diepe verlangen hiernaar vinden we reeds in een dagboekaantekening uit 1950: ‘Niet de moraal, maar de voltooiing. Er is geen andere voltooiing dan die van de liefde, dat wil zeggen van het afstand doen van zichzelf en de dood aan de wereld. Tot het einde toe gaan, verdwijnen. Zich ontbinden in liefde. Dan zal de kracht van de liefde scheppen en ik niet meer. Wegzinken. Zich ontbinden. Zichzelf te niet doen in de voltooiing en de hartstocht van de waarheid’Ga naar voetnoot20. De hartslag van het leven keert terug. Wij kunnen het bestaan onze wetten niet opleggen en zelf bepalen wat ons voordeel brengt en wat nadeel, wat goed is en wat slecht. Wij moeten leven zonder iets van het leven te weigeren, wetend dat het vertederend goed en onbarmhartig hard kan zijn. Het enige wat de mens kan doen is wachten, weerloos tegenover plotselinge ervaringen die een ondraaglijke angst kunnen veroorzaken en toch onweerstaanbaar aantrekken. Hoe groot ook de wanhoop die ons leven bedreigt, niets kan ons het idee ontnemen dat wij leven in het hart van een vorstelijk geluk. Voor de toekomst had Camus een nieuwe roman gepland: Le premier homme. In 1957 schrijft Camus een voorwoord bij een heruitgave van zijn eerste werk L'envers et l'endroit. Dit voorwoord is daarom van zo'n groot belang, omdat Camus zich hier expliciet bezint op de ontwikkeling die hijzelf en zijn werk hebben doorgemaakt. Wij worden deelgenoot gemaakt van de krachten die in een moeizame dialectiek de vooruitgang van Camus bepaald hebben. Wat wij in het voorafgaande hebben trachten te peilen aan de hand van meer incidentele opmerkingen, wordt ons in deze terugblik met een zekere schroom maar zonder angst of het gevoel van een fiasco aangeboden. Bij het schrijven van dit voorwoord is Camus er zich van bewust hoezeer zijn leven bepaald is door de in L'envers et l'endroit beschreven wereld van eenvoud en armoede welke hem belet hebben zijn werk te laten ontwaarden in cynisme of trots. Twintig jaar na het schrijven van deze bundel voelt hij, hoe stuntelig misschien, maar toch ook hoe adekwaat hij toen het leven heeft beschreven, ‘... die oude vrouw, een zwijgende moeder, armoede, het licht op de olijfbomen van Italië, de liefde die eenzaam is en toch tussen de mensen, alles wat in mijn ogen getuigt van de waarheid’Ga naar voetnoot21. | |
[pagina 1005]
| |
Wanneer hij later de indruk heeft dat hij van het leven gaat vervreemden, komt dit omdat hij de eenvoud van zijn jeugd in Afrika losgelaten heeft. Waarom? Omdat hij het leven wilde ordenen naar zijn opvattingen en niet omgekeerd. ‘Ik voelde oneindige krachten in mij, ik moest alleen een punt vinden om ze vorm te geven. Niet de armoede vormde een obstakel voor deze krachten: in Afrika zijn de zon en de zee gratis. Wel een obstakel vormden mijn vooroordelen en mijn domheid. (...) Nu heb ik begrepen dat iedereen nu eenmaal een bepaalde natuur heeft’Ga naar voetnoot22. Nu realiseert Camus zich ook dat het onbegonnen werk was om door de moraal boven deze wereld uit te stijgen. Niet dat hij een fatalist is, maar hij beseft meer dan ooit dat de mens mens is en dat het onzinnig en onmogelijk is om hier fundamenteel iets aan te veranderen. ‘Zoals iedereen heb ik zo goed en zo kwaad als dat ging geprobeerd om mijn natuur te verbeteren door de moraal. Maar dat is me duur komen te staan! Met energie, en daar beschik ik wel over, slaag je er soms in je te gedragen volgens de moraal, maar het raakt je zijn niet. En wanneer je van de moraal droomt, terwijl je zelf een man met hartstocht bent, dan geef je je over aan het onrecht, terwijl je van rechtvaardigheid spreekt’Ga naar voetnoot23. De enige manier om juist over het leven te spreken is: in eenvoud, zonder veel woorden. En ook nu voelt Camus dat hij niet vrijuit gaat. Heeft hij, ondanks alle goede bedoelingen, in de loop van zijn werk niet meer gezegd dan hij kon verantwoorden? Werd dit voor hem ook niet de aanleiding tot het schrijven van La chute? ‘Wanneer ik op dit ogenblik de indruk heb dat ik me vergist heb of dat ik gelogen heb in hetgeen ik soms heb geschreven, komt dat omdat ik niet weet hoe ik op een eerlijke manier mijn onrechtvaardigheid duidelijk moet maken. Ik heb ongetwijfeld nooit gezegd dat ik rechtvaardig was. Maar ik heb wel gezegd dat je het zou moeten zijn en ook dat het veel moeite kostte en pijn. Maar maakt dat veel verschil? En kan hij werkelijk de rechtvaardigheid preken die er zelf niet in slaagt er in zijn leven gestalte aan te geven?’Ga naar voetnoot24. Camus is ervan overtuigd dat, wil hij tot nieuwe creativiteit komen in zijn werk, hij weer terug moet naar de met zoveel liefde geschreven essays van L'envers et l'endroit. Hij weet dat het niet eenvoudig zal zijn. Hij kent zichzelf als iemand met een intens gevoel. Hij weet dat hij tot het uiterste gepassioneerd kan raken. Deze hartstocht moet in banen geleid worden. Waar het op aan komt, is een evenwicht te zoeken tussen intensiteit en eenvoud. ‘Ik ken mijn wanorde, de kracht van sommige instincten, de onvoorwaardelijke overgave waartoe ik in staat ben. Een kunstwerk heeft voor zijn ontstaan op de eerste plaats deze duistere krachten van de ziel nodig, maar ze moeten gekanali- | |
[pagina 1006]
| |
seerd worden, er moeten dijken omheen komen om hun vloed ook hoger te laten stijgen. Maar misschien zijn mijn dijken nu nog te hoog. Vandaar soms dat gemis aan nuances! Maar toch, op de dag dat er een evenwicht zal ontstaan tussen wat ik ben en wat ik zeg, op die dag, en ik durf het nauwelijks te schrijven, zal ik het werk tot stand brengen waar ik van droom. Wat ik hier heb willen zeggen is dat het, op een of andere manier, op L'envers et l'endroit zal lijken en dat het over een of andere vorm van liefde zal spreken’Ga naar voetnoot25. Maakt een mens vooruitgang? Komt hij tot nieuwe inzichten? Ondanks een schijnbaar grote ontwikkeling in zijn werk twijfelt Camus er sterk aan. ‘Ik wilde alleen maar laten zien dat ik sinds dat boek (L'envers et l'endroit) misschien wel een grote afstand heb afgelegd, maar veel vooruitgang heb ik niet geboekt’Ga naar voetnoot26. Hij voelt zich aan het begin van zijn eigenlijke werk staan. Opnieuw moet hij gaan proberen uitdrukking te geven aan de enkele waarheden die heel zijn oeuvre bepaald hebben. ‘Dit weet ik ten minste zeker, dat het werk van een mens niets anders is dan die lange tocht om via de omwegen van de kunst de twee of drie eenvoudige en grote beelden terug te vinden waarvoor het hart zich een eerste keer heeft geopend. Daarom misschien blijf ik leven met het idee dat, na twintig jaar werken en scheppen, mijn werk zelfs nog niet begonnen is’Ga naar voetnoot27. De lange weg die Camus heeft afgelegd heeft hem niet veel verder gebracht. Wanneer zijn leven en zijn werk abrupt worden afgebroken, blijven wij niet achter met een afgesloten ideeënwereld en een welbepaalde mensopvatting. Intens en aanhoudend zoeken hebben hem geen enkele zekerheid opgeleverd dan deze: ‘De waarheid is mysterieus, vluchtend, telkens te veroveren’Ga naar voetnoot28. |
|