Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 986]
| |||||||
De nieuwe schaarste
| |||||||
[pagina 987]
| |||||||
tering van het leefmilieu dienen als een prioritair objectief in een consistent model van economische politiek te worden opgenomen. Tenslotte bespreken wij enkele specifieke maatregelen die genomen kunnen worden om dit prioritaire doel te bereiken. | |||||||
De nieuwe schaarsteDe Engelse klassieke economisten, en velen na hen, beschouwden de economie als de wetenschap van welstand en rijkdom. Dat blijkt bijvoorbeeld al uit de titel van het boek van Adam Smith: An inquiry into the nature and the causes of the wealth of nations. Tegenwoordig zullen de meeste economisten het object van hun wetenschap wel iets ruimer zien. Laten we zeggen: het object van de economie is de toewijzing van alternatief aanwendbare schaarse goederen voor de voldoening van verschillende gehiërarchiseerde menselijke behoeften. Toch heeft de economische theorie in het Westen zich hoofdzakelijk beziggehouden met goederen en diensten die via het bestaande marktmechanisme geprijsd worden. Met gevolgen van produktie en consumptie die niet door het marktgebeuren ondervangen, niet geprijsd werden, met expretiale sociale kosten en baten die niet met de individuele marktkosten en baten samenvielen, werd nauwelijks rekening gehouden. Maar de laatste tijd heeft een aantal van deze expretiale kosten een spectaculaire uitbreiding genomenGa naar voetnoot2. De hoog-geïndustrialiseerde maatschappij is inderdaad in de paradoxale situatie terechtgekomen, dat het terugdringen van de relatieve schaarste aan bepaalde goederen en diensten gepaard gaat met de creatie van een toenemende nieuwe schaarste aan publieke goederen die vroeger in overvloed aanwezig waren: zuivere lucht, zuiver water, recreatieruimte, stilte, ongerepte natuur. In het traditionele economisch systeem worden voor de berekening van de produktiegroeiGa naar voetnoot3 praktisch uitsluitend geprijsde goederen en diensten in aanmerking genomen. Wordt echter ook met de nieuwe schaarste aan vooralsnog ongeprijsde milieugoederen rekening gehouden, dan wordt het mogelijk een onderscheid te maken tussen produktiegroei en economische groei. Een gegeven economie is gedurende een bepaalde periode gegroeid indien, vergeleken met de vorige periode, meer schaarse goederen, geprijsd of niet, ter beschikking van de gemeenschap staan. Om als indicator van de economische groei te kunnen dienen, moet de produktiegroei dus worden gecorrigeerd. Die correctie heeft betrekking op twee categorieën onge- | |||||||
[pagina 988]
| |||||||
prijsde externe nadelen (‘diseconomies’) van de produktie en de consumptieGa naar voetnoot4. De ‘diseconomies’ van de eerste soort zijn die welke ongedaan gemaakt worden door anderen dan door degenen die ze veroorzakenGa naar voetnoot5. Bijvoorbeeld: met publieke middelen gefinancierde uitgaven voor milieubehoud. Die van de tweede categorie zijn die waarvoor niets wordt gedaan om ze weg te werken, noch door hen die ze veroorzaken, noch door anderen (de overheid). Om deze externe nadelen of nieuwe schaarste te kwantificeren, moeten de uitgaven worden geraamd die nodig zijn om ze op te heffen. Hoeveel kost het zuiveren van water en lucht; het aanleggen van recreatiegebieden, van ondergrondse parkeerplaatsen; het wegnemen van de geluidshinder, het wegwerken van de afval, enz.? De in geld uitgedrukte externe nadelen van de eerste categorie mogen niet bij het nationaal inkomen worden gevoegd. De in geld uitgedrukte externe nadelen van de tweede categorie moeten van het nationaal inkomen worden afgetrokken. Pas na deze twee correcties is produktiegroei gelijk aan economische groei. Er is echter meer. Niet alleen worden produktiegroei en economische groei dikwijls verward, maar ook wordt vaak vanuit een vermeerdering van de produktie zonder meer tot een stijging van de welvaart en zelfs van het welzijn besloten. Wijsgerig gezien, kan ‘welvaart’ worden bepaald als een bevredigende staat van het subject of van de gemeenschap, mogelijk gemaakt door de beschikking over een hoeveelheid en kwaliteit van economische goederen. ‘Welzijn’ daarentegen (gelijk te stellen met ‘geluk’) verwijst naar een toestand van volkomen bevrediging van het subject als subject, d.w.z. in ál zijn wereldlijke, sociale én transcendentele dimensies. ‘Algemeen welzijn’ betekent dan dat alle voorwaarden zijn vervuld voor de realisatie van het individuele en sociale welzijn van de personen waaruit een gemeenschap bestaat. Welvaart is een reëel mogelijke situatie; persoonlijk en algemeen welzijn daarentegen is een na te streven maar, gezien de menselijke beperktheid, nooit helemaal te realiseren ideaal. Spreekt men hierover in economische termen, dan denkt men direct aan de stelling van Pareto. In optimale condities is het onmogelijk, de welvaart van één persoon te verhogen zonder die van ten minste één andere te verminderen. Een verandering in een maatschappelijke situatie brengt dus pas | |||||||
[pagina 989]
| |||||||
dan een verhoging van welvaart mee als de situatie van ten minste één individu verbeterd wordt, terwijl die van geen enkele andere verslechtert, en een vermindering van welvaart, als de situatie van één of meer personen verslechtert, terwijl die van al de anderen onveranderd blijft. Wordt de situatie van één of meer personen verbeterd en die van één of meer anderen verslechterd, dan is geen oordeel mogelijk over de globale welvaart, zolang men stelt dat interindividuele welvaartsvergelijkingen niet mogelijk zijn. Centraal staat dus de vraag hoe vanuit welvaarts- of welzijnsfuncties van individuen die souverein over hun eigen preferenties beslissen, een collectieve welvaarts- of welzijnsfunctie opgebouwd kan worden. De protagonisten van de zgn. nieuwe welvaartseconomie, zoals Hicks, Kaldor en Little, hebben daarvoor het compensatieprincipe uitgedacht (dat overigens al bij Pareto was te vinden). Maar in de praktische toepassing daarvan is de nieuwe welvaartseconomie op zulke onoverkomelijke moeilijkheden gestuit, dat ze zich in een abstracte wereld van gefingeerde compensaties heeft teruggetrokken. In zijn ‘general possibility theorem’ heeft Arrow aangetoond, dat een sociale welvaartsfunctie ofwel opgelegd, ofwel dictatoriaal moet zijnGa naar voetnoot6. Opgelegd is ze als sommige individuele preferenties worden ingeperkt; dictatoriaal, als ze door één persoon of door een kleine groep aan de hele gemeenschap wordt opgedrongen. De overgang van de individuele preferenties naar een sociale voorkeur is dus onmogelijk als elke voorkeur van elk individu gerespecteerd moet worden. M.a.w. een sociale welvaarts- of welzijnsfunctie kan niet worden gevonden via de directe democratie. Dat wil niet zeggen dat we het daarbij dan maar moeten laten. Willen we meer sociale rechtvaardigheid bereiken, dan zullen we, hoe dan ook, een methode moeten vinden om de individuele behoeftenbevredigingen te vergelijken. Iedereen - het gezinshoofd, de politicus - weegt inderdaad steeds de voldoening af die zijn gezinsleden, zijn medeburgers te verwachten hebben of ondervinden van zijn beslissingen. Utopisch schijnt het bijgevolg niet dat de menswetenschappen er ooit toe komen, interindividuele vergelijkingen van voldoeningen op een veralgemeende basis mogelijk te maken. Zij die uit een verandering in de maatschappelijke situatie voordeel halen, zullen dan aan de hand van objectieve criteria diegenen die door de verandering benadeeld worden, op een of andere manier kunnen compenserenGa naar voetnoot7. Die compensatie speelt bijvoorbeeld, zoals wij straks zullen zien, | |||||||
[pagina 990]
| |||||||
een rol in het milieubeheer. Maar laten we eerst nog iets theoretischer blijven. In praktisch alle welvaartsfuncties staan de variabelen uitsluitend voor geprijsde economische goederen. Die welvaart noemen wij de markt-economische welvaart. Staan x1,x2,...xn voor de geprijsde economische goederen, dan zeggen we: Markt-Economische Welvaart = M(x1, x2,..., xn). Economische welvaart zonder meer wordt echter bepaald zowel door geprijsde als door ongeprijsde economische goederen (vooral milieugoederen). Gebruiken we voor deze laatste y, dan krijgen we: Economische Welvaart = E(x1,x2,...,xn, y1,y2,...,yn ). Het welzijn tenslotte wordt niet alleen door al dan niet geprijsde economische goederen bepaald, maar ook door niet-economische waarden (vrijheid, liefde, gezondheid, vrede, enz.). Deze laatste duiden we aan met z: Welzijn = W(x1,x2,...,xn,y1,y2,...,yn, z1,z2,...,zn ). De vraag is nu, in hoeverre produktiegroei en economische groei als maatstaven kunnen dienen van een verhoging van 1) de welvaart en 2) het welzijn. Zowel bij de samenstelling van de nationale rekeningen als bij de studie van de economische groei hanteert men ‘cardinale’ maatstaven, waarmee bedoeld wordt dat men zich beweegt in de objectieve sfeer van beschikbare goederen. In welvaartsanalyses daarentegen worden ‘ordinale’ maatstaven aangewend: daar bevindt men zich in de subjectieve orde van de beleving van de economische goederen. Met de reflectie over het welzijn tenslotte treedt men de subjectieve ordinale sfeer binnen niet alleen van de beleving van economische goederen, maar van alle beleving. Met dit voor ogen kunnen wij stellen:
| |||||||
[pagina 991]
| |||||||
Punt 4 is toch iets nader te preciseren. In hoeverre kan een verhoging van de welvaart gelijkgesteld worden met een vermeerdering van welzijn, een vermindering van welvaart met een verlaging van welzijn? Van een verhoging van de markt-economische welvaart (M) mag slechts tot eenzelfde vermeerdering van de economische welvaart zonder meer (E) en tot een vermeerdering van welzijn (W) worden besloten als de y-variabelen uit de economische welvaartsfunctie en de z-variabelen uit de welzijnsfunctie exogeen zijn, d.w.z. als in de economische welvaartsfunctie de x-variabelen geen invloed uitoefenen op de y-variabelen en in de welzijnsfunctie de x- en y-variabelen geen invloed uitoefenen op de z-variabelen. Welnu, dit zal kennelijk niet het geval zijn bij de industrialisatie van de linker Scheldeoever. De vermindering van de schaarste aan geprijsde economische goederen (plastic, elektriciteit, benzine, enz.) zal gepaard gaan met een verhoging van de schaarste aan milieugoederen (zuivere lucht, ongerepte natuur, enz.). Een kosten-batenanalyse kan berekenen in welke mate het haven-investeringsproject tot een stijging van de markteconomische welvaart (M) kan bijdragen. Maar daarmee is nog niet gezegd in welke mate het ook bijdraagt tot een vermeerdering van economische welvaart zonder meer (E). Daarvoor moet eerst de in geld uitgedrukte milieuverslechtering op de debetzijde van de kosten-batenstaat worden geregistreerd. Indien dat saldo negatief uitvalt, komt men tot de volgende paradoxale conclusie: de economische welvaart en het collectieve welzijn zullen groter zijn als het havenproject niet wordt uitgevoerd. | |||||||
De prijs van de nieuwe schaarsteVooral aan de ‘nieuwe’ externe nadelen van produktie en consumptie is het te wijten dat het marktmechanisme niet leidt tot optimale prijzen en tot de meest efficiënte toewijzing van de economische bronnen. Dringend moeten dan ook maatregelen worden genomen om de nieuwe schaarste zoveel mogelijk terug te dringen. Maar om die maatregelen zo rationeel mogelijk te maken, moet de nieuwe schaarste gekwantificeerd, geprijsd worden. Economisch gesproken, d.w.z. uitgaande van het principe van de alternatieve kosten, moet dus enerzijds het nut en anderzijds de prijs (de in geld uitgedrukte offers) van de milieugoederen worden bepaald. Juist met dat doel, de milieuverslechtering te kwantificeren, is er een onderzoek | |||||||
[pagina 992]
| |||||||
aan de gang in het Nederlands Centraal Bureau voor de StatistiekGa naar voetnoot8. Een goed, ook een milieugoed, dankt zijn economische waarde aan zijn gebruiksmogelijkheden, aan zijn functies voor de mens. Wil men de milieuverslechtering meten, dan moet men ten eerste het functieverlies van het milieu definiëren en vervolgens de offers ramen die men wil brengen om elk functieverlies te elimineren of te compenseren. De omvang van die offers hangt natuurlijk af van het nut dat aan het functieherstel wordt toegekend, van de plaats die het milieugoed bekleedt in de preferentieschaal van milieu- en andere goederen. De omvang van de in geld uitgedrukte offers wordt bepaald door het in geld uitgedrukte nut dat aan het functieherstel of -behoud wordt gehecht. De raming van het nut zal in sommige gevallen verstrekt worden door het marktmechanisme zelf: een functieverlies heeft een geprijsde schade doen ontstaan, die na functieherstel verdwijnt. In andere gevallen kan een socioeconomisch onderzoek worden ondernomen naar de relatieve preferenties voor milieugoederen en hoeveel men eraan wil spenderen. De resultaten van dat onderzoek zullen meer dan eens voor correctie vatbaar zijn. De gekwantificeerde behoeften zijn inderdaad historisch en cultureel bepaald, terwijl het in te nemen beslissingen vaak om onbekende toekomstige preferenties gaat. Gezien de tragische afmetingen die de deteriorisatie van het milieu tegenwoordig aanneemt, met name in het Antwerpse havengebied, moeten wij er absoluut toe komen het milieubederf te kwantificeren en aldus de kosten van het elimineren of compenseren van de functieverliezen te bepalen. Aangezien de nieuwe schaarste hoofdzakelijk publieke goederen betreft, is het de overheid die uiteindelijk moet beslissen over de te nemen maatregelen. Gaat het alleen om externe nadelen van produktie en consumptie, dan zijn die maatregelen aangewezen die economisch gezien het kleinste offer vragen. Maar zodra ook niet-economische nadelen optreden, kan dit economisch principe niet langer volstaan. Een voorbeeld ter illustratie. Stel dat een koperfabriek in de buurt van een woonwijk de lucht zodanig vervuilt, dat planten, bomen en dieren sterven, dat de gezondheid van mensen wordt aangetast. Om die functieverliezen ongedaan te maken, zijn de volgende oplossingen mogelijk: 1) De fabriek compenseert de geleden schade: zij vergoedt de waarde van de vernielde planten en bomen, van de dode dieren, de kosten voor dokters en medicamenten (en waarom niet: de begrafeniskosten); 2) De mensen van de | |||||||
[pagina 993]
| |||||||
getroffen wijk komen overeen om de fabriek een bepaalde som aan te bieden in ruil voor de stopzetting van de produktie; 3) de mensen verhuizen naar een gezondere streek, met al de kosten die dat meebrengt: in geld te schatten kosten van verhuis, van eventueel duurdere woning, eventueel minder goed betaalde arbeid in de nieuwe streek, en ook moeilijk in geld te ramen nadelen als verlies van relaties en vrienden, enz.. 4) Er wordt een filter ontwikkeld die de luchtvervuiling praktisch helemaal elimineert en de fabriek schaft zich die aan. Stel nu dat de eerste oplossing de goedkoopste is. Neemt men het economisch principe van het kleinste offer als criterium, dan moet die eerste oplossing worden gekozen. Maar neemt men als criterium het welzijn van de gemeenschap, dan is die oplossing te verwerpen. Het verlies aan nieteconomische goederen kan niet ongedaan worden gemaakt door terugbetaling van doktershonoraria en begrafeniskosten! M.a.w. de z-variabelen mogen hier niet als exogeen worden beschouwd; zij worden beïnvloed door de y-variabelen. Bij het nemen van antipollutiemaatregelen moet de overheid dan ook niet alleen de economische maar ook de niet-economische effecten (in casu de aantasting van de volksgezondheid) bestrijden. Dit brengt ons tot het volgende punt: milieubeheer. | |||||||
MilieubeheerOm de objectieven van economische politiek in het algemeen en van het prioritaire objectief: milieubehoud en -verbetering in het bijzonder te bereiken staat de besluitvormers een uitgebreid instrumentarium ter beschikking. Achtereenvolgens zullen wij het hebben over ‘voorkomen’, ‘compenseren’ en ‘de ruimte ordenen’Ga naar voetnoot9. Eerst voorkomen. De milieuverslechtering mag niet meer toenemen. Als principe geldt dan in de eerste plaats ‘de potentiële vervuiler voorkomt’ en pas daarna het vaak geciteerde ‘de vervuiler betaalt’. Er zijn twee manieren om een verdere aantasting van het milieu te voorkomen: het verbod om bepaalde goederen nog verder te produceren, te transporteren of te consumeren; de verplichting om milieu-aantastende elementen te elimineren. Dat recht schadelijke activiteiten of goederen die geen essentiële behoeften voldoen, zonder meer verboden zouden moeten worden, lijkt voor de hand te liggen. Maar waar het mogelijk is of redelijk, is het ook wenselijk dat eenzelfde verbod zou gelden voor activiteiten en goederen die slechts in beperkte mate schadelijk zijn. | |||||||
[pagina 994]
| |||||||
De verplichting om schadelijke elementen te elimineren, kan ook negatief worden uitgedrukt, bijvoorbeeld als een verbod om afvalstoffen te lozen. Positief, bijvoorbeeld de verplichting om een nabrander op auto's te monteren, om filters, waterzuiveringsstations te installeren, enz.. Aangezien het principe geldt ‘de potentiële vervuiler voorkomt’, is het normaal dat de betrokken producent of consument de elimineringskosten moet dragen. Die last kan meebrengen dat de concurrentiële positie van nationale bedrijven in het gedrang komt. Er moeten dan ook absoluut internationale akkoorden komen. In afwachting kan de overheid de eliminering subsidiëren, liefst slechts gedeeltelijk en in ieder geval slechts tijdelijk, opdat - ten minste in de lange periode - een meer optimale toewijzing van de produktiefactoren mogelijk zou worden. Het is overigens wenselijk dat de subsidie slechts na onderzoek en overleg wordt toegestaan. Ondernemingen die elimineringskosten moeten dragen - en dat geldt nog meer voor opgelegde taksen - spannen zich immers gemakkelijker in om goedkopere of meer efficiënte vervangingsmogelijkheden te vinden. Zolang er nog geen voldoende technische en chemische middelen zijn om alle pollutie volledig te elimineren, kan de elimineringsverplichting volstaan in die gevallen waar nog een ruime marge voorhanden is vóór de tolerantiedrempel is bereikt. Wordt die drempel benaderd of overschreden, dan blijven er slechts twee wegen open: verbieden (zie boven) of ‘rantsoeneren’. Een produkt rantsoeneren betekent dat geen additionele eenheden bij de bestaande voorraad mogen worden gevoegd; een activiteit rantsoeneren betekent dat die activiteit op bepaalde plaatsen verboden wordt. Op een gegeven plaats, plotseling en voor een korte tijd een activiteit rantsoeneren moet bepaald als een pis-aller worden beschouwd. Als het in het Antwerpse havengebied bijvoorbeeld windstil en mistig is, kunnen de gevolgen van de luchtpollutie op de bevolking de grenzen van het toelaatbare merkbaar overschrijden; dan kan de luchtvervuilende fabrieken tijdelijk een produktieverbod worden opgelegd. Ten tweede compenseren (en belasten). Redeneert men in termen van compensatie, dan blijven de nadelige gevolgen van de milieuverontreiniging bestaan, maar zij die ze veroorzaken, zijn verplicht de benadeelden geldelijk te compenseren. (Theoretisch kan het, zoals boven reeds vermeld, ook omgekeerd: de benadeelden bieden de milieuvervuilers een compensatie aan opdat dezen hun activiteit stop zouden zetten). De vervuiler kan ook verplicht worden een speciale taks te betalen in verhouding tot de schade die hij veroorzaakt. ‘De vervuiler betaalt’. Nogal wat economisten zijn voorstanders van dit principe. Inderdaad, de produktiefactoren worden optimaler toegewezen en door het afwentelen van de taks op de verbruikers zijn de prijzen van de produkten uit de verontreini- | |||||||
[pagina 995]
| |||||||
gende industrieën minder laag. Maar zo simpel is het ook weer niet. Nog afgezien van het feit dat het niet zo gemakkelijk is het juiste bedrag van de taks te bepalen, is er het sociale argument dat tegen het principe ‘de vervuiler betaalt’ kan worden ingebracht. Het voor de hand liggende voorbeeld is de privé-wagen. Die zou ongelooflijk veel duurder worden als werkelijk alle uitgaven die ervoor nodig zijn (niet alleen aanleg van wegen en parkings met alles wat daarbij hoort, maar ook de kosten om de milieuvervuiling tegen te gaan) werden gecalculeerd. Dan zou het autopark ongetwijfeld drastisch worden beperkt. Maar een dergelijke maatregel is sociaal niet haalbaar: alleen de rijksten zouden zich nog een privé-wagen kunnen permitteren. Is er een andere oplossing mogelijk? De overheid kan eerst zorgen voor een frequent, gespreid, confortabel, goedkoop openbaar vervoer, en daarna de belasting op privé-wagens en de benzineprijs gevoelig verhogen. Eventueel kan nog een subsidie worden voorzien voor bepaalde gevallen waarin van het openbaar vervoer geen gebruik kan worden gemaakt. Openbaar vervoer is een vorm van overheidsproduktie die tevens een manier kan zijn om milieuvervuiling te bestrijden. Om bepaalde antipollutiemaatregelen mogelijk te maken, moet men misschien zelfs zijn toevlucht nemen tot nationalisatie. Onder compenseren kan men ook verstaan ‘neutraliseren’: er wordt niets gedaan om de milieuverslechtering te voorkomen, maar de nadelige effecten worden geneutraliseerd. Bijvoorbeeld: isolatie tegen geluidshinder, wegen bouwen tegen verkeerscongestie, isolatiegroen rond industrieterreinenGa naar voetnoot10. Ten derde, de ruimte ordenen. Op de verschillende aspecten van de ingewikkelde materie van de ruimtelijke ordening kunnen wij hier niet ingaan. Enkele opmerkingen slechts die meer direct verband houden met ons onderwerp. In een klein, dicht bevolkt land is het niet altijd mogelijk alle regels van de ruimtelijke ordening in acht te nemen. Het is bijvoorbeeld niet wenselijk een luchthaven aan te leggen vlak bij een residentieel of een recreatiegebied. Aangezien er dan in een land als België al heel weinig plaatsen in aanmerking komen, lijkt het aangewezen zich vragen te stellen als: is die luchthaven wel absoluut nodig? Kan er geen oplossing op een breder, internationaal niveau worden gevonden? Of: milieuverontreinigende be- | |||||||
[pagina 996]
| |||||||
drijven moeten uit de buurt van woongebieden blijven. Aangezien ook dit in België praktisch onmogelijk is, moet men zich noodgedwongen met minder goede alternatieven tevreden stellen, bijvoorbeeld met een zekere concentratie van zulke industrieën. Maar de vervuiling mag bepaalde limieten niet overschrijden en dus heeft ook die concentratie haar grenzen. Dan kan de produktie van niet noodzakelijke goederen verboden worden. Gaat het om onontbeerlijke produkten, dan is er maar één oplossing: de fabriek buiten het nationale grondgebied neerzetten in een streek waar de tolerantiegrenzen nog niet zijn benaderd. Niets daarvan is mogelijk zonder controle en sancties. Wil het milieubeheer het gewenste effect sorteren, dan moet er controle komen op de opgelegde maatregelen en sancties op de overtredingen. Vele ondernemingen in België - met name in het Antwerpse havengebied - komen aan hun verplichtingen inzake milieubehoud al te vaak tekort. De gevolgen zijn nochtans van die aard, dat men van ernstige misdaden kan gewagen. De controle moet absoluut verscherpt worden, de overtreders moeten veel zwaarder worden gestraft: hoge geldboeten, sluiting van het bedrijf, gevangenisstraffenGa naar voetnoot11. Een aangepaste wetgeving is onontbeerlijk, opdat degenen die de preventieve kosten of de kosten van herstel of compensatie van een functieverlies op zich moeten nemen, dit in feite ook doen, desnoods gerechtelijk daartoe gedwongen. | |||||||
ConclusieOnze conclusie kan kort zijn. De deteriorisatie van de omgeving in het Antwerpse havengebied heeft nu al dergelijke afmetingen aangenomen, dat een verdere ongecontroleerde milieubelasting onvermijdelijk tot catastrofen zal leiden. Verheugend is het dan ook, van officiële zijde te vernemen dat aan de bedrijven die zich op de linker Scheldeoever willen vestigen, de strengste maatregelen inzake milieubescherming zullen worden opgelegd. Dat is echter onvoldoende, zelfs indien even kordaat wordt opgetreden tegen de vervuilende industrieën op de rechter Scheldeoever. De maatregelen zijn immers niet 100% efficiënt. Ons standpunt is inderdaad dat de verdere ontsluiting van de linker Scheldeoever voorlopig moet worden stopgezet, totdat de resultaten voorliggen van een uitgebreid onderzoek naar de cumulatieve pollutie-effecten. Blijkt immers uit een dergelijk onderzoek dat de verontreinigende activiteiten van bepaalde ondernemingen een of andere tolerantiedrempel overschrijden of benaderen, dan moet de vestigingsvergunning zonder meer worden geweigerd. |
|