| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Europese Economische Gemeenschap
Het is eigenlijk dieptreurig, dat de huidige voorzitter van de Europese Commissie, de Nederlander S. Mansholt, gelijk heeft, wanneer hij een aantal Europese socialisten verwijt dat zij voor de zoveelste keer bezig zijn het internationale karakter van het socialisme te verloochenen door het nationale of het partijbelang boven het Europese te stellen. Mogelijk vindt de heer Mansholt dit bij niet-socialistische politici een min of meer gewone zaak, maar met het oog op de toekomst van Europa is bij de laatsten deze houding niet minder ongewenst. Mansholt doelde met zijn uitlating duidelijk op het tegenwoordige standpunt van de Britse Labour-leider, Wilson, die uit zuiver partij-politieke overwegingen zich hevig verzet tegen Engelands toetreding tot de EEG, zogenaamd omdat hij de door prime-minister Heath verkregen voorwaarden afwijst, in werkelijkheid echter omdat hij in politiek troebel water wil vissen. Van begin af aan verzette een aantal labourleden, w.o. de plaatsvervangend partijleider Jenkins, zich tegen deze opportunistische houding, maar zij bleven Wilson in zoverre trouw, dat zij een openlijke breuk met hem vermeden, behalve in november, toen zij bij de stemming over het principe van de toetreding van Engeland Heath steunden. De openlijke breuk tussen beide politici kwam in april, toen Wilson na eerst tegen het houden van een referendum over de toetreding te zijn geweest, plotseling van standpunt veranderde en decreteerde, dat Labour een voorstel van enkele conservatieve leden van het parlement om een referendum over de kwestie te houden zou steunen, omdat Wilson verwachtte dat, in geval dit voorstel aangenomen zou worden, Heath gedwongen zou zijn verkiezingen uit te schrijven op een voor de conservatieven ongelukkig ogenblik. Dit opportunisme was Jenkins c.s. te veel en zij braken openlijk met Wilson door hun partijfuncties neer te leggen en als ‘backbenchers’ in het parlement hun volledige vrijheid van handelen te hernemen. Dat deze
houding Jenkins mogelijk de kans om ooit de leiding binnen de partij te krijgen ontneemt, blijkt hij minder belangrijk te vinden en geeft hem recht op een plaats in een serie Engelse Profiles of Courage! De prijzenswaardige rebellie van Jenkins c.s. bezorgde Heath een ruime meerderheid van 50 stemmen bij een poging van zijn tory-tegenstanders om alsnog bovenbedoeld referendum af te dwingen.
De niet-socialistische politicus die zich in verband met Europa schuldig maakt aan het zoeken van eigenbelang, is de Franse president Pompidou. Het door hem uitgeschreven referendum over de toetreding van de vier nieuwe leden tot de Europese Gemeenschap was niet bedoeld om de mening van het Franse volk te peilen over het nieuwe Europa. Hij wilde het zijn afwijking van de
| |
| |
Gaulle's anti-Engelse politiek laten goedkeuren en zo zijn Gaullistische critici de mond snoeren door iets te bewijzen waarvan praktisch iedereen al overtuigd was. Hij hoopte op een massaal ‘ja’ om zo straks in oktober sterker te staan op de eerste Europese topconferentie van de Tien om de Franse eis om de leiding te krijgen kracht bij te zetten en tenslotte hoopte hij de oppositie tegen zijn regering te splijten. In het laatste is hij geslaagd; de communisten stemden ‘nee’ en de socialisten onthielden zich van stemming; dit meningsverschil zal het straks weer moeilijker maken om een eenheidsfront tegen de huidige regering te vormen. Zijn andere doel bereikte hij niet; op 23 april bleef bijna 40% van de kiezers thuis en van de 60% stemmers was nog eens 1/3 tegen toetreding, zodat Pompidou eigenlijk slechts een 40% van de kiesgerechtigden achter zich kreeg. En dit is geen beste uitgangspositie om straks de leiding in het nieuwe Europa voor zich op te eisen.
| |
Duitse Bondsrepubliek
De positie van de huidige regering Brandt is reeds lang erg wankel. Zijn Ostpolitik wordt fel bestreden door de CDU/CSU, omdat zij vrezen, dat de verdragen met Moskou en Warschau vooruitlopen op een definitief vredesverdrag, waardoor de kans op een eenheid van Duitsland verkleind zou worden; zijn economisch program is voor het grootste gedeelte in portefeuille gebleven, de werkeloosheid groter en de inflatie nijpender geworden. Deze laatste ontwikkelingen leverden Brandt de ernstige kritiek op van een aantal jongeren, die er onlangs toe leidde dat in München meer links-georiënteerde jongeren de leiding in de afdeling van de SPD aldaar in handen kregen, hetgeen mogelijk een splitsing in de partij zou hebben betekend als beide groepen er niet van overtuigd waren geweest dat de enige die hiervan voordeel zou hebben, hun aartsvijand, de CSU'er Strauss, zou zijn. Overigens doet zich een dergelijk meningsverschil tussen de jongere en de oudere garde ook voor in de met de SPD verbonden liberale FDP.
Brandt heeft enige tijd gehoopt, dat zijn situatie zou verbeteren door een gunstige uitslag van de landdagverkiezingen in de deelstaat Baden-Württemberg; zouden de SPD en de FDP hier samen de meerderheid behalen, dan zou de Bondsraad om gaan en was aanneming van de Oostverdragen zeer waarschijnlijk. De verkiezingen leverden echter een duidelijke meerderheid op voor de CDU, die daaruit de moed putte voor een directe aanval op de Bondsregering. Daar de oppositie toch ook weer niet direct de verdragen met Moskou en Warschau wil verwerpen - zij willen de verbeterende betrekkingen met de Oostlanden niet in gevaar brengen en zich niet geheel vervreemden van de Westeuropese en Amerikaanse kringen die ontspanning wensen - maakten zij gebruik van het in de constitutie vastgelegde recht van het indienen van een constructieve motie van wantrouwen in de regering. Een unicum in de parlementaire geschiedenis van het land, waardoor het mogelijk zou worden dat bijna geruisloos Brandt zou vervangen worden door Barzel van de CDU; de motie spreekt n.l. niet alleen een afkeuring uit over de zittende regering, maar verzoekt tevens de president de leider van de oppositie, i.c. Barzel, tot kanselier te benoemen.
| |
| |
Daar een stemming over deze motie geheim is, zou het voor regeringsafvalligen gemakkelijker zijn tegen Brandt te stemmen; de laatste maakte het hen echter weer moeilijk door zijn fractie te verplichten niet aan de stemming deel te nemen. De met spanning tegemoet geziene uitslag was, dat de motie niet de vereiste absolute meerderheid van 249 stemmen behaalde, maar slechts 247. Grote opluchting in de regeringskringen en elders!
Lang duurde de hoera-stemming niet. Nog geen dag later staakten de stemmen over de regeringsbegroting, hetgeen betekende dat deze verworpen was en zo is de jonge Duitse democratie in een patstelling terechtgekomen, waaruit zij zich slechts uiterst moeilijk zal kunnen bevrijden.
Brandt probeert nu alsnog tot een akkoord te komen met de oppositie door het opstellen van een verklaring waarin de voornaamste bezwaren van de CDU/CSU worden weggeruimd. Niet ten onrechte ziet deze echter weinig heil in een dergelijke eenzijdige verklaring en verlangt zij, dat deze ook door Moskou ondertekend moet worden; Barzel en Strauss kunnen weten dat daar niet heel veel kans op is. Men blijft het echter nog in die richting zoeken en heeft daarom de debatten over de Oostverdragen, die begin mei zouden worden gehouden, verdaagd. Er zou nu uiteindelijk een compromis gevonden zijn en op 10 mei begint het debat. Over de afloop hoort men optimistische geluiden.
Zou Brandt geen meerderheid krijgen, dan zou een oplossing gevonden kunnen worden in nieuwe verkiezingen, maar het lijkt erop, dat alle partijen hier bang voor zijn. De CDU blijkt in de uitslag van Baden-Württemberg toch niet zo'n duidelijke aanwijzing voor winst in het hele land te zien, terwijl dezelfde uitslag voor Brandt en de zijnen weer een voldoende waarschuwing bevat, dat de te eenzijdige aandacht voor de buitenlandse politiek - die overigens door de meerderheid wel onderschreven wordt - hem kan opbreken.
En dit alles betekent: gevaar voor de democratie in Bonn; gevaar voor de verhouding van de Bondsrepubliek met de Oostelijke landen; gevaar voor de verbetering van de situatie rond Berlijn; gevaar voor de ontspanning in Europa en voor de Europese veiligheidsconferentie en tenslotte gevaar voor de verhouding tussen de Verenigde Staten en Rusland.
| |
Vietnam
De laatste verhouding is toch al verslechterd door de ontwikkelingen in Vietnam. Terwijl in Parijs de besprekingen zich voortslepen of beter gezegd geen stap verder komen, gingen de Verenigde Staten steeds verder met het terugtrekken van grondtroepen uit dit land en werd de door president Nixon zo hoog geprezen vietnamisering van de oorlog voortgezet. Het slagen van dit vietnamiseringsproces zou echter bewezen moeten worden en het was te verwachten, dat Hanoi op een voor haar geschikt ogenblik een poging zou doen om weer vaste voet in het Zuiden te krijgen. Men vreesde voor een aanval rond het Boeddhistisch nieuwjaar - cf. het Tet-offensief van 1968 - maar moest wachten tot rond Pasen. Hanoi beoogde met dit offensief allereerst te bewijzen, dat de Zuidvietnamese troepen niet tegen de legers van generaal Giap waren opgewassen. Op deze manier bracht men de regering in Saigon in grote moeilijkheden
| |
| |
en zette Nixon met zijn gepraat over het succes van de vietnamisering voor schut. Dit alles gebeurde op een voor Nixon erg ongelukkig tijdstip, n.l. een half jaar voor de presidentsverkiezingen; hij moest nu een antwoord vinden en kon slecht zijn herhaalde beloften over terugtrekking van de grondtroepen herroepen; ook heeft hij te vaak gezegd niet de eerste Amerikaanse president te willen worden die een oorlog verliest, en hij meent nu de oplossing te hebben gevonden in uitbreiding van de Amerikaanse zee- en luchtmacht in Vietnam. Is dit de vermindering waarmee hij de kiezers probeerde te winnen? Tevens hervatte hij de bombardementen op Noord-Vietnam onder het motief, dat Hanoi zekere afspraken van 1968 - op grond waarvan Johnson een einde aan de bombardementen had gemaakt - geschonden had, vergetend dat Hanoi deze ‘afspraken’ nooit had aanvaard.
Dit besluit van Nixon schijnt niet de instemming te hebben gehad van vele van zijn adviseurs; afgezien van het feit dat de bombardementen tijdens de periode Johnson betrekkelijk weinig effect hadden op de aanvalskracht van de Noordvietnamezen en eigenlijk als enig resultaat opleverden dat Johnson besloot af te zien van een tweede ambtstermijn, vreesden zij ook dat hierdoor het topgesprek met Moskou in mei in gevaar werd gebracht. Nixon is echter blijkbaar van mening, dat er Moskou erg veel aan gelegen is tot betere verstandhouding met Washington te komen en hij hoopt zelfs de Sovjet-Unie, die de voornaamste wapenleverancier van Noord-Vietnam is, er toe over te halen druk op Hanoi uit te oefenen en zo eindelijk tot succesvolle onderhandelingen te komen. Het is echter een vraag of Moskou hiertoe in staat is, gezien het sterke onafhankelijkheidsgevoel in Hanoi en het feit dat dit offensief juist begonnen is om te voorkomen dat beide groten straks in Moskou afspraken maken over het Indo-Chinese subcontinent buiten Hanoi om.
Inderdaad reageerde Moskou niet al te fel, maar de geheime reis van Kissinger naar de Sovjet-Unie - het was na zijn verdwijning naar Peking (Nixons reis voorbereiden) en Parijs (Vietnambesprekingen) de derde keer dat hij de persmensen misleidde en hij heeft er inmiddels al weer een clandestiene reis naar Parijs opzitten - zal wel noodzakelijk zijn geweest om een heleboel ophelderingen te verschaffen. Intussen heeft Nixon de escalatie al weer verder opgevoerd door persoonlijk in een redevoering voor het Amerikaanse volk de blokkade - deze term gebruikte hij natuurlijk niet - van de Noordvietnamese havens af te kondigen om zo de - Russische - wapenaanvoer te stoppen. Dit kan zeer grote gevolgen hebben; van het niet doorgaan van Nixons bezoek tot een directe confrontatie tussen beide mogendheden.
Ook Peking reageerde tot nu toe rustig; natuurlijk veroordeelde het de bombardementen - op de blokkade was er nog geen reactie -, maar Peking is het ook niet eens met de huidige meer conventionele oorlogvoering van Hanoi. Het handelt hiermee tegen het advies van Peking in om eerst grotere steun te krijgen onder de Zuidvietnamese bevolking, terwijl Peking ook liever niet ziet dat Hanoi met Russische steun een overwinning behaalt. Dit zou n.l. niet alleen in strijd zijn met de Maoïstische leer van de volksoorlog, maar ook de invloed van de Sovjet-Unie in Zuid-Oost-Azië aanzienlijk versterken, een invloed die na
| |
| |
de met Russische hulp behaalde Indiase overwinning op Pakistan toch al zoveel groter was geworden en nog verder is uitgegroeid door de succesvolle pogingen van Moskou om nu de verstandhouding tussen beide Voorindische staten te verbeteren.
10-5-'72
J. Oomes
| |
België
Geen politiek is ook politiek
Een politiek overzicht kan natuurlijk volstaan met het opsommen van een reeks gebeurtenissen. Maar dat is niet onze bedoeling. Wij willen de politiek benaderen in zijn beslissingsmomenten en vanuit de vraag of daarin de wil aanwezig is de maatschappij bewust in een bepaalde richting te oriënteren. Nu blijken juist dit soort beslissingen steeds minder in de openbaarheid te treden. Als dat toch gebeurt, kan men de vraag stellen of er inderdaad een bewuste oriëntatie aanwezig is. Als het niet gebeurt, wil dat niet zeggen dat er geen beslissingen worden genomen. Maar dan weet het publiek niet wie ze neemt en wat ze inhouden, dan zijn ze dus ook niet vatbaar voor kritiek, noch voor alternatiefformuleringen. M.a.w. geen beleid is ook een beleid, geen politiek is ook een politiek, geen ideologie is ook een ideologie.
Rond dit thema hebben we gepraat met enkele mensen die gespecialiseerd zijn op een bepaald deelterrein. Onze vraag luidde: welke is de feitelijke politiek wanneer er geen politiek wordt gevoerd? Het onderwerp leek zo boeiend, dat we verkiezen iets dieper in te gaan op enkele aspecten, liever dan te trachten zo volledig mogelijk en dus onvermijdelijk oppervlakkiger te zijn. In dit nummer worden een gedeelte van het economisch en het gezondheidsbeleid besproken. We hopen later hetzelfde thema op andere terreinen uit te werken.
| |
Inflatiepolitiek
Een kritiek die veelvuldig wordt geuit t.o.v. het relanceplan is dat het de inflatie verder zal stimuleren. Onze economische groei stijgt veel minder snel, maar de prijzen blijven even snel stijgen. Men vreest dat de relancemaatregelen de prijzen nog sneller zullen doen stijgen, zodat de resultaten van de versnelde groei grotendeels teniet zullen worden gedaan. Deze redenering geldt in het bijzonder wanneer de reclame grotendeels via de bouwsector wordt aangepakt, een sector met een nog ambachtelijk karakter en een lage produktiviteit, zodat de lonen er haast zeker sneller zullen stijgen dan de produktiviteit, en het verschil dan in de prijzen wordt verrekend. De andere sectoren zullen de bouwsector volgen: loonstijging; minstens de loonstijging boven de produktiviteit in de prijzen opnemen; algemene prijsstijging. Nu is de reële loonstijging gelijk aan de nominale min de prijsstijging. Heel de redenering leidt ertoe dat de werkelijke stijging van de welvaart slechts gelijk kan zijn aan de stijging van de produktiviteit. De rest is inflatie.
Nu hebben we de indruk dat politici, economisten, vakbondsleiders enz. Dit
| |
| |
proces in feite als normaal beschouwen. De lonen zijn aan de prijzen gebonden; in feite zijn ook de prijzen aan de lonen gekoppeld. Theoretisch kan die inflatiespiraal eeuwig verder gaan. Om het even welke looneis kan betaald worden, en is ook van geen betekenis. Uiteindelijk is de werkelijke vooruitgang toch slechts gelijk aan de produktiviteitsstijging. In de praktijk komen we echter in moeilijkheden wanneer onze eigen spiraal sneller stijgt dan die van de landen waarnaar we exporteren. Elke regering is er dan ook om bekommerd de koers van de inflatiespiralen ongeveer op gelijke hoogte te houden. Lonen- en prijzencontrole, werkloosheid, invoer van vreemde arbeidskrachten, monetaire maatregelen behoren tot het arsenaal van middelen om bij te sturen. Een wijziging van de optiek in het economisch beleid zit daar echter niet in. Die ongewijzigde optiek houdt nochtans duidelijke implicaties in voor het karakter van onze samenleving. Enkele elementen:
1. Het hele systeem is gericht op het doen stijgen van de produktie. Welke produktie, is van geen belang. Zolang de som maar groter wordt, is alles in orde.
2. De enige werkelijke stijging van de welvaart, nl. die van de produktiviteit, komt rechtstreeks ten goede aan de actieven. In het automatisme van het systeem zijn de niet-actieven het grote slachtoffer van een inflatiepolitiek. De niet-actieven, wier inkomen steeds hetzelfde blijft, verarmen snel. De inkomens die gekoppeld zijn aan het indexcijfer stagneren, aangezien deze verhogingen enkel de prijsstijgingen opvangen. Een werkelijke verhoging van de inkomens der niet-actieven vraagt telkens een uitdrukkelijke politieke beslissing, waarbij de actieven erover akkoord moeten gaan een steeds groter deel van hun inkomen via de maatschappelijke zekerheid (verhoging van plafonds en bijdragevoeten) of de belastingdruk af te staan.
3. Aangezien in de huidige opvatting welvaart uitsluitend voortkomt uit de stijging van de produktie, gaan alle producenten erover akkoord dat zij zich daarvoor in de eerste plaats moeten inzetten. Het feit dat de arbeid door de voortdurende rationalisering geleidelijk zijn menselijk aspect verliest, wordt aanvaard. Als tegenprestatie trachten de vakbonden de dagelijkse arbeidsduur te verkorten en de vakanties te verlengen. De waarschuwing dat dit niet helpt, omdat de vrije tijd toch beleefd wordt vanuit de frustraties in de produktietijd, wordt in de wind geslagen.
4. Aangezien alle actieven erop uit zijn ‘hun deel’ te krijgen uit de inkomsten van de stijgende produktie, wordt de aandacht afgeleid van de loonverschillen en de inkomstenherverdeling. Zo lang iedereen bezig is met een persoonlijk inhaalmaneuver kan men het zo houden. Daardoor worden de verschillen groter, en daalt de bereidheid om iets van zijn individueel deel af te staan voor collectieve behoeften.
5. In de tertiaire sector is de produktiviteitsstijging gering en wordt zelfs in heel wat gevallen zo goed als onmogelijk geacht. De tertiaire sector vertoont echter duidelijk de tendens om te groeien naargelang de welvaart stijgt. Dit stelt het probleem dat de producenten die een hoog aangroeicijfer halen, steeds meer zullen moeten delen met de loon- en weddetrekkenden uit de tertiaire sector.
| |
| |
Te verwachten is dan ook een reactie van degenen die denken in economische termen, om de tertiaire sector af te remmen waar dit mogelijk is. Dit kan zich b.v. uiten in een onderwaardering van alle vormen van maatschappelijk werk, van de opvoeding van hen die niet produktief zullen worden, van het vormingswerk, enz.. Wellicht ontstaat er een soort systematische afremming, die begint bij de opleiding tot bepaalde beroepen, die aan het sociaal gericht wetenschappelijk onderzoek de mogelijkheid onthoudt zich te ontwikkelen, en die de kring rond maakt door bepaalde dienstverlenende activiteiten te beletten tot leven te komen door een gebrek aan overheidssubsidies. Dit roept het beeld op van een maatschappij die om haar welvaart te kunnen verhogen, haar welzijn moet inhouden.
6. Het probleem van onze relatie met de ontwikkelingslanden wordt onoplosbaar. Naargelang ze onze produktiviteitsstijging niet kunnen volgen, worden ze steeds armer, zelfs als ze meer produceren.
Met het oog op de nadelen van de inflatiepolitiek heeft de Belgische Dienst voor de Opvoering van de Produktiviteit destijds voorgesteld een gedeelte van de resultaten van de produktiviteitsstijging rechtstreeks ten goede te laten komen aan de verbruiker. Zuiver doorgetrokken houdt deze idee in dat de aanwinst van de produktie niet besteed zou worden aan de verhoging van de inkomens, maar aan de daling van de prijzen. Globaal komt dit op hetzelfde neer. Maar... de niet-actieven zouden er evenveel van genieten als de actieven, de aandacht zou gevestigd worden op de loonverschillen, de vraag zou opgelost moeten worden welke goederen in prijs zullen dalen, men zou even goed in een tertiaire sector kunnen werken als in een andere, even goed in een weinig winstgevende industriesector als in een die veel winsten maakt, de ontwikkelingslanden zouden ons kunnen inhalen, enz..
Een stap in die richting zou een werkelijke bewuste politieke daad zijn. Het binnen de perken houden van de inflatiespiraal is dat niet.
| |
Gezondheidsbeleid
In de begroting van het land (357,8 miljard) bedraagt het geheel van de uitgaven voor gezondheidszorg ongeveer 70 miljard. Daarvan wordt zowat 10% al niet vooraf uitgegeven en is dus beschikbaar voor het voeren van een beleid. Het regeerakkoord van januari 1.1. erkent de dringende noodzakelijkheid van een globalisatie van het geheel van de gezondheidsproblemen. Er staat te lezen dat een juiste en per streek gedetailleerde inventaris van de behoeften een objectieve verdeling tussen de openbare en de privésector zal bepalen. Dit vraagt ernstig wetenschappelijk onderzoek en nationale en regionale overlegorganen. Het ministerie van Volksgezondheid geeft slechts 20 miljoen uit voor allerlei wetenschappelijk onderzoek, dat van Sociale Voorzorg 0,5 miljoen. Te weinig voor een ernstige aanpak van zo'n behoefteninventaris en voor een evaluatie van de bestaande voorzieningen.
Een Nationale Raad voor Gezondheidsbeleid wordt in het vooruitzicht gesteld; regionaal wordt er voorlopig niets georganiseerd. Misschien zal later de GOM (Gewestelijke Ontwikkelings Maatschappij) een opdracht krijgen, maar de dis- | |
| |
cussie omtrent opdracht, geldmiddelen en omschrijving van de GOM is nog maar pas opnieuw op gang gekomen en de meningen zijn nog erg verdeeld.
Het gecoördineerd beleid dat in het vooruitzicht wordt gesteld, veronderstelt prioriteiten en het regeerakkoord spreekt over een imperatieve ziekenhuisplanning en een geprogrammeerde groei van de medische en paramedische beroepen. Maar niets daarvan is terug te vinden in het optreden van de ministers. Een aantal conflicten rond de organisatie van de gezondheidszorg gaven de laatste maanden de regering de kans om oriënterend tussenbeide te komen, doch dat is niet gebeurd.
1. De financiering van de ziekenhuizen. Er is een tendens om ook in de ziekenhuissector een zuilensysteem, zoals dat van de twee grote onderwijsnetten, verder uit te bouwen. Tot nog toe blijkt uit het optreden van de regering niet dat zij tegen deze tendens in wil gaan. Ieder ziekenhuis in België krijgt een ligdagprijs uitbetaald waarmee het in princiep rond moet komen. Deze is op het ogenblik te laag (390 F.). Ziekenhuizen met een bijzonder statuut, zoals academische ziekenhuizen, kunnen een heel wat hogere ligdagprijs berekenen (b.v. · 1.500 F.). Artikel 9 van de wet op de ziekenhuizen voorziet echter dat ziekenhuizen die boekhoudkundig kunnen aantonen dat zij niet rondkomen, een verhoogde ligdagprijs terugbetaald kunnen krijgen (tot 2.400 in Brussel). Normaal zou dit een uitzondering moeten blijven. Maar op het ogenblxik vallen al 80% van de ziekenhuizen, waaronder alle openbare ziekenhuizen, onder de toepassing van art. 9. De gesloten psychiatrische instellingen vallen buiten deze wet en zitten met een schromelijk geldgebrek. Ook daar stijgen namelijk de kosten van personeel en verzorging, om nog niet te spreken van de hele omwenteling in de psychiatrische aanpak waar gewoon nog steeds niets van terecht komt. Psychiatrische instellingen doen het bij ons met een ligdagprijs van gemiddeld 168 F.
In het kader van de verhoging van de lonen en wedden in de openbare sector (beloofd na de parlementsontbinding eind vorig jaar) werd door de openbare ziekenhuizen een verhoging van de lonen doorgevoerd. In de privésector laten wedden en lonen meestal te wensen over, wat overeenkomt met het zuinige beheer dat men traditioneel in deze (caritatieve) sector terugvindt. De bijkomende discriminatie bracht een aantal instellingen in moeilijkheden, er werden personeelsstakingen aangekondigd, gevolgd door een campagne voor verhoging van de ligdagprijs voor deze ziekenhuizen.
Een eerste voorstel van minister Servais wilde zonder onderscheid aan alle ziekenhuizen 14% verhoging toekennen zonder dat daar enige controle of onderzoek aan verbonden werd. Het uiteindelijk akkoord voorziet nu een verhoging met 14% mits boekhoudkundige controle achteraf. Een dergelijke maatregel is echter totaal ontoereikend om deze sector ernstig aan te pakken. Boekhoudkundige controle zoals deze nu gebeurt, heeft geen enkele invloed op het beheer van het ziekenhuis. Er wordt geen onderzoek ingesteld naar de functie noch naar de efficiëntie van bestaande instellingen.
De psychiatrische instellingen krijgen 40 F verhoging van de ligdagprijs en vinden dit een aalmoes.
| |
| |
Aangezien alleen de publieke sector zich verbond om de personeelskosten te verhogen en ale psychiatrische instellingen tot de privésector behoren, heeft men uitgerekend dat deze maatregel vooral het éne machtsblok ten goede komt. Dus doen nu reeds geruchten de ronde dat er toegevingen op komst zijn die het evenwicht zullen herstellen. Daarbij denkt men aan voordelen voor de socialistische polyklinieken, die volgens Dr. Delvigne op het congres van de Socialistische Mutualiteiten bewezen hebben dat zij een middel zijn om veel leden bij te brengen. Deze polyklinieken werken deficitair, maar ook hier is geen enkele gemeenschapscontrole voorzien.
2. Het statuut van de geneesheren. Traditioneel vormen de dokters een machtige groep, gezien hun monopoliepositie en de corporatistische geest van hun organisatie. Deze groep tot een maatschappelijke inschakeling te brengen is een van de doelstellingen van een modern gezondheidsbeleid.
Het contact en overlegorgaan tussen de Mutualiteiten en de dokters komt regelmatig bijeen in aanwezigheid van een ministerieel ambtenaar. Heel onverwacht verklaarde minister Namêche einde april dat deze medico-mutualistische commissie haar werkzaamheden moest stopzetten. De reden was een vaag ongenoegen over de werkzaamheden en het feit dat men er geen oplossing in zag. Nu wil de regering een tijd praten met de sociale partners, die vlug bereid gevonden worden om ook hier hun zeg te hebben. Maar ook dit is geen oplossing, aangezien het gesprek met de dokters, dat hier toch essentieel is, op die manier uit de weg wordt gegaan. Deze aarzelende houding van de minister leidt tot immobilisme, zij laat bestaande evoluties verder hun gang gaan.
3. Het ziekenhuisbeheer. Over een organisatie van het ziekenhuisbeheer wordt al jarenlang gepraat. Twee thesissen staan tegenover elkaar. De eerste wil het moderne ziekenhuis als een echte gemeenschapsdienst in handen zien van een multidisciplinaire raad van beheer, waarin vertegenwoordigers van alle belanghebbenden plaatsnemen. De andere thesis, vooral voorgestaan door de Syndikale Kamer van Dr. Wijnen, ziet het ziekenhuis als een instrument ten dienste van het geneeskundig corps.
Het conflict rond de kliniek te Jolimont werd de test-case voor deze strijd. Het gaat hier om een groot privé ziekenhuis (meer dan 500 bedden) dat aangesloten is bij het Verbond van de Verpleeginstellingen van Caritas. Sinds een drietal jaren is er een kleine guerilla aan de gang tussen het Verbond, de Mutualiteit en de dokters. Vanuit hun financieel sterke positie zijn deze laatsten in staat reorganisatie en samenwerking te blokkeren. Zo hebben zij onlangs de dokters, werkzaam in de kliniek, gegroepeerd in een v.z.w., waarmee zij proberen de situatie te forceren. Op de paritaire commissie ziekenhuizen - geneesheren werd de zaak besproken. Door de ambtenaar van de minister werd geen stelling genomen.
Zo werd ook hier nog geen begin gemaakt met een bewust politiek ingrijpen in de zin van de verklaringen van het regeerakkoord.
6 mei 972
Ward Bosmans en R. Jolie-Mulier
|
|