Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 817]
| |
De Drie van Breda en de Geestelijke Volksgezondheid
| |
[pagina 818]
| |
Waar komt het vandaan dat er zoveel en zo heftige reacties zijn losgeslagen naar aanleiding van het voorstel tot gratiëring van de drie van Breda? Het lijkt me zin te hebben om na te gaan welke argumenten, gevoelens en motieven in de houding tegenover deze kwestie hebben meegespeeld. Dan blijkt dat de oorlog en de bezetting nog allerminst als een verwerkte, voorbije periode achter ons liggen, maar nog volop onder ons aanwezig zijn. | |
Juridische argumentenWij hebben de argumentaties voor en tegen vrijlating rijk geschakeerd kunnen vernemen, waarbij met name de zin c.q. zinloosheid van vrijheidsstraf uitvoerig aan de orde is gekomen. Voor minister van Agt is de zin van de gevangenisstraf hierin gelegen dat zij de gedetineerde belet nog eens in zulke misdaden te vervallen en anderen ervan weerhoudt zich aan dergelijke vergrijpen schuldig te maken. Toepassing van deze grondregels der gerechtigheid op de drie leidt hem tot de conclusie, dat voortzetting van de straf in strijd is met de grondbeginselen van de herrezen rechtsstaat. Anderen hebben gewezen op het element van vergelding, dat wil zeggen van wraak, in de zingeving van het strafrecht. Zij wijzen op de historische wortels van het strafrecht. De eigen ‘richting’, dat wil zeggen de vergelding uitgevoerd door slachtoffers en familieleden, had de neiging uit de hand te lopen en tot eindeloze familievetes te escaleren. Het door de staat gehanteerde strafrecht kreeg zodoende de functie om enerzijds genoegdoening te verschaffen aan de getroffenen, anderzijds om een te zware weerwraak te voorkomen. Het recht in eigen handen te nemen werd verboden. De genoemde dubbele functie van het strafrecht, gezien vanuit het principe der vergelding, leidt ertoe dat rechters en gratieverleners vaak balanceren op het scherp van de snede. Toegepast op de drie van Breda leidt deze gedachtengang tot de volgende alternatieven: enerzijds kan men zeggen dat blijkens de hoorzitting en blijkens het kamerdebat aan de vergeldingsdrang nog lang niet voldoende voldaan is, weshalve vrijlating achterwege dient te blijven ter voorkoming van onrecht; anderzijds kan men zeggen dat de staat, eveneens ter voorkoming van onrecht, weerstand dient te bieden aan de roep om wraak, met name van de getroffenen, volgens het adagium dat niemand een goed rechter kan zijn in eigen zaak. Anders gezegd: op welk punt ontaardt het eerbare ‘gehoord de Kamer’ in het oneerbare volksgericht? Het element der vergelding brengt ons dus niet veel verder tot een rechtvaardige beslissing. Vanuit hetzelfde startpunt komen bv. mensen als Prof. Mr. J.C.M. Leyten (De Tijd, 2-3-1972) en Dr. E. Brongersma (De Nieuwe Linie, 1-3-1972) tot tegenovergestelde conclusies. | |
[pagina 819]
| |
Het effect op de oorlogsslachtoffersNiettemin kan men zeggen dat tot dusver de argumentatie zuiver was, dat wil zeggen helder in de premissen, helder in de gevolgtrekkingen en helder in het aangeven van het punt waar verschil van gevoelen mogelijk is. Nu is er van psychiatrische zijde, met name door Bastiaans en Musaph, een nieuwe overweging in het geding gebracht tijdens de openbare hoorzitting van de vaste Kamercommissie van Justitie: de geestelijke gezondheid van de getroffenen. Vrijlating van de drie zou die gezondheid nadelig beïnvloeden. En op dit punt wordt voor mij de argumentatie veel minder zuiver. De vraag rijst namelijk of Bastiaans en Musaph gesproken hebben primair vanuit de deskundigheid waarvoor zij bekend staan, of primair vanuit hun verbondenheid met de slachtoffers, de een door zijn omvangrijke therapeutische ervaring met lijders aan het K.Z.-syndroom, de ander door geboorte of religie. Men kan vragen: wat doet het ertoe? Wat is een psychiater waard als hij zich niet verbonden voelt met zijn cliënten en niet handelt vanuit deze verbondenheid, met andere woorden als hij niet voor zijn cliënten opkomt? Dit is juist, mits het ook duidelijk is aan hen die hun getuigenis vernemen, en dat waren er velen, gezien de kijkdichtheid van de desbetreffende T.V.- programma's. Als zij spraken primair vanuit hun verbondenheid, dan is hun getuigenis niet veel meer waard dan die van de slachtoffers en hun familieleden, terwijl zij voor vele kijkers de deskundigen waren die spraken vanuit hun wetenschappelijk, door empirische waarneming verworven inzicht. ‘Deskundig’ en ‘wetenschappelijk’ zijn in onze maatschappij overladen begrippen geworden, overladen namelijk met gezag. Het volk heeft, ondanks de anti-autoritaire stromingen, nog steeds behoefte aan gezag. Sinds God stervende is en zijn plaatsbekleders daarom aanmerkelijk aan gezag ingeboet hebben, is men maar al te zeer bereid andere objecten met gezag te bekleden. De ‘deskundige’ loopt deswege groot gevaar. De betrekkelijkheid van het gezag van de deskundige kan niet genoeg onderstreept worden en dit geldt met name voor de psychiater. Het is immers een bekend feit dat de waarnemingen in het veld van de psychiatrie, en meer nog de interpretaties ten aanzien van die waarnemingen, hun gestalte krijgen vanuit de subjectiviteit van de waarnemer. Het is hier niet de plaats om deze stelling nader uit te werken. Ik heb dit elders gedaan (in Streven, februari 1972: Van Geestelijke Gezondheidszorg naar Maatschappijkritiek!?). Waar het hier dus om gaat is de vraag: kunnen Bastiaans en Musaph waarmaken, dat vrijlating van de drie de geestelijke gezondheid van de oorlogsslachtoffers nadelig zou beïnvloeden? Of is het zo dat de netelige subjectiviteit-objectiviteit-problematiek in de psychiatrie, gecombineerd met de enor- | |
[pagina 820]
| |
me behoefte aan gezagsprojectie bij het volk, ertoe geleid heeft dat hun persoonlijk gevoelen, vergelijkbaar met dat der slachtoffers en hun familieleden, een status gekregen heeft die het in de verste verte niet verdient? Laten wij eens nagaan wat voor aanwijzingen er zijn. Een feit is dat een aantal van hen die nu nog lijden aan de oorlogservaringen, een enorme weerslag ondervonden heeft van de discussie rond de drie, dat wil zeggen hun oorlogservaringen zijn weer geactualiseerd, zij beleven het opnieuw, met alle gevoelens van angst en onmacht die daarbij horen en waar een ander zich nauwelijks een voorstelling van kan maken. Meerdere psychiaters hebben dit gerapporteerd. Zelf heb ik het ook gezien. En als we niet alleen kijken naar de lijders aan het K.Z.-syndroom, maar naar de grote en heterogene groep er om heen, mensen die meer in het bijzonder met hen sympathiseren of om andere redenen nog erg verbitterd zijn over alles wat met het Derde Rijk te maken had, dan hebben wij deze weerslag ook kunnen waarnemen op de hoorzitting, bij de dokwerker, op het Binnenhof. Een dergelijke weerslag kan echter niet beschouwd worden als een aanslag op de geestelijke gezondheid. Dit behoeft geen nader betoog voor werkers in de geestelijke gezondheidszorg, maar voor een bredere kring is het niet overbodig dit duidelijk te stellen. Dat hebben Bastiaans en Hugenholtz ook gedaan bij de presentatie van de film ‘Begrijpt U nu waarom ik huil?’, toen zij wezen juist op de helende werking van deze actualisering, de helende werking van het loskomen van de emoties, angst en woede, die geuit en medegedeeld kunnen worden. Het is echter nog iets anders of er een discussie ontstaat rond de drie of dat zij daadwerkelijk vrijgelaten worden. Nu weten wij van de geestelijke gezondheid van de slachtoffers na vrijlating nog niets. We kunnen slechts gissen. We kunnen veronderstellen dat met name hun woede geactualiseerd zal worden, maar wij weten niet of die actualisering dan minder therapeutisch bruikbaar zal zijn dan vóór de vrijlating. Er is gerapporteerd dat slachtoffers verklaard hebben zelfmoord te zullen plegen indien tot vrijlating overgegaan wordt. Nu is een aankondiging van zelfmoord een ernstige zaak. Het is een noodsignaal en vaak meer dan dat. De nood verdient serieuze aandacht, ook indien de zelfmoordaankondiging conditioneel gesteld is: ‘als..., dan...’. In dit laatste geval is de aankondiging echter niet alleen noodsignaal, maar heeft kennelijk mede de bedoeling om het in de conditie gestelde te voorkomen. Nu is het altijd beschouwd als goede praxis in de psychiatrie om enerzijds de zelfmoorddreiging serieus te nemen, anderzijds te voorkomen dat de omgeving hierdoor getiranniseerd wordt. Niemand zal Jantje adviseren om met Marietje te trouwen omdat Marietje gezegd heeft dat ze anders in het water zal springen. Daarmee is noch de geestelijke gezondheid van Jantje, | |
[pagina 821]
| |
noch die van Marietje gebaat. Indien er iets schadelijk is voor de geestelijke gezondheid, dat wil zeggen voor gezonde intermenselijke relaties, dan is het de tirannie van de zelfmoorddreiging. Ik spreek nu als deskundige. Dat is in dit geval niet moeilijk omdat het over elementaire zaken in relatiebehandelingen gaat. Iets anders is of de elementaire behandelingsprincipes van de micro-sociale situatie ook overdraagbaar zijn op de macro-sociale situatie. Dit kunnen wij uiteraard niet zeggen, omdat we nog nauwelijks begonnen zijn met de ‘behandeling’ van macro-sociale situaties en omdat we de daarvoor geldende regels nog moeten uitvinden. (Ook aan dit probleem is aandacht besteed in bovengenoemd artikel in Streven). Het lijkt echter onverstandig om te beginnen met regels die in de micro-sociale situatie juist de verkeerde gebleken zijn. Vanuit deze gedachtengang moet het aanvoeren van de suicidedreiging van oorlogsslachtoffers als argument tegen vrijlating beschouwd worden als een ondeskundige aanpak van een macro-sociale conflictsituatie. Het is mogelijk dat er betere aanwijzingen dan de bovengenoemde zijn om te veronderstellen dat vrijlating de geestelijke gezondheid van slachtoffers nadelig zal beïnvloeden, maar deze heb ik althans tot dusver niet vernomen. Indien we ervan uitgaan, dat een psychiater die zich bemoeit met macrosociale conflictsituaties, zich ‘therapeutisch’ dient op te stellen, dat wil zeggen dat hij dient te streven naar oplossingen die de geestelijke gezondheid van alle betrokkenen zoveel mogelijk bevordert, dan is er nog een andere grondregel uit de micro-sociale therapeutische situatie die ten aanzien van de drie onvoldoende in acht genomen is, namelijk de regel dat de ‘therapeut’ in principe boven de partijen moet staan. Het is duidelijk dat in de micro-sociale situatie dit standpunt een absolute voorwaarde is om te kunnen functioneren. Bovendien blijkt telkens opnieuw, dat in laatste instantie de belangen van conflicterende partijen vaak veel minder met elkaar in strijd zijn dan aanvankelijk lijkt. Het zicht hierop en de mogelijkheid om beide partijen aan het conflict te laten groeien wordt door de partijdige opstelling van de therapeut belemmerd. Welnu, ik heb sterk het gevoel gekregen dat Bastiaans, zich bewegend in de macro-sociale situatie, met dit principe geworsteld heeft. Bij de presensatie van de film ‘Begrijpt U nu waarom ik huil’ heeft hij al het mogelijke gedaan om over te krijgen, dat het niet zijn bedoeling was om voor of tegen te pleiten. Zijn inbreng tijdens de hearing kwam bij mij echter duidelijk over als een pleidooi tegen vrijlating, terwille van de geestelijke gezondheid van de slachtoffers. Maar ook de film, gepresenteerd op dit moment, moet mijns inziens bij de kijkers overgekomen zijn als een pleidooi tegen vrijlating. Bastiaans deelde mede, dat hij de film honderd maal getoond had in binnen- en buitenland, alsof wat hier getoond werd aan beleving van angst en kwelling | |
[pagina 822]
| |
iets uitzonderlijks was in de psychiatrie. Bij de leek, die niet regelmatig met een dergelijke emotionaliteit in contact komt, moet dit als eerste reactie emoties opwekken die tenderen tegen vrijlating. Vandaar dat mij de timing, enkele dagen voor het kamerdebat, bijzonder ongelukkig voorkwam. | |
Sociaal-psychologische overwegingenNa deze kanttekeningen bij de gebeurtenissen van de laatste weken van februari 1972 wil ik toch trachten de macro-sociale conflictsituatie waarmee wij geconfronteerd zijn nader te bekijken vanuit sociaal-psychologisch en geestelijk-hygiënisch standpunt; toch, dat wil zeggen ondanks het gebrek aan ervaring in dit veld, zowel inzake de beoordeling van situaties als inzake het constructief (‘therapeutisch’) functioneren daarin. Wij kunnen mijns inziens stellen dat het hier gaat om de agressiehuishouding, deze maal niet binnen een individu of binnen een groep van nauw-verbonden individuen, maar binnen een hele natie en in de internationale betrekkingen. Voor de leek vermeld ik erbij dat het woord agressie hier in ruime zin opgevat dient te worden. De drie hebben de ergste wandaden begaan die maar mogelijk zijn. Dit kwaad moet gestraft, vergolden, gewroken worden. In de ruime zin van het woord is het straffen een daad van agressie. De behoefte om te straffen staat psychologisch nauw in verband met andere uitingsvormen van de agressiedrift. Zo zal bv. deze behoefte kleiner zijn als de agressiedrift zich kort tevoren op andere wijze heeft kunnen ontladen. Een minister die zijn opponenten op hun nummer gezet heeft, zal bij thuiskomst milder gestemd zijn tegenover de wandaden van zijn zoontje dan wanneer hij zelf ervan langs gekregen heeft. Vandaar dat wij spreken van agressiehuishouding. Bij een goede agressiehuishouding is ten eerste de agressie niet geblokkeerd in haar uitingen, en ten tweede uit zij zich op plaatsen en manieren die voor het doeltreffend functioneren in interacties het meest geschikt zijn. Bij een slechte agressiehuishouding kunnen met de agressiedrift allerlei onheilzame dingen gebeuren. Zij kan voor een groot deel verdrongen worden en zodoende buiten de bewuste controle van het individu komen met alle nare gevolgen vandien. Zij kan zich gaan manifesteren op indirecte, slinkse manier, zij kan zich keren tegen het individu zelf, zijn lichaam aantasten (bv. door een maagzweer) of tot een depressie en zelfs suicide leiden. Zij kan ook zo hoog opgeladen worden, dat zij uiteindelijk op explosieve en hoogst destructieve wijze door de barricade der verdringing heenbreekt. Er kan nog veel meer gebeuren met verdrongen agressie, doch ik wil het opsommen der mogelijkheden hier afsluiten met het noemen van het mechanisme der projectie. Niet het individu | |
[pagina 823]
| |
zelf wordt dan als agressief ervaren, maar de ander, hetgeen uiteraard leidt tot een eindeloze keten van stoornissen in de intermenselijke relaties. Wat kunnen wij nu zeggen van de agressiehuishouding van het Nederlandse volk met betrekking tot de drie van Breda? Ik zal, in bespiegelende zin, enkele mogelijkheden aanduiden. Ondanks het feit dat deze drie zich daadwerkelijk aan de ergste wandaden schuldig gemaakt hebben, kan men mijns inziens de strafbehoefte die zij oproepen bij het Nederlandse volk, niet los zien van alle oorlogsellende die wij meegemaakt hebben, met name niet van het concentratiekamp-systeem in het algemeen. Wij zijn daar blijkbaar nog niet mee klaar en deze drie zijn de enigen waarop wij ons nog kunnen wreken. Er is op dit moment geen andere uitlaat voor deze vergeldingsdrang voorhanden, temeer niet omdat wij met Duitsland reeds lang geleden ‘vriendschappelijke’ betrekkingen aangeknoopt hebben. De drie zijn tot symbool geworden van alles wat het nazi-Duitsland ons aangedaan heeft. Als we hen laten gaan, zijn we ook deze uitlaat kwijt. Terecht is er daarom door velen verband gelegd tussen het verzet tegen vrijlating en het tekort aan opvang van oorlogsslachtoffers. Als zij beter opgevangen waren, dan zouden ze wellicht hun agressie beter hebben kunnen herintegreren en betere uitingsmogelijkheden daarvoor ter beschikking gekregen hebben. Het is daarom uit geestelijk-hygiënische overwegingen volkomen ‘gezond’ dat de minister van justitie tegelijk met de intentie tot vrijlating alsnog betere opvangmogelijkheden voor de getroffenen in het vooruitzicht stelt. Tenslotte kan in dit verband vermeld worden dat de eerder genoemde suicide-dreiging van oorlogsslachtoffers inderdaad een suicidegevaar inhoudt. De discussie heeft immers hun agressie weer gemobiliseerd en indien deze geen uitlaat vindt in de afwijzing van het gratieverzoek, dan is inderdaad een der uitlaatmogelijkheden het keren van de agressie tegen zichzelf, onder andere in de vorm van suicide. Er is nog een andere wijze waarop de drie tot symbool geworden zijn binnen het kader van onze agressiehuishouding, namelijk door het mechanisme van de projectie. Wij komen dan voor de vraag of wij Nederlanders werkelijk menen, dat wij moreel hoger staan dan de Duitsers (het omgekeerde van de edel-Ariër-conceptie), of wij werkelijk menen dat wij beter zijn dan de Amerikanen, die Vietnam met huid en haar platbranden, de vraag of wij, indien wij zelf in een bepaalde sociaal-psychologische constellatie verzeild raken, niet tot soortgelijke daden in staat zouden zijn als de Duitsers tijdens de oorlog. Wij zijn uiteraard geneigd deze vraag met verontwaardiging van de hand te wijzen, maar schuilt er in deze verontwaardiging dan niet een klein beetje hypocrisie? De drie hebben zich als onmensen gedragen en bieden ons daarom een welkome gelegenheid om onze eigen onmenselijkheid te projecteren. Wij zijn dan de rechtvaardigen, wij hoeven de | |
[pagina 824]
| |
onmens in onszelf niet meer te zien en kunnen die zelfs niet meer zien, net zo min als wij de mens nog in hen kunnen zien. (Het lijkt ondenkbaar dat ook de drie voor de T.V. verschijnen). Vrijlating zou betekenen dat wij de projectie terugnemen en oog in oog komen met onze eigen onmenselijkheid. Het is dan veiliger het beest opgesloten te houden of ‘uit te stoten’. Het is vanuit deze sociaal-psychologische zienswijze begrijpelijk, dat minister van Agt zich onder de druk van het verzet tegen zijn plannen heeft laten verleiden zijn woordkeuze te veranderen van ‘vrijlaten’ naar ‘uitstoten’. In de collectief-onbewuste beleving van het volk is dit laatste veiliger, maar het biedt uiteraard even weinig mogelijkheden om met het beest in onszelf klaar te komen als wanneer het geprojecteerde beest opgesloten blijft. Vanuit deze overwegingen gezien is dus die verandering van woordkeus een stap terug, al was zij op dat moment uit oogpunt van politieke tactiek wellicht opportuun. Geestelijk-hygiënisch zijn dit soort projecties namelijk bijzonder ‘ongezond’. We kunnen nu wel denken dat we het beest opgesloten of uitgestoten hebben, maar in feite is het er nog, in onszelf. Het blijft actief en - wat het ergste is - zonder dat we ons daarvan bewust zijn (in onze bewuste beleving zit het in Breda). Het is verantwoordelijk onder andere voor de ‘kleine concentratiekampen’ die we in onze maatschappij in stand houden (bv. chronische onderdrukking van de een door de ander in arbeidsverhoudingen of meer algemeen door economische of sociale pressie) en waar een recente uitgave van de Nationale Federatie voor de Geestelijke Volksgezondheid, getiteld ‘Leven na een oorlog’ over spreekt. En wie weet tot welke rampzalige toestanden het beest in onszelf ons in de toekomst nog leiden zal, net zoals het beest van Versailles, de wraak- en hebzucht van Clemenceau en Lloyd George (en de zwakte van Wilson) geleid heeft tot de beestachtige manifestaties van het Hitler-regime. Met andere woorden, als we blijven projecteren zullen we nooit uit de cirkel geraken; voor de sanering van de verhoudingen, op welke schaal dan ook, blijft een confrontatie met onszelf de eerste vereiste. Wat zou de hier ontwikkelde gedachtengang, indien hij hout snijdt, nu inhouden voor het verdere beleid ten opzichte van de drie? Er is mijns inziens maar één conclusie: we zijn niet klaar, dus de discussie, inclusief de mogelijkheid tot ontlading van emotie, moet voortgaan, maar dan met maximale opvang van degenen die het meest geleden hebben. Het is in dit verband opvallend, dat allen die op 4 maart 1972 commentaar leverden op het kabinetsbesluit, het betreurden dat de discussie niet gesloten kon worden. Ook de ministers vonden dit een nadeel, al toonden zij meer oog voor het feit, dat verdere discussie onvermijdelijk was, ongeacht de inhoud van hun besluit. Ik zou als geestelijk-hygiënist willen wijzen op de gunstige werking die van een voortgezette discussie kan uitgaan, voor alle betrokkenen, mits | |
[pagina 825]
| |
men niet begint zich in eigen stellingen te verschansen. Het kabinetsbesluit biedt het grote voordeel, dat er nu op een wat langere termijn aan het probleem gewerkt kan worden. De ‘groep van deskundigen’ zou in de discussie misschien een belangrijke rol kunnen spelen, mogelijk zelfs een brugfunctie kunnen vervullen, al zitten hier nog veel onduidelijkheden en haken en ogen, waar onder andere van Mierlo en Hugenholtz op geattendeerd hebben in hun eerste commentaar op het kabinetsbesluit. De in dit artikel naar voren gebrachte geestelijk-hygiënische bespiegelingen leiden mij er toe de wens uit te spreken, dat het Nederlandse volk, zonder schade aan doch met voordeel voor de oorlogsslachtoffers, deze drie gevangenen zal kunnen vrijlaten, voordat zij oog in oog staan met de dood.
5 maart 1972 |
|