persoonlijkheid geen van beide zijden, behalve in een enkel werk, voldoende kansen heeft gekregen. Van Eeden was zeker een van de boeiendste van de tachtigers, in elk geval de veelzijdigste, maar als literator niet de grootste, zoals hij onder de leermeesters waaraan zijn tijd zo rijk was, ook zeker niet de grootste was, al was hij onder hen misschien wel de grootste literator.
En op het gevaar af het geciteerde zinnetje als een hoge hoed te hanteren: lezing van het Dagboek kan duidelijk maken, dat ‘liefde’ en ‘vertoog’ bij Van Eeden elkaar voortdurend in de weg zaten. Hij heeft de zinnelijkheid, de hartstocht nooit met een levensleer kunnen verzoenen, al doet hij er in dat dagboek voortdurend pogingen toe, maar dan heeft hij, om met name de hartstocht gelijk te geven boven de leer, de zelfrechtvaardigende vragen nodig. Hij is een tragisch man geweest, die alle delen van zichzelf nooit tot een eenheid heeft kunnen maken. Maar ook de gespletenheid nooit heeft kunnen aanvaarden als een tekort. Vandaar zijn dialectiek althans voor zich persoonlijk schijn-eenheden te formuleren. Hij was tenslotte te zeer met zichzelf bezig om met de problemen van zichzelf tot een oplossing te kunnen komen, zelfs niet om ze te zien, althans te willen zien. Hij heeft zijn leven lang heel veel vertoog nodig gehad om zijn vele tegenstrijdige liefdes te rechtvaardigen en voor zichzelf te verzoenen.
Dat een bijzonder auteur soms lang moet wachten vóór hij de juiste erkenning krijgt, is bekend. Elsschot is er een klein voorbeeld van, Nescio een groot exempel. Dat bewijst een recent boekje dat Aandacht voor Nescio heet en uitgegeven werd door het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. Nescio heeft weinig geschreven; dat weinige is jarenlang alleen in kleine kring gewaardeerd. In de vijftiger jaren wordt hij van een auteur die zijn grootste bekendheid aan zijn onbekendheid dankte, een echt bekend auteur. Maar - en dat blijft curieus - enigszins diepgaande en wat uitvoerige beschouwingen over zijn werk blijven dan ook nog uit. Die beginnen pas in het begin van de zestiger jaren te verschijnen, en er zal ongetwijfeld nog veel komen, want Nescio is, mede onder invloed van een nieuwe generatie van Titaantjes, op het ogenblik populairder dan ooit. De geschiedenis van de waardering van Nescio's werk laat zich uit de genoemde publikatie aflezen; zij bestaat uit drie delen: een bewonderenswaardige bibliografie van het werk en van hetgeen sinds 1911 - jaar van publikatie in tijdschriftvorm van De uitvreter - over het werk is geschreven. Uit de kritiek is een beredeneerde bloemlezing gemaakt en die vormt het tweede deel. En uit die bloemlezing is veel te leren, onder meer wat er nog allemaal gedaan moet worden. Het derde deel tenslotte is een opstel van Enno Endt, die op zoek is gegaan naar de persoon die voor De Uitvreter als model heeft gestaan. Hij komt bij een journalist die Tom Schilperoort