Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 766]
| |||||||
Verbod op onderaardse kernproeven
| |||||||
[pagina 767]
| |||||||
kingsmacht kan opbrengen tegenover iedere supermogendheid afzonderlijk. De supermogendheden hebben die onwil van Frankrijk en van de Volksrepubliek wel eens uitgespeeld om zelf niets te hoeven doen. Frankrijk heeft tot nog toe altijd geweigerd over een verbod op kernproeven ook maar te komen praten. China werd tot nog toe niet uitgenodigd. Frankrijk probeerde zijn houding goed te praten door erop te wijzen dat dergelijke bijeenkomsten geen kans op succes hebben wanneer niet alle kernmachten (dus ook China) aan het gesprek deelnemen. Nu China lid is van de UNO-Veiligheidsraad, mag worden verwacht dat het zal worden uitgenodigd. Reageert Peking positief, dan moet Parijs zijn houding gaan herzien. Maar China blijft voorlopig weigeren over problemen van nucleaire ontwapening te praten zolang niet álle landen van de wereld aan het gesprek deelnemen. Een van de sterkste argumenten om Peking in de Veiligheidsraad toe te laten, was juist dat China een opkomende kernmacht is. De hoop bestaat dat Peking mettertijd een soort collegiaal verantwoordelijkheidsgevoel gaat ontwikkelen en zich, samen met de andere kernmachten, verantwoordelijk gaat voelen voor de planetaire toekomst van het menselijk geslacht. | |||||||
Failliet van de prestige-vredesplannenBij elke evaluatie van de huidige stand van zaken moeten de verantwoordelijke bewindslieden uitgaan van drie overwegingen:
Op basis van deze drie overwegingen moet het theoretisch mogelijk zijn het reeds bestaande partiële verbod op kernproeven uit te breiden tot de ondergrond. Amerikanen en Sovjets enerzijds en de Geneefse Ontwapeningsconferentie anderzijds hebben in de loop van de jaren enkele partiële akkoorden uitgewerkt: o.m. het verbod om kernproeven te doen in de ruimte, op de maan of andere hemellichamen (1967), het Nonproliferatieverdrag (1970) en het verbod van het plaatsen van kernwapens op de zeebodem (1971). Over andere punten wordt momenteel nog onderhandeld: de beperking van strategische wapens (SALT), het verbod op bacteriologische wapens, de beperking op de wapenexport, enz.. | |||||||
[pagina 768]
| |||||||
Dat soort onderhandelingen is lange tijd heel moeizaam in zijn werk gegaan. De redenen daarvoor waren: een verschil in aanpak bij Amerikanen en Sovjets en het feit dat al te hoog werd gemikt. In het begin was dat nogal begrijpelijk. Wereldoorlog II was juist achter de rug en iedereen wilde liefst zo vlug mogelijk zoveel mogelijk bereiken. Die euforie zou gaandeweg afkoelen. Vooreerst de Verenigde Staten. Aan het eind van de jaren 40 pakten de Amerikanen vrolijk uit met allerhande ambitieuze modellen van vredesplannen. Het Baruch-plan was daarvan een goed voorbeeld. Ondanks het scepticisme van de UNO bleven de Verenigde Staten tot in het begin van de jaren 60 bij dergelijke formules zweren. Nog in 1962 meenden zij hun prestige te moeten hoog houden door in navolging van de Sovjet-Unie in Genève ook een plan voor ‘algemene, onmiddellijke en totale ontwapening’ op tafel te leggen. Daardoor speelden zij onbewust in de kaarten van de Sovjets, want die gebruikten ‘algemene’ plannen juist opdat er helemaal geen akkoord uit de bus zou komen. De Sovjet-Unie was toen druk doende haar achterstand inzake kernbewapening in te halen. De ambtenaren van het Amerikaanse Arms Control and Disarmament Agency hadden president Kennedy geadviseerd met meer bescheiden (en minder vage) voorstellen voor de dag te komen; tevergeefs. De John Birch Society daarentegen noemde het presidentiële plan een regelrechte uitverkoop van de Amerikaanse belangen omdat zij er een vorm van unilaterale ontwapening in zagen. Het grote Kennedy-plan had weliswaar zijdelings nut. Alle partiële akkoorden die later zijn gesloten, zijn bijna letterlijk terug te vinden in het zgn. ‘eerste stadium’ waarmee volgens het grote design-plan elke algemene ontwapening moest aanvangen. Maar dat is dan ook alles. Dit algemene plan was het laatste in zijn soort. Vanaf 1962 gooiden de Amerikanen resoluut het roer om. In de UNO en daarbuiten lopen er nog altijd wel enkele vrome zielen rond die blijven dagdromen over de haalbaarheid van ontwapeningin-één-slag, maar het is reëler te aanvaarden dat de globale wereldvrede niet kan worden bedongen door één - zij het dan nog zo volmaakt - alomvattend volkenrechtelijk instrument. De Verenigde Staten gingen de bewapenings-controle pragmatischer aanpakken: stukjeswerk en maatregelen met een beperkte reikwijdte. En tegelijk gingen zij defensiemaatregelen én arms control zien als de twee elkaar aanvullende componenten van het éne nationale veiligheidsbeleid. Pragmatisme is iets wat de doorsnee-Amerikaan in het lijf zit; vooral met betrekking tot de politieke prospectie op korte en middellange termijn. Zij gingen bewapening en ontwapening zien als een technisch probleem zonder morele, ideologische of theoretische franjes. | |||||||
[pagina 769]
| |||||||
Maar ook dat leverde moeilijkheden op bij de onderhandelingen met de Sovjets. Want juist met dat pragmatisme hebben de Sovjets last. Hun contacten met niet-communisten zijn altijd flink ideologisch gekleurd. Beperken zij onderhandelingen met de Verenigde Staten voor een keer tot het zuiver technische vlak, dan verlopen die gesprekken doorgaans bevredigend. Maar nadien, als zij hun onderhorigen duidelijk moeten maken wat voor akkoorden met de Verenigde Staten op til zijn, wordt alles weer ideologisch verknoeid. Met de tijd echter zijn zij gaan begrijpen dat het steeds maar door elkaar halen van techniciteit en ideologie de onderhandelingen schaadt. Vandaar bijvoorbeeld hun bereidheid om bij de SALT-besprekingen de methode van de geheime diplomatie toe te passen; de Sovjetburgers hoeven dan niet om de haverklap te worden ingelicht over de werkelijke vorderingen van de besprekingen. | |||||||
SaltDe SALT-onderhandelingen worden - als er iets substantieels uit de bus komt - een treffend voorbeeld van stukjeswerk op het gebied van arms control. In zijn jongste State of the World (februari 1972) heeft Nixon er zich tamelijk optimistisch over uitgelaten. Hij voorspelde een nogal omvattende regeling over de beperking van de defensieve bewapening (ABM) en een voorlopige afspraak inzake het inbinden van de wedloop in offensieve tuigen. Moeilijke punten blijven nochtans de jongste kwalitatieve innovaties op het stuk van anti-ballistische raketten (ABM) en de ontwikkeling van de meerkoppige raketten (MIRV). Dit laatste is belangrijk met betrekking tot een mogelijk akkoord over een totaal verbod op kernproeven. De Sovjets hebben bovendien nogal wat bezwaren tegen de aanwezigheid in Europa van de Amerikaanse tactische luchtmacht, die nucleair tegen Oost-Europa kan worden ingezet. Zij weigeren deze in het onderhandelingspakket gelijk te stellen met hun eigen 700 raketten met middellang traject, die alle op doelen in West-Europa staan gericht. Over de Amerikaanse voorstellen op SALT is weinig bekend. Uit allerhande publikaties en statements kan toch een en ander worden afgeleid. De Amerikanen zouden hebben voorgesteld de ABM-systemen gevoelig in te krimpen of zelfs helemaal te laten vallen, op voorwaarde dat de Sovjets de installaties van hun hyper-zware SS9-raketten substantieel beperken. De Amerikaanse deskundigen gaan ervan uit dat beide partijen ‘gemakkelijk’ tot een akkoord kunnen komen over de liquidatie van ABM-systemen, die op het ogenblik nog in een experimentele fase verkeren; beide partijen zouden slechts moeten ontmantelen wat tot nog toe werd opgezet. Bovendien | |||||||
[pagina 770]
| |||||||
gelooft men langs beide kanten dat een waterdichte ABM onmogelijk is wanneer de opponent over voldoende offensieve tuigen beschikt, die het ABM-systeem kunnen ‘oververzadigen’. Vervolgens zou de liquidatie van de ABM-systemen tot gevolg hebben dat verdere perfectionering van offensieve tuigen overbodig wordt. De situatie ligt ietwat anders bij de meerkoppige raketten (MIRV). Sommigen geloven dat de technologie op dit gebied reeds zover is gevorderd, dat geen terugweg meer mogelijk is. Het knelpunt is evenwel dat het Amerikaanse MIRV-programma verder gevorderd is dan het Russische; de Amerikaanse tuigen hebben een hoger penetratievermogen om door het ABM-systeem van de tegenstander door te dringen. Juist op grond daarvan zou het toch mogelijk moeten zijn tot een akkoord te komen over een verbod op MIRV-tests. Aangezien het Sovjetprogramma onafgewerkt is, zouden de Amerikanen genoeg hebben aan zulk een akkoord, zonder dat inspectie ter plaatse bedongen wordt; de Sovjets van hun kant moeten dan kunnen vertrouwen op een Amerikaanse produktiestop, en dat is mogelijk: elke Amerikaanse overtreding van het akkoord zou immers prompt via de pers of de verslagen van het Congres bekend worden gemaakt. De moeilijkheid blijft dan echter dat van de Sovjets gevraagd wordt, een programma stop te zetten dat achter ligt bij het Amerikaanse. | |||||||
Partial Nuclear Test BanSALT hangt nauw samen met de mogelijkheid van een akkoord over een totaal verbod op kernproeven. Maar dit laatste moet op zijn beurt worden gezien in het licht van wat eraan vooraf is gegaan: het zgn. Akkoord van Moskou (1963) over het verbod van kernproeven in de atmosfeer, in de ruimte en onder water. Waarom werden toen de ondergrondse proeven buiten het akkoord gehouden? Pas in 1957 gingen de kernmogendheden het probleem van de kernproeven als een afzonderlijk thema beschouwen. Voordien was het steeds een onderdeel geweest van de UNO-besprekingen over algemene ontwapening. Op 1 juli 1958 kwam te Genève een internationale conferentie van experts bijeen om het probleem van de controle op het testverbod te onderzoeken. Het initiatief ging uit van de Britten; de Sovjets namen er slechts na enige aarzeling aan deel. De conferentie had succes en mondde uit in het Geneefse Comité dat zich met de politieke implicaties van deze materie zou bezighouden. Dat Comité leverde gedurende twee jaar goed werk. De Sovjets hadden evenwel bezwaren tegen het mechanisme dat hier werd voorgesteld om elke overtreding van het testverbod op te sporen. Zij voelden niets voor één | |||||||
[pagina 771]
| |||||||
neutrale waarnemer, die overal ter plaatse zou kunnen gaan inspecteren. Het was de tijd dat Moskou het predicaat ‘neutraal’ wantrouwde en pleitte voor het zgn. troïka-systeem: een westerse, een communistische en een neutrale waarnemer zouden de controle moeten uitvoeren. Het Westen van zijn kant vreesde dat in een dergelijk directorium de ‘neutrale’ al gauw onder invloed van de communist zou komen te staan. Op de weigering van het Westen reageerden de Sovjets met de dreiging, het probleem van de testban opnieuw in de kapselen in het ruimer geheel van de algemene ontwapening. Het enthousiasme op de Geneefse conferentie kreeg een ferme deuk toen de Sovjet-Unie in 1961 eenzijdig overging tot het hernemen van kernproeven met hyper-zware ladingen (50 megaton). Groot-Brittannië en de Verenigde Staten hadden sinds 1958 unilateraal een einde gesteld aan hun proefnemingen. Enkele weken na de laatste kernproef van de Sovjets werden de onderhandelingen te Genève hernomen. Hetgeen niet belette dat Londen en Washington hun kernproeven in de atmosfeer eveneens hernamen. Van 16 juli tot 8 september 1962 dienden de Verenigde Staten en Groot-Brittannië twee nieuwe ontwerpteksten in. Eén daarvan bevatte een algemeen testverbod én clausules over controle en verificatie. De andere tekst was een ontwerp van partieel testverbod (niet ondergronds) maar dan zonder clausules over controle. De Sovjetafgevaardigde verwierp beide voorstellen, maar wilde wel praten over een partiële testban, gekoppeld aan een moratorium op ondergrondse proefnemingen. Het Westen wilde van een moratorium niets weten; immers, het jaar tevoren hadden de Sovjets ook al woordbreuk gepleegd. In de winter van 1962-63 draaiden alle discussies rond de kwestie van de ondergrondse proefnemingen, meer bijzonder over de noodzakelijkheid van inspectie ter plaatse. De Sovjets verklaarden zich bereid jaarlijks hooguit drie zulke inspecties op hun grondgebied toe te laten. De westersen vonden dat niet genoeg. Kort nadien trokken de Sovjets hun voorstel in. De hele zaak zat klem. De drie kernmogendheden besloten in juli 1963 in Moskou samen te komen om een ultieme poging te wagen. Zij vluchtten weg uit Genève: de ‘publicitaire sfeer’ rond deze Zwitserse stad kon de zaak geen goed doen. In Moskou gebeurde wat in Genève niet kon: er kwam een akkoord over een partieel verbod op kernproeven uit de bus. Het akkoord is van onbepaalde duur en bevat een hele reeks bijkomende beginselverklaringen van goed gedrag. Toch is dit Akkoord van Moskou niet waterdicht. Elke partij heeft het recht zich terug te trekken na een opzeggingstermijn van drie maanden. Als motief kan daarvoor worden aangevoerd: ‘that extraordinary events, related to the subject matter of this treaty, have jeopardized the supreme interests of the country’. Er zijn verscheidene redenen waarom de twee supermogendheden in 1963 | |||||||
[pagina 772]
| |||||||
heimelijk het erover eens waren de testban niet uit te breiden tot de ondergrond. De Sovjets moesten hoe dan ook trachten hun achterstand inzake laage-afstandsraketten in te halen. Bovendien hadden zij een programma opgezet om steeds grotere ladingen voor de kernkoppen uit te testen. De Amerikanen hielden zich toentertijd bezig met de zgn. miniaturisatie van de kernladingen; zij werkten aan kleinere tactische tuigen, bestemd voor het veldleger. Terzelfdertijd deden zij proefnemingen met de eerste versies van van anti-ballistische raketten. Naar buiten lieten de supermogendheden verstaan dat alleen het probleem van de verificatie in de weg stond om het Akkoord van Moskou uit te breiden tot proeven onder de grond. Dat punt speelde zonder twijfel mee, maar was niet de enige hinderpaal. Kernproeven in de atmosfeer, in de ruimte en onder water kunnen met de moderne detectie-apparatuur vrij gemakkelijk worden waargenomen. Wat de ondergrond betreft, is men aangewezen op een methode die het van de veroorzaakte seismische schokgolven moet hebben. In 1963 was het niet mogelijk met die apparatuur te onderscheiden tussen aardschokken, voortkomende van kernproeven en die van gewone verschuivingen van aardlagen. Bovendien wilden de Sovjets geen verificatie-teams op hun grondgebied toelaten. Daarom werden internationale teams van experts aan het werk gezet om methoden uit te denken die het mogelijk moeten maken ‘van op afstand’ vast te stellen of aardtrillingen afkomstig zijn van ondergrondse kernproeven of niet. | |||||||
Technologen nemen het roer overVanaf 1965 is de kwestie van het verificatieprobleem bij ondergrondse kernproeven vrijwel geheel overgegaan in handen van de seismologische experts. Er werden successen geboekt inzake het aantal soorten ondergrondse processen die kunnen worden opgespoord, maar de positieve identificatie van kernproeven is nog niet helemaal opgelost. Wel kunnen steeds kleinere kernexplosies worden geïdenticifeerd. In 1966 stelde de Sovjet-Unie dan ook voor: een algemeen verbod op alle ondergrondse kernproeven die een aardtrilling veroorzaken van 4,75 of meer op de Richterschaal; inspecties ter plaatse bleven echter uitgesloten. Een tweede voorstel werd daaraan vastgeknoopt: een ongecontroleerd moratorium op tests die een aardschok veroorzaken van minder dan 4,75 op de Richterschaal. De westersen opperden vooral bezwaren tegen ongecontroleerde afspraken, die aanleiding geven tot verdachtmakingen en een onstabiele situatie. Ook tegen het vaststellen van een grens van trillingsintensiteit hadden zij bezwaar. Het seismisch signaal veroorzaakt door een explosie kan immers variëren volgens de geologische structuur van de plaats van de explosie, volgens het artificieel | |||||||
[pagina 773]
| |||||||
‘verharden’ van de ruimte waarin de lading tot explosie wordt gebracht, enz.. Kortom, ‘oneerlijk spel’ blijft mogelijk. De gevoeligheid van de seismische apparatuur werd steeds maar opgedreven. In 1968 konden Zweedse experts betogen dat het mogelijk was kern-explosies van slechts 10 kiloton TNT-equivalent te onderscheiden van natuurlijke aardschokken, afgezien - en dat was heel belangrijk - van de hardheid van de aardlagen waarin de explosie zich voordoet. Zij bleven echter het antwoord schuldig op de vraag wat er gebeurt wanneer kleinere ondergrondse explosies worden getest in ruimten die vooraf artificieel zijn ‘verhard’.
De Zweedse afgevaardigde op de Geneefse Ontwapeningsconferentie maakte van dit rapport gebruik om prompt een nieuwe ontwerp-tekst in te dienen. Daarin komen enkele belangrijke innovaties voor. De partijen gaan de verplichting aan ‘in good faith’ onder elkaar alle seismologische gegevens uit te wisselen ten einde op internationaal niveau de opsporing en identificatie van ondergrondse trillingen te vergemakkelijken. Vervolgens kan iedere partij: 1) onderzoekingen instellen overal waar dat nodig is en informatie vorderen bij de andere verdragspartners; 2) andere verdragspartners uitnodigen op haar grondgebied inspecties uit te voeren; de uitnodigende partij bepaalt hoe dat in zijn werk gaat; 3) uitleg vragen van andere verdragspartners als er reden is voor wantrouwen. Iedere partij die zich aan haar verplichtingen tracht te onttrekken, zou publiekelijk - en met de steun van de andere partners - worden gedesavoureerd. Het Zweeds ontwerp is dus kennelijk in eerste instantie bedoeld om eventuele overtreders af te schrikken, door ze bloot te stellen aan de veroordeling door de internationale publieke opinie.
De Verenigde Staten prezen de Zweedse tekst, maar achtten hem niet haalbaar, omdat er nog geen methode bestaat om kernexplosies van minder dan 10 kiloton TNT-equivalent op te sporen. Vooral met betrekking tot het uittesten van kleinere tactische tuigen heeft dit laatste zijn belang. Daarom bleven de Verenigde Staten erop staan dat de verdragspartijen in alle omstandigheden inspecties op hun grondgebied moeten toelaten en dat dit niet afhankelijk mag worden gesteld van de goede wil van de ‘verdachte’. De Sovjet-Unie aanvaardde het Zweedse principe van een ‘detectie-club’ om seismische data te verzamelen en uit te wisselen, maar stelde dat elk land voor zichzelf de seismische processen binnen zijn grenzen moet inventariseren. Internationale verplichte inspectie ter plaatse werd, zoals steeds, verworpen. Voor de zoveelste keer zat de Geneefse Ontwapeningsconferentie in de knel. | |||||||
[pagina 774]
| |||||||
Klinische ingreepIn zijn rede voor de Geneefse Ontwapeningsconferentie - waarover wij het bij het begin van dit artikel hadden - stelde Kurt Waldheim dat wij ons tot nog toe vrijwel uitsluitend hebben beziggehouden met technologische problemen rond het verbod op kernproeven. Dat is in zoverre goed, dat het hier inderdaad om een technisch probleem gaat. Maar we moeten ook verder zien: we moeten ons ook gaan bezinnen over onze motieven en objectieven. Willen wij tot een totaal verbod op kernproeven komen en zijn wij bereid daarvoor alles in het werk te stellen? Dat was duidelijk een diplomatiek ingekleed verwijt gericht aan de supermogendheden. ‘I feel that the time has come for a break through’. ‘Break through’: dat betekent een radicale klinische ingreep. Het moet na al die jaren getreuzel nu eens eindelijk gaan om de doeleinden en niet meer alleen om de wegen en middelen die daartoe leiden. Waldheim liet doorschemeren dat dat bij de huidige stand van de seismologische wetenschap mogelijk moet zijn. Bepaalde kringen in de Sovjet-Unie en in de Verenigde Staten stelden onmiddellijk dat de mogelijkheid op een akkoord over een totaal verbod op kernproeven groter wordt indien de SALT-besprekingen enkele positieve resultaten boeken. SALT werd dus als voorwaarde gesteld. Maar is het volstrekt noodzakelijk te wachten tot SALT iets oplevert om het verbod op kernproeven aan te pakken? Andere kringen in de Verenigde Staten en in de Sovjet-Unie draaien de kwestie om: SALT zou gebaat zijn met nuttige gesprekken over een totaal verbod op kernproeven. Deze laatste redenering verloopt ongeveer als volgt. De Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zijn overeengekomen hun SALT-besprekingen in het geheim te voeren. Daarvoor valt iets te zeggen, maar het is geen onverdeelde weldaad. Op die manier kunnen de toch hoogst belangrijke SALT-onderwerpen immers het privé-terrein worden van technologen, die niet verantwoordelijk zijn tegenover de publieke opinie. Bovendien, gezien het diep gewortelde wantrouwen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie krijgen de Amerikaanse en Russische technologen de gelegenheid elk voorstel dat ingediend wordt, tot op het bot af te knabbelen, ‘in te studeren’ zoals dat heet, terwijl de publieke opinie al die tijd in de kou blijft staan. Dat zou voorkomen kunnen worden als men het hele complex van de bewapeningscontrole een nieuwe morele injectie kon geven. Zo'n injectie zou een akkoord tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie op het hoogste niveau over een totaal verbod op kernproeven kunnen zijn. Dan zouden andere hangende problemen gemakkelijker van de grond kunnen komen. Zo iets wordt mogelijk dank zij de jongste resultaten van het seismologisch | |||||||
[pagina 775]
| |||||||
onderzoek. Als verificatie-van-op-afstand tot de mogelijkheden behoort, hoeven in een akkoord over een totaal testverbod geen clausules over controle meer te worden opgenomen. Dan vervalt ook het laatste verzet van de Sovjet-Unie tegen dergelijke akkoordenGa naar voetnoot1. Op de opmerking dat zelfs met de meest verfijnde seismische instrumenten kleine ondergrondse kernproefjes aan detectie kunnen ontsnappen, antwoorden de experts dat zij daar nogal gerust in zijn. Een paar kleine proeven kunnen de grote mogendheden nog maar weinig militair voordeel opleveren. De opwerping weegt zwaarder door waar het kleine non-nucleaire staten betreft die het zich in het hoofd halen alsnog een kernmacht te worden. Daarom, zo stellen de experts, moet het verbod op ondergrondse kernproeven gepaard gaan met verdere activering van het reeds bestaande Nonproliferatieverdrag. Op allerlei manieren moet heimelijke kandidaat-kernmachten (zoals Israël, Zuid-Afrika, Indië, enz.) de lust worden ontnomen om nog langer nucleaire aspiraties te koesteren, zodat ze uiteindelijk bereid zijn het Nonproliferatieverdrag te ondertekenen. Een totaal verbod op kernproeven heeft een aantal stichtelijke implicaties. Op de duur gaat het tempo van de wapenwedloop inzake kernkoppen (niet echter van de draagraketten) afnemen. Dit tempo ligt momenteel zo hoog omdat het onderzoek nog altijd over de ‘ondergrond’ beschikt om innovaties uit te testen. De akelige verantwoordelijkheid waarmee sommige geleerden sinds de dagen van Einstein en Oppenheimer belast zijn, zal hun van de schouders worden genomen. Nucleaire topexperts zullen niet langer beklemd worden door de vraag welke praktische toepassingen de bewindslieden van hun uitvindingen verwachten. Heel deze problematiek zal tijdens de huidige zitting van de Geneefse Ontwapeningsconferentie eens te meer op tafel komen. De onderhandelaars beschikken momenteel over bijna alle stukken van de puzzel. De wetenschapsmensen hebben de politici de jongste resultaten van hun onderzoekingen overgemaakt en hun zo de bal teruggespeeld, het woord van demenceau parafraserend: de kernbewapening is een te ernstige zaak om ze uitsluitend in handen van technologen te geven. Het is nu uitkijken naar wat in Genève gaat gebeuren. Nixons topbesprekingen te Moskou in mei a.s. kunnen als katalysator dienen. |
|