Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 651]
| |
Het industriële beleid in China
| |
De dwalingen van Lioe Tsjao-TsjiHet nieuwe industriebeleid zet zich vooral af tegen de revisionistische lijn van Lioe Tsjao-Tsji. Wat wordt Lioe Tsjao-Tsji en ‘zijn agenten op het industriële front’ verweten? Naast de stereotiepe scheldpartijen komen voort- | |
[pagina 652]
| |
durend dezelfde formules terug, waaruit door oppositie afgeleid kan worden waarin de revolutionaire verandering moet bestaanGa naar voetnoot3. Lioe wordt een Chinese Chroesjtsjov genoemd, die te uitsluitend bezorgd was voor economie en produktie, niet genoeg voor de klassenstrijd; met de socialisatie van de produktiemiddelenGa naar voetnoot4 was de klassenstrijd volgens hem gestreden. Hij volgde te veel de Russische, meer technocratische lijn en aapte slaafs het buitenland naGa naar voetnoot5. In plaats van vertrouwen te schenken aan de creativiteit van de massa, wilde hij de bedrijven beheren naar Russisch model: ‘Lioe en zijn agenten volgden het Charter van Magnitogorsk (Russisch staalcomplex): de bedrijfsleiding in handen van experts, produktie voor alles, voordelen voor de mensen op de leidende posten, premiestelsel en andere revisionistische, contra-revolutionaire prietpraat meer’Ga naar voetnoot6. Verder ‘hechtte hij alleen belang aan grote ondernemingen, hij deed de kleine plaatselijke bedrijven sluiten om trusts te vormen naar kapitalistisch model’; hij wilde de industrie opdelen in verticale, van elkaar gescheiden takken en dan centraliseren in één machtige organisatie, zonder rekening te houden met de plaatselijke mogelijkheden. Daarmee was meer in het geding dan de organisatie van de industrie; ook een politiek beginsel: de verhouding namelijk tussen het centrale gezag en de lokale autoriteiten; bovendien werd daarmee een bepaalde keuze gedaan in de verschillende concrete mogelijkheden van een gecentraliseerde planificering. ‘Lioe Tsjao-Tsji, Po I-Po en hun agenten trachtten met alle middelen Mao's principe betreffende de verhoudingen tussen centraal en lokaal gezag te saboteren. Enerzijds saboteerden zij de socialistische planeconomie en streefden naar een kapitalistische liberalisering; anderzijds verstikten zij het plaatselijke initiatief, wilden kapitalistische trusts oprichten, in een vergeefse poging om | |
[pagina 653]
| |
gedaan te maken met de socialistische economie en het kapitalisme te herstellen’. Een nog fundamenteler verwijt is, dat Lioe en zijn aanhang niet de voorrang gaven aan de proletarische politiek in het industriële beheer: ‘De revisionisten hebben van het perfide vertrek van de Sovjetrenegaten, van de ernstige tegenslagen in de landbouw en de tijdelijke moeilijkheden in de industrie geprofiteerd om... een revisionistische regeling op te dringen. De socialistische industriële bedrijven waren slechts “economische organisaties”, slechts “produktie-eenheden”. Zo werd de verbeten klassenstrijd die in de bedrijven woedde, opzettelijk genegeerd... in plaats van voorrang te geven aan de proletarische politiek’. Uit een tekst als deze blijkt, naar welke punten vooral de aandacht van de Revolutie moet gaan: voorrang van de politiek op de economie, de leidende rol van de Partij, het belang van de massabeweging, het voortbestaan van de klassenstrijd zelfs in de gesocialiseerde bedrijven. | |
Het Charter van AnshanAls symbool voor de Proletarische Culturele Revolutie inzake het industriele beleid is het Charter van Magnitogorsk sinds enige tijd vervangen door het Charter van Anshan. Door Mao geproclameerd op 22 maart 1960, maar blijkbaar nooit gepubliceerd, beginnen de officiële bronnen er pas zeven jaar later, vanaf 1967, voortdurend naar te verwijzen. ‘In 1958, tijdens de Grote Sprong Vooruit, hadden de arbeiders van het staalbedrijf in Ashan, geschaard achter het rode vaandel van de leer van Mao Tse Toeng en gedreven door de revolutionaire durf om zelf te denken en te handelen, zonder versagen het revisionistische beheer in het bedrijf bestreden. Zij gaven de voorrang aan de politiek, brachten de massa krachtig in beweging, voerden vele technische vernieuwingen in, realiseerden een technische revolutie en boekten merkwaardige resultaten. Toen maakte Voorzitter Mao de balans op van de creatieve inspanningen van de Chinese arbeidersklasse en proclameerde het Charter van Anshan’. De vijf grondbeginselen van het Charter zijn de volgende: Eerste beginsel: Overal moet de politiek de voorrang krijgen. ‘Zo wordt alles geleid door de leer van Mao’. Dit is een van de hoofdideeën van de Culturele Revolutie. Nooit mag het economisme de overhand krijgen. ‘Ideologic en politiek geven de leiding; zij zijn de ziel van alles. De geringste verzwakking in onze ideologische en politieke arbeid brengt onze economische en technische arbeid op de slechte weg’. ‘Revolutie voeren en de produktie bevorderen is een volkomen juist beginsel. Het bepaalt concreet de verhouding tussen revolutie en produktie, geest en materie, economische bovenbouw en onderbouw’. | |
[pagina 654]
| |
‘De massa wapenen met de leer van Mao, voortdurend de ideologische revolutionering bevorderen, dat is het wezen van de politiek, de kern van de zaak, een fundamentele garantie tegen het opkomen van het revisionisme en de terugkeer van het kapitalisme’. Tweede beginsel: In de leiding van de socialistische bedrijven moet de Partij een sterkere rol spelen. De Partij is de spreekbuis van het proletariaat en zijn macht. ‘Iedere poging om de leidende rol van de Partij in de bedrijven te verzwakken of te verhinderen, is een zware uitdaging van de bourgeoisie aan het proletariaat’. Dit principe is gericht tegen de technocratische macht, die van de directeur. In steden, regio's, grote industriële centra worden de vroegere administratieve structuren vervangen door Revolutionaire Comité's, die steunen op de drieëenheid: revolutionaire kaders, Bevrijdingsleger, de revolutionaire massa. In de grote bedrijven zijn er in die Comité's altijd leden van het Volksleger. Daarbuiten bestaan ze meestal alleen uit afgevaardigden van de arbeiders en de technici en kaderleden van de Partij; zij hangen af van het Revolutionaire Comité van de stad, het district of de provincie. Het Comité staat boven de directeur van het bedrijf. Dit volgt logisch uit het eerste beginsel. Derde beginsel: De massa moet krachtig in beweging worden gebracht. Immers, ‘het volk, alleen het volk is de drijvende kracht die wereldgeschiedenis maakt’. ‘De revolutionaire massabeweging moet een bewuste actie zijn van de volksmassa's die, onder de leiding van Mao's leer, maatschappij en natuur omvormen en hun subjectieve wereld een andere gestalte geven; geest wordt omgezet in materie, materie in geest. Alleen als wij helemaal op de arbeidersmassa steunen en brede massabewegingen op gang brengen, kan de socialistische revolutie ten volle doorgevoerd worden in het beheer van de bedrijven en kan het socialisme opgebouwd worden volgens de principes: kwantiteit, snelheid, kwaliteit, zuinigheid’. In de industrie heerst echter enige terughoudendheid tegenover zulke massabewegingen: zij dreigen de produktie aanvankelijk in de war te sturen. Mao daarentegen: ‘Nog altijd zijn er kameraden die weigeren in de industrie grote massabewegingen op gang te brengen. Dat druist in tegen alle regels, zeggen zij; dat is goed voor de landbouwbevolking of voor de partisanenstrijd. Maar zij vergissen zich’. Het doel van de massabeweging is: creatieve en produktieve krachten losmaken, de massa vertrouwen schenken in eigen kracht, haar helpen originele wegen te vinden, aangepast aan nationale en plaatselijke omstandigheden: ‘Wij moeten los geraken uit buitenlandse formules en in de industriele ontwikkeling een eigen weg inslaan’. Voortdurend komen dezelfde slogans terug: ‘hard strijden’, ‘op eigen kracht bouwen’. Er wordt een be- | |
[pagina 655]
| |
roep gedaan op het nationale gevoel, maar tevens op de overtuiging dat daarmee een dienst wordt bewezen aan de hele mensheid. ‘Op politiek vlak heeft het Chinese proletariaat de decadente westerse bourgeoisie allang verslagen; het zal ze ook verslaan op wetenschappelijk en technisch gebied en een grotere bijdrage leveren aan de mensheid’. In werkelijkheid zijn deze formules niet allemaal zo nieuw. In een document dat ten grondslag lag aan het industriebeleid in de periode 1961-1965, schreef de nu verfoeide Po I-Po reeds: ‘Steunen wij voor de opbouw van een socialistische industrie op eigen kracht of op buitenlandse hulp? Wij houden ons strikt aan het beginsel: steunen op onszelf’Ga naar voetnoot7. Vierde beginsel: De kaders moeten deelnemen aan de produktie-arbeid, de arbeiders aan het beheer. Er moet een nauwe samenwerking komen tussen kaders, arbeiders en technici. Het principe wil de scheiding tussen theorie en realisatie, tussen kennis en praktijk wegwerken, maar ook voorkomen dat nieuwe sociale hiërarchieën ontstaan vanuit de verscheiden functies. Ook dit principe lijkt niet zo nieuw ten opzichte van de tijd van Lioe Tsjao-Tsji. In het zo juist genoemde document over ‘de socialistische industrialisatie’ verklaarde Po I-Po ook al: ‘De kaders moeten deelnemen aan de produktie-arbeid, zo blijven zij gewone arbeiders, genieten zij geen privileges en zonderen zich niet af van de massa... Zo blijven zij in nauw contact met de realiteit van de produktie... blijven zich bewust van de concrete problemen en kunnen die oplossen in samenspraak met de massa. Zo worden de bureaucratische en subjectieve fouten voorkomen die voortspruiten uit de vervreemding van de realiteit. De arbeiders van hun kant moeten voor een deel participeren in het dagelijkse produktiebeleid. Zo krijgen zij meer verantwoordelijkheidszin als meesters van het land; hun initiatief krijgt de vrije loop en ze raken vertrouwd met de kunst van het beheer’. Op enkele nuances na schijnt er niet veel verschil te zijn tussen deze verklaring van 1963 en 't vierde beginsel van Anshan. Dit beginsel geldt overigens ook buiten de industrie: alle studenten moeten ook arbeiden, in de industrie of in de landbouw, samen met de massa. Het principe gaat nog verder: de studenten moeten voortaan gerecruteerd worden onder arbeiders, boeren en soldaten; arbeiders zullen onderwijzen aan de universiteiten om zo te werken aan de revolutionaire hervorming van de universiteit en de wederopvoeding van de intellectuelen. Tegelijkertijd worden de bedrijven ertoe aangespoord zelf hun technici en kaders te vormen uit de arbeidersrangen door het oprichten van scholen bij de bedrijvenGa naar voetnoot8. Omgekeerd zetten lagere en middelbare scholen kleine bedrijfjes op, waar de leerlingen theorie en prak- | |
[pagina 656]
| |
tijk leren combineren en goederen voor de Staat produceren, waardoor deze de kosten van de scholen beduidend kan drukkenGa naar voetnoot9. Vijfde beginsel: Technische vernieuwingen moeten aangemoedigd en met kracht moet de technische revolutie doorgevoerd warden. Dit principe vindt zijn toepassing in een massabeweging die op alle niveaus, maar vooral aan de basis, tot initiatief en creativiteit moet aanzetten. Het komt erop aan, de oude produkten, die buitenlandse modellen kopieerden, te vervangen door eigen Chinese produkten: kleiner, lichter, efficiënter en eenvoudiger van structuur. Dit ‘revolutionaire’ principe is eigenlijk een klassieke stelregel in de industriële ontwikkeling van een groot land dat snel zijn technologische autonomie wil veroveren. Origineler is de inspanning die gevraagd wordt om oude en buitenlandse machinerieën om te bouwen en, soms door kleine wijzigingen, hun capaciteit te vergroten. Een typisch geval, dat als voorbeeld wordt gesteld: ‘Lange tijd was het regel en in de ogen van sommige bourgeois technici was die regel taboe: “het verbruik van de generatoren mag nooit hoger zijn dan de door de fabrikant vastgestelde limiet”. De arbeiders van de warmtekrachtcentrale van Tsjeklatsjoeang weigerden dat dogma blindelings te volgen, vooral omdat het taboe was verklaard. Na veel samenspraak, onderzoek en proefnemingen zijn zij erin geslaagd te bewijzen dat de voorgeschreven capaciteit niet de uiterste limiet was. Zij hebben de buitenlandse machines omgebouwd en de energieproduktie met 50% verhoogd’Ga naar voetnoot10. | |
Wetenschappelijk onderzoekBij het beginsel van de technische vernieuwing hoort de beleidslijn inzake het wetenschappelijk onderzoek. De officiële positie werd, weer uitgaande van een kritiek op het beleid van Lioe Tsjao-Tsji, door Li Tsoe-Kwang als volgt samengevat: ‘Om het kapitalisme te herstellen, hebben Lioe Tsjao-Tsji, die renegaat, die agent van de vijand, die verrader van de arbeidersklasse, en zijn aanhangers in de kringen van wetenschap en techniek van het wetenschappelijk onderzoek een “mysterie” gemaakt en een “geprivilegieerd domein”. Zij hebben “burchten van wetenschap” opgericht en daar de onderzoekers in opgesloten... Deze academische aanpak heeft de ontwikkeling van de wetenschap zwaar in de weg gestaan. | |
[pagina 657]
| |
zoek zoek mag niet losgemaakt worden van de massa... Wetenschappelijk werk moet de revolutionaire massa dienen en niet alleen een minderheid. Het weten-schappelijk onderzoek moet in de eerste plaats verricht worden door de revolutionairen, arbeiders, boeren en soldaten, en mag niet het monopolie zijn van enkele experts of genieën... Wij, wetenschappelijke arbeiders, moeten het bourgeois-wereldbeeld verwerpen, dat ons vervreemdt van de massa en het wetenschappelijk onderzoek laat verlopen langs de weg van ‘thesis - onderzoek - thesis’. De proletarische wereldopvatting brengt ons tot solidariteit met de arbeiders en boeren en leert ons werken volgens de materialistische methode: “praktijk - kennis - praktijk”...’Ga naar voetnoot11. Zo hebben arbeiders en boeren ‘een grote beweging voor het wetenschappelijk onderzoek opgezet, die krachtig vooruitgaat en uitstekende resultaten oplevert’. Arbeiders-uitvinders worden geprezen. Het meest wordt verwezen naar het voorbeeld van het geologisch onderzoek en de petroleum- en mijn-prospectie. Er is het geval van het petroleumveld van Taking; dat van de steenkoolmijnen ten zuiden van de Jangtse. Vóór de Culturele Revolutie werden ‘naar eeuwenoude gewoonte’ de steenkolen aangevoerd uit het Noorden. ‘Een blind geloof hechtend aan de absurditeit die door de imperialisten voor de Bevrijding was verspreid en volgens welke er geen steenkolen waren te vinden ten zuiden van de Jangtse, proclameerde de aartsverrader Lioe Tsjao-Tsji, toen er daar toch steenkool werd gevonden, dat die mijnen niet rendabel waren: “het was voordeliger kolen te kopen dan zelf te ontginnen”... De Revolutionaire Comité's van het Zuiden hebben de volksmassa gemobiliseerd om op zoek te gaan naar steenkoollagen. Op aanwijzingen van een arme oude boer in de provincie Tsjekiang hebben zij een zeer rijke laag ligniet ontdekt van hoge kwaliteit. Binnenkort worden in die streek, naast enkele grote mijnen, duizenden kleine koolputten geopend’Ga naar voetnoot12. | |
Taking, ‘het rode vaandel op het industriële front’Naast het staalcomplex van Anshan wordt als stichtend voorbeeld van de industriële ontwikkeling vaak het petroleumbedrijf van Taking, China's grootste olieleverancier, geciteerd. De exploitatie werd georganiseerd volgens de volgende beginselen: ‘integratie van de gecentraliseerde leiding in de massabeweging, combinatie van een hooggestemde revolutionaire geest met een strikt wetenschappelijke houding, toepassing van technische vernieuwingen om het land op te bouwen met spaarzaamheid en toeleg’. | |
[pagina 658]
| |
Maar Taking heeft ook aanleiding gegeven tot andere richtlijnen van Mao (‘De richtlijn van 7 mei 1966’): ‘De arbeiders zullen zich vooral wijden aan de industriële produktie, zonder evenwel na te laten zich ook militair, politiek en cultured te vormen. Zij moeten ook deelnemen aan de beweging van socialistische opvoeding en kritiek uitbrengen op de bourgeoisie. Waar de omstandigheden het toelaten, zullen zij ook in de landbouw en de nevenbedrijven werken, naar het voorbeeld van het petroleumcomplex van Taking’. Het experiment, dat een aanvang nam in 1960, toen met de prospectie werd begonnen, was in 1966 uitgegroeid tot een prototype van industrieel beleid. Het ging dwars tegen de revisionistische bedoelingen van Lioe Tsjao-Tsji in: niet alleen ‘weerlegden de arbeiders de absurde beweringen van de westerse bourgeoisie, als zou China arm aan petroleum zijn, maar zij toonden ook aan hoe absurd de thesis van Lioe Tsjao-Tsji, die renegaat, die agent van de vijand, die verrader van de arbeidersklasse, was, volgens welke het feit dat de arbeiders van Taking ook in de landbouw en in nevenbedrijven werkten, indruiste tegen de “sociale arbeidsverdeling”’. Sommige buitenlandse waarnemers vinden het voorbeeld van Taking echter niet overtuigend: ‘Terwijl ze luidruchtig ieder premiestelsel blijven veroordelen, vergeten de leiders te zeggen dat het succes van Taking juist te danken is aan de hoge lonen, zone-voordelen, het gratis ter beschikking stellen van huisvesting en publieke diensten (verwarming, gas, elektriciteit, vervoer, baden, kappers)’Ga naar voetnoot13. | |
Ontwikkeling van kleine lokale bedrijvenOok op het gebied van het kleine bedrijf knoopt de Culturele Revolutie opnieuw aan bij de ervaring van 1958-1960, die afgebroken werd door Lioe Tsjao-Tsji. In tegenstelling tot Lioe Tsjao-Tsji, ‘die een blind geloof hechtte aan grote ondernemingen naar buitenlands model en duizenden kleine en middelgrote bedrijven deed sluiten, omdat die zogenaamd niet rendabel waren en geen snelle ontwikkeling mogelijk maakten’, wordt nu weer het belang van de kleine en middelgrote bedrijven onderstreept. De grote bedrijven ‘bezorgen onze industrie het geraamte zonder welk het onmogelijk zou zijn in enkele tientallen jaren van ons land een grote moderne industriële mogendheid te maken’, maar zij vergen een concentratie van grondstoffen, moderne communicatiemiddelen, machinerieën, grote investeringen en veel tijd. ‘Daarom kunnen wij voorlopig slechts een beperkt aantal heel grote bedrijven oprichten’. | |
[pagina 659]
| |
Hier wordt het principe van Mao toegepast: ‘op twee benen lopen’ of het beginsel van de ‘gelijktijdige ontwikkeling’. Gelijktijdig moeten een grote, nationale industrie en kleine, lokale, vooral lichte industrieën worden uitgebouwd. ‘De zware industrie is de kern van onze economische opbouw. Maar tegelijkertijd moeten wij volop aandacht geven aan de ontwikkeling van de landbouw en de lichte industrie’. ‘Er zijn twee manieren om de zware industrie uit te bouwen. De ene bestaat erin de verwerkingsindustrie en de landbouw te verwaarlozen... De andere, voorgestaan door Mao, geeft de voorrang aan verwerkingsindustrie en landbouw. Als die twee ontwikkeld zijn, kunnen ze voorzien in de dagelijkse behoeften van de bevolking... Is de landbouw ontwikkeld, dan beschikt de industrie over meer grondstoffen en is er een markt voor haar produkten, met name voor die van de zware industrie; en deze heeft dan een steviger basis’Ga naar voetnoot14. In de beginfase van de ontwikkeling van een achtergebleven land is dit een klassiek probleem. De oplossing die er hier aan wordt gegeven, verwerpt het Russische model. Maar opnieuw valt te noteren dat de reeds geciteerde verklaring van Po I-Po in 1963 niet zoveel verschilde. Ook hij stelde drie principes voorop: landbouw, basis van de nationale economie; belang van de zware industrie; krachtige ontwikkeling van de lichte industrie. De ontwikkeling van lokale, kleine en middelgrote bedrijven biedt tal van voordelen. Ze zet de provincies ertoe aan, zelf te voorzien in hun eerste behoeften, zodat lang en duur transport wordt vermedenGa naar voetnoot15; ze bevordert ook de landbouw (zorgt voor meststoffen, elektriciteit voor pompen, tractoren, landbouwmachines). ‘Voorzitter Mao heeft gezegd: de lokale administraties moeten ervoor zorgen dat er autonome industriesystemen ontstaan. Waar het mogelijk is, moeten wij relatief autonome systemen oprichten, aangepast aan de lokale omstandigheden; eerst op het niveau van de coördinatiezones, daarna op het niveau van de provincies’Ga naar voetnoot16. Een gedecentraliseerde streekindustrie stimuleert de wijsheid en het initiatief van de massa. Bedrijfjes kunnen worden opgezet met de middelen die ter plaatse beschikbaar zijn. Op het bezwaar, dat die methoden primitief zijn en niet tot een volgehouden industriële groei kunnen leiden, wordt geantwoord: ‘Zij die alleen heil zien in wat groot is en uit het buitenland komt, begrijpen niet dat technische vernieuwing alleen uit de praktijk kan komen’. De kleine bedrijven vergemakkelijken de industrialisering van sommige | |
[pagina 660]
| |
achtergebleven streken in het land, zoals bijvoorbeeld Tibet. Ze beantwoorden beter aan de lokale consumptiebehoeften. Er wordt bijvoorbeeld gewezen op de snelle ontwikkeling van een lokale auto-industrie. Allerlei fabrieksgoederen (fietsen, naaimachines, horloges, transistors) komen in ieders bereik tegen stabiele prijzen. ‘De koopkracht van het volk in de steden stijgt voortdurend, de bankdeposito's nemen toe’Ga naar voetnoot17. Ook de textielproduktie gaat goed. Arbeiders en kaders van de textielbedrijven gaan bij de consumenten vragen wat zij van de produkten vinden. Evenwicht tussen industrie en landbouw: stad en platteland moeten elkaar aanvullen. De steden moeten geïntegreerd worden in het platteland; landbouw in de onmiddellijke omgeving van de stad moet ervoor zorgen dat de stad zelf kan instaan voor haar behoeften. Zo wordt de band tussen arbeiders en boeren versterkt. | |
Alle hulpbronnen moeten integraal worden benutAlle hulpbronnen van het land moeten integraal en rationeel worden benut. In zijn algemeenheid heeft dit beginsel natuurlijk niets revolutionairs. Het wordt gehuldigd door om het even welk land dat, soms na een periode van slordigheid, het maximum uit zijn hulpbronnen wil halen en geen enkel bijprodukt verloren laten gaan. Maar in China past het weer in de harde strijd tussen ‘de twee lijnen’ en wordt het dus gezien als een afwijzing van het revisionisme. ‘Lioe Tsjao-Tsji en zijn agenten hielden de verschillende industrieën strikt gescheiden; geen enkele industrie mocht buiten haar eigen specifiek gebied treden. In de mijnbouw bijvoorbeeld hield een ijzermijn zich uitsluitend bezig met ijzer, zonder om te zien naar andere produkten. Zo werden niet alleen kostbare grondstoffen verspild, maar kregen ook vele nieuwe technieken geen kans om te worden benut en verspreid’Ga naar voetnoot18. Het beginsel van de integrale benutting vindt zijn toepassing op drie niveaus. Het uitgangspunt is, zoals gewoonlijk, een (al oude) richtlijn van Mao met het bijbehorende voorbeeld: ‘Onze grote leider, Voorzitter Mao, heeft al lang geleden geleerd: een grote onderneming zoals het staalbedrijf van Woukan kan stapsgewijze omgevormd worden tot een “kombinat”, dat niet alleen een uiterst gevarieerd aantal staalprodukten levert, maar een deel van zijn activiteit ook wijdt aan mechaniek-, chemie- en bouwbedrijf’Ga naar voetnoot18. Er moeten dus - zoals in iedere geëvolueerde economie - grote geïntegreerde en gediversifieerde complexen worden opgericht: ‘kombinaten’. Dit | |
[pagina 661]
| |
principe vormt een tegenwicht tegen het vorige, dat kleine en middelgrote bedrijven wilde bevorderen en Lioe Tsjao-Tsji juist verweet dat hij alleen aandacht had voor de grote ondernemingen. ‘Tussen de verschillende industrieën bestaan er geen definitieve barrières. De verbetering van de produktietechnieken en de steeds toenemende behoeften van de Staat maken dat de bedrijven een steeds breder gamma van produkten zullen ontwikkelen... De natuurlijke hulpbronnen kunnen nooit ten volle benut worden als men slechts één produkt vervaardigt’18. Op een tweede niveau leert het beginsel van de integrale benutting, dat de bijprodukten gebruikt moeten worden, afvalstoffen gerecupereerd, residus gevaloriseerd, versleten machinerieën opgeknapt. Het volk wordt daartoe opgevoed, aan de hand van concrete voorbeelden. Soms gaat het erom, wat schadelijk is om te zetten in iets nuttigs. Zo komt ook het probleem van de milieuvervuiling ter sprake: ‘Milieuvervuiling schaadt niet alleen de gezondheid van de mens maar vernietigt ook de natuur... Wat gedaan met de afvalstoffen van de industrie? Dat is op het ogenblik een groot probleem in de wereld, vooral in de kapitalistische wereld, waar alles beheerst wordt door profijt. In China is het probleem nu in studie en de industrie spant zich in om de vervuiling in de hand te houden en de afvalstoffen te recupereren om ze te gebruiken’18. Op een derde niveau wordt het principe uitgebreid tot alle natuurlijke hulpbronnen. ‘De objectieve mogelijkheden voor het benutten van de hulpbronnen zijn onbegrensd. De kennis van de natuur, kennis die evolueert van het rijk van de noodwendigheid naar het rijk van de vrijheid, is eveneens onbegrensd. Er zijn in de wereld nog dingen die onbekend en onbenut zijn, maar niets dat niet gekend of benut kan worden’. - ‘Het socialisme heeft niet alleen de arbeiders en de produktiemiddelen bevrijd, maar ook de natuur, die de oude maatschappij niet in staat was te benutten’18. Het principe van de integrale benutting van alle mogelijkheden houdt natuurlijk direct verband met het oude Mao-beginsel van spaarzaamheid en vlijt. ‘Spaarzaamheid is een van de grondbeginselen van een socialistische economie. China is een groot land, maar het is nog zeer arm; willen wij China welvarend maken, dan zal daarmee een periode van enige tientallen jaren gemoeid zijn. En zelfs over enige tientallen jaren zullen wij het beginsel van zuinigheid en vlijt nog moeten toepassen’. - ‘In een burgermaatschappij meent men te mogen verspillen. Maar in de proletarische opvatting is verspilling een misdaad’Ga naar voetnoot19. Dat zijn de motivaties voor de ontwikkeling van de produktie, waarbij steeds herinnerd wordt aan het belang van de politiek en de grote socialistische samenwerking: | |
[pagina 662]
| |
‘De politieke arbeid is van levensbelang voor heel onze economische arbeid’. - ‘De krachtige ontwikkeling van een brede socialistische samenwerking sinds 1970 is een nieuw, uiterst belangrijk element op ons industriële front. Overal moeten alle plaatselijke krachten - produktie-eenheden, instellingen voor wetenschappelijk onderzoek, scholen, zonder onderscheid van bezigheid en zonder mechanische opsplitsing van het werk - gebundeld worden onder de éne leiding van het plaatselijke Revolutionaire Comité... De brede socialistische samenwerking is een bewijs van de absolute superioriteit van het socialistische regime’Ga naar voetnoot20. Vormen deze beginselen van de Culturele Revolutie een nieuw model van industrialisering? Sommige waarnemers zeggen jaGa naar voetnoot21. Afgezien van de bereikte resultaten, waarvan wij weinig met zekerheid weten, lijken mij de principes, zoals ze uit de teksten af te lezen zijn, niet altijd even origineel. Constant zit de zorg voor, om een direct verband te leggen tussen de opbouw van de industrie en het denken van Mao. Maar het verschil met de ideeën van de leiders uit de vorige periode lijkt mij niet erg groot. Vaak gaat het trouwens gewoon om regels waaraan om het even welke economie in ontwikkeling zich houdt. In de meeste gevallen wordt China geconfronteerd met juist dezelfde problemen en opties als ieder ontwikkelingsland, zij het dan in grotere omvang: verhouding tussen groei van industrie en van landbouw, aandeel van de zware industrie, keuze tussen moderne technieken en meer primitieve methoden, aantrekken of afwijzen van buitenlandse hulp, decentralisatie of ontwikkeling rond groeipolen... Uit noodzaak en uit nationaal gevoel heeft China het Sovjet-model afgewezen en - misschien te vlug - de nadelen en de prijs ervan aan de kaak gesteld. Het verwerpt ook de moderne beheersvormen die steunen op technische bekwaamheid en rationeel management. Origineel in China is de rigoureuze toepassing van de marxistisch-leninistisch-maoistische ideologie op de industriële ontwikkeling. En ook een diepgeworteld nationalistisch gevoel. Al wijst het alle onderscheid af tussen kleine, middelgrote, grote en super-grote landen, op korte tijd wil China voor de wereld verschijnen als een grote industriële macht, die de ander inhaalt en voorbijstreeft. De zegebulletins en de vervoering van de massa naar aanleiding van de atoomexperimenten en het lanceren van een eerste satelliet zijn tekenen die niet bedriegen. |
|