| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Nederland
Partij-ontwikkeling
Ook na de verkiezingen voor de Tweede Kamer in april 1971 bleef de ontwikkeling in de Nederlandse politieke partijen de aandacht trekken. Wij denken daarbij niet aan de interne ruzie binnen de in 1970 opgerichte Ned. Middenstandspartij, die bij de verkiezingen er in slaagde twee zetels te verkrijgen, maar door onderling gekrakeel zich nog in 1971 opsplitste in twee fracties en zich zo tot nog grotere onvruchtbaarheid veroordeelde. Ook doelen wij niet op de Pacifistisch Socialistische Partij, die voor de verkiezingen zich distantieerde van haar vroegere pogingen tot vorming van een links oppositioneel blok, haar aantal zetels van vier tot twee zag verminderen en waarbinnen zich in de loop van het jaar een groep ‘Proletarisch Links’ vormde, die mikte op hervorming van de partij in een revolutionaire arbeiders-voorhoede partij op basis van revolutionair socialisme en anti-militairisme. Deze activiteiten werden door de meerderheid onnodig geacht en toen PL toch bleef doorwerken volgde schorsing van een aantal leden; een poging om de zaak te lijmen mislukte en tenslotte traden verschillende leden uit de partij.
Belangrijker dan deze burenruzies is de reeds voor de verkiezingen begonnen samenwerking tussen de Partij van de Arbeid, Democraten '66 en de Politieke Partij Radicalen, die met een gezamenlijk regeringsprogram kwamen en zelfs overgingen tot de vorming van een schaduwkabinet. De vraag was of men nu zou overgaan tot de oprichting van een progressieve volkspartij.
Reeds in mei stelde D '66 voor een instituut te formeren om aan de basis der verschillende partijen een begin te maken met een bespreking van de vernieuwing; dit instituut zou grote bevoegdheden moeten hebben en ook moeten openstaan voor progressief denkenden uit andere partijen. Volgens fractie-voorzitter Van Mierlo zou de nieuwe partij geen versmelting moeten zijn van bestaande partijen en zou genoemd instituut een soort werkplaats moeten zijn, waar de basis moest worden gelegd voor een nieuwe partij. Er bleken binnen D '66 echter meningsverschillen te bestaan; allereerst over de termijn waarbinnen de nieuwe partij zou moeten worden gerealiseerd, n.l. binnen vier jaren (normale eerstvolgende kamerverkiezingen) of op langere termijn; verder gingen er stemmen op voor een losse federatieve band met andere partijen en voor de nabije toekomst rees de vraag of het vroegere stembusakkoord nu moest worden voortgezet in een oppositie-akkoord. Men besloot tenslotte wel met de
| |
| |
twee andere partners te overleggen over het regeringsbeleid, maar ook dit onafhankelijk te beoordelen; een deel van de partij had zekere reserves tegen samenmenwerking speciaal met de PvdA, omdat men bang was de eigen identiteit te verliezen en tevens dacht aan de mogelijkheid van parlementaire samenwerking met b.v. geestverwanten uit de KVP. De meerderheid van D '66 besloot echter krachtig te streven naar een nieuwe progressieve volkspartij; deze zou ontmoetingspunt moeten worden voor alle progressieve groeperingen en personen en de huidige grote maatschappelijke problemen vanuit een nieuwe politieke visie te lijf moeten gaan. Alleen in dit geval zou volgens de opvatting van D '66 de huidige samenwerking met de PvdA kunnen leiden tot het verkrijgen van een parlementaire meerderheid.
Zo bijzonder gecharmeerd van deze ideeën was de PvdA nu niet. Behalve de angst voor het verloren gaan van het socialistisch beginsel bij een fusie of de vorming van een geheel nieuwe partij was zij ook benauwd voor de vorming van bovengenoemd instituut. Men wenste geen bevoegdheden te delegeren aan deze algemene instelling die zich zou kunnen nestelen in de plaats van het partijbestuur als de aangewezen instantie om leiding te geven. Wel was men het ermee eens, dat men open moest staan voor anderen en wilde men ook spreken met de PSP en de Evangelische Solidariteitspartij, bestaande uit een aantal ex-ARP (Antirevolutionaire Partij)-radicalen. Men achtte een federatieve samenwerking voorlopig wel mogelijk, maar ook dit zou tijd kosten. In het tijdschema van D '66 geloofde men niet, wel in de mogelijkheid van een zeer geleidelijke groei. Ook zag men de mogelijkheid om alvast te komen tot een permanent overleg tussen de drie fracties in de Tweede Kamer en stelde men zich open voor andere groeperingen, maar definitieve besluiten zouden steeds voorbehouden zijn aan het partijcongres. Opvallend was verder, dat er in de afgelopen maanden ook bij de PvdA stemmen waren te horen die pleitten voor de mogelijkheid van samenwerking met de KVP.
De grootste onduidelijkheid bestond bij de verschrompelende PPR. Haar congres zag einde oktober weer twee van haar oprichters vertrekken en verwierp achtereenvolgens drie moties. De eerste stelde opheffing voor en aansluiting bij de PvdA; de tweede een voorwaardelijke opheffing en deelname aan de volgende verkiezingen alleen in een hecht samenwerkingsverband met de PvdA en D '66 en de derde vroeg om niet te streven naar de vorming van een progressieve volkspartij. Uiteindelijk bleef de partij dus bestaan en wilde men de huidige samenwerking uitbouwen tot een progressieve partij, waarbinnen echter de inbreng van elke partij duidelijk herkenbaar zou moeten zijn. Tussen haakjes: de PvdA heeft 39 zetels in de huidige Tweede Kamer, D '66 11 en de PPR 2; toch zijn de reus en klein duimpje althans in het sprookje nog steeds duidelijk herkenbaar.
De grote confessionele partijen (Katholieke VolksPartij, Anti-Revolutionaire Partij en Christelijk Historische Unie) zetten eveneens hun besprekingen over samenwerking voort, die reeds voor de verkiezingen waren begonnen, maar i.v.m. die verkiezingen waren opgeschort, toen de confessionele grondslag van
| |
| |
de nieuw te vormen partij aan de orde kwam. Daarnaast waren de vorm waarin de samenwerking zou worden gegoten en het tempo waarin deze gerealiseerd moest worden, punten waarover men van mening verschilde.
De meest duidelijke uitspraak over laatstgenoemd punt is die van dr. ir. de Zeeuw, pasgekozen voorzitter van de partijraad van de KVP. Hij verklaarde zich voorstander van spoedige oprichting van een nieuwe volkspartij met als politieke grondslag het verkiezingsprogram zoals dit het vorig jaar door prof. Steenkamp is opgesteld; hij wil in 1973 komen tot een beslissing over de grondslag en het karakter van deze partij, die dan vóór '75 werkelijkheid zou moeten zijn; zouden de prot.-christelijke partijen onverhoopt hierin niet meegaan, dan zou de nieuwe partij reeds in '73 moeten worden opgericht. De CHU wil wel enige haast maken, maar geen datum vaststellen; wel verklaarde fractie-voorzitter Mellema, dat de drie confessionele partijen bij de volgende verkiezingen met een gemeenschappelijke kandidatenlijst moesten komen om daarna één confessionele partij te vormen. De ARP wil zeker geen beslissing nemen vóór '73 en pas nadat een diepgaand onderzoek heeft plaats gehad naar de relatie tussen evangelie en politiek.
Alle drie partijen wensen nu reeds een integratie van de werkzaamheden der drie fracties en van de wetenschappelijke bureaus; ook is men voor de vorming van een contactgroep om deze samenwerking te begeleiden, maar ook hier bestaat de angst dat deze groep te grote bevoegdheden zou krijgen, zoals bleek uit de ARP-opmerking dat de bevoegdheden van de partijorganen niet mochten aangetast worden.
Een diepgaand meningsverschil bestaat er over de vraag of de nieuw te vormen partij al dan niet een open partij zal zijn, m.a.w. of zij zal openstaan alleen voor christenen of naast het evangelie ook andere inspiratie-bronnen zal erkennen. Hierover is al onenigheid binnen KVP-kringen. Ex-voorzitter Van der Stee wenst een algemene christelijke volkspartij en dus de christelijke beginselen als basis te behouden; hij beschouwt het verlangen naar deconfessionalisering als een streven naar verbreking van de band met de kerk. De nieuwe voorzitter, De Zeeuw, is voorstander van een partij open voor iedereen die de politieke filosofie van de nieuwe partij kan onderschrijven. Alle drie partijen willen de relatie tussen evangelie en politiek intensief bestuderen. Terwijl de CHU zich uitspreekt voor behoud van de evangelische grondslag, sluit zij toetreden van niet-christenen vooralsnog niet uit. Daarentegen heeft de ARP uitdrukkelijk gesteld dat zij geen open volkspartij wenst.
Vanzelfsprekend beraadslaagden ook de jongeren-groeperingen der drie confessionele partijen over deze problematiek. ARJOS conformeert zich vrijwel geheel aan de ARP; zij wenst dat voor er een organisatorische samenwerking komt, er eerst eensgezindheid moet zijn over het uitgangspunt; daar deze nu ontbreekt wijst zij een voortijdige fusie der drie jongerengroeperingen af. Hiertegenover is de CHJO van mening, dat er nu reeds een federatie en later een fusie der drie moet komen om zo de vorming van de christen-democratische samenwerking te stimuleren, een standpunt dat gedeeld wordt door de KVPJG.
| |
| |
Beide laatsten hebben nu een federatie gevormd om druk uit te oefenen op de samenwerking tussen de senioren zo mogelijk met de ARP en eventueel andere gelijkgezinden. Ook bij de jongeren blijft echter het vraagstuk bestaan in hoeverre het politieke program geïnspireerd moet zijn door het evangelie.
Zou de kans op toetreden van niet-christenen tot een soort christen-democratische unie in ons land zo groot zijn dat men daarom zou moeten accepteren dat de ARP buiten een dergelijke unie blijft? Zouden de enkelingen die dit wel doen, zo'n grote invloed kunnen uitoefenen, dat zij deze partij in een andere richting kunnen leiden? Wij zouden willen pleiten voor een werkelijk christelijke volkspartij en zijn er anderen die dit program kunnen onderschrijven, dan graag.
| |
Loonpolitiek
Nadat de regering Biesheuvel op 4 augustus 1971 de steeds fel bestreden loonmaatregelen van minister Roolvink uit het vorige kabinet had ingetrokken, lag de verantwoordelijkheid voor lonen en prijzen weer voornamelijk bij de organisaties van werknemers en werkgevers. Beide partijen waren het eens over de noodzaak van matiging in verband met de groeiende inflatie, maar zagen de manier waarop anders. Werkgevers zagen slechts de mogelijkheid van compensatie voor prijsstijgingen; werknemers achtten daarnaast een reëele loonstijging mogelijk van rond 3%, waarbij de organisaties aanvankelijk van mening verschilden of er voor de prijscompensatie een vloer en een plafond moest worden gehanteerd; tevens verbonden zij daaraan enkele voorwaarden, waaronder beheersing door de regering van investeringen en verbetering van collectieve voorzieningen. Na enig overleg kwamen werkgevers en -nemers elkaar wat tegemoet maar er bleef tenslotte een verschil van 2% loonkostenstijging, waarop het centraal overleg strandde.
Toch wenste geen der partijen een ingrijpen van de regering; men verwachtte in besprekingen over afzonderlijke cao's per bedrijfstak alsnog overeenstemming te bereiken. Met grote belangstelling keek men daarom uit naar het overleg over de belangrijkste cao, n.l. die voor het groot metaal.
In eerste instantie legden de gezamenlijke vakcentrales in de Raad van Overleg in de Metaalindustrie (ROM) een pakket eisen op tafel waarin een ongelimiteerde aanpassing van de lonen aan de prijsstijging was opgenomen, met dien verstande dat een prijscompensatie van meer dan 6% niet in geld maar op andere wijze zou worden uitbetaald; verder een geleidelijke verkorting van de werkweek tot 40 uren en een reële loonsverhoging van 1,7% per 1-1-'72, hetgeen een loonkostenstijging van 10,45% zou betekenen. Werkgevers wensten de reële loonsverhoging te beperken tot 1%, een maximum prijscompensatie van 6% en geen arbeidsverkorting in 1972, hetgeen de lonen met 9% zou verhogen. Wel kwamen de werkgevers met een aantrekkelijk voorstel voor de herstructurering van het bedrijfspensioenfonds, waardoor de laagstbetaalden een premievoordeel zouden hebben en talrijke weduwen en gepensioneerden een hoger pensioen zouden ontvangen.
| |
| |
De besprekingen liepen vast, maar kwamen weer op gang toen de werkgevers met nieuwe voorstellen kwamen, n.l. 1,5% reële verhoging per 1 januari en nog eens 0,5% per 1 juli; 3% prijscompensatie en maximaal nog eens 3,5% op genoemde data en eventueel eind '72 nog eens maximaal 3%; verder verhoging van hun bijdrage in het vakbondswerk naast genoemde pensioenvoorstellen.
Op grond van het feit dat in '71 tussen prijsstijging en compensatie een verschil bestond van 2,3%, dat het alsnog gecompenseerd wenste te zien en van bezwaren tegen genoemde maxima voor '72 wenste het NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen) niet akkoord te gaan, terwijl de vertegenwoordigers van de vijf andere werknemersorganisaties vooral op grond van de gunstige pensioenvoorstellen dit wel deden.
Het NVV wil nu proberen via acties de werkgevers alsnog te dwingen de eisen in te willigen. Het zegt zich niet bang te laten maken door ongunstige economische voorspellingen en te verwachten dat de conjunctuur binnen niet al te lange tijd zal verbeteren. Er gaan ook geruchten, dat het NVV de zaken op scherp zet uit angst voor de niet erkende werknemersorganisatie ‘Arbeidersmacht’, die voortdurend pleit voor een radicale opstelling en zo een zuigkracht uitoefent op o.a. leden van het NVV. Mogelijk vindt het het daarom niet onprettig in een door werkgeversorganisaties aanhangig gemaakt kort geding een verbod van steun aan elke actie opgelegd te krijgen. Deze uitspraak is inmiddels ook gedaan en al gaat het NVV in hoger beroep, er is tijd gewonnen. Moeilijkheden zijn er toch te verwachten en niet alleen in de metaalindustrie.
4-2-1972
J. Oomes
| |
België
Eyskens heeft zijn puzzel gelegd
Na een lange regeringscrisis heeft de zichtbaar vermoeide Eyskens eindelijk zijn puzzel gelegd. Op 19 januari werden de partijraden van BSP, CVP en PSC bijeengeroepen. Het ‘rooms-rode’ regeerakkoord, dat veel water in de wijn bevatte, werd met weinig enthousiasme goedgekeurd: er was geen alternatief. De massa reageerde gelaten, slechts enkele groepen zeiden krachtig nee: de CVP-Jongeren en Jong-socialisten en het arrondissement Sint-Niklaas in beide partijen. In Wallonië daarentegen werd het akkoord in beide partijen unaniem goedgekeurd. Zo waren de kantjes van de puzzel gelegd. De volgende dag werden de gaten ingevuld met de ontbrekende namen. De vijf partijvoorzitters van de BSP en de CVP/PSC staken de formateur een laatste handje toe bij deze taak en noch het socialistisch comité noch de hoofdbesturen aan de andere zijde wisten op voorhand hoe de samenstelling uiteindelijk eruit zou zien.
De tweede regering Eyskens - Cools kreeg een nieuwe structuur. Het alsmaar
| |
| |
toenemen van het aantal ministeries, dat heel wat coördinatiemoeilijkheden meebracht, werd ingedijkt. Tevoren waren er 29 ministers, nu nog slechts 19; enkele van hen kregen een staatssecretaris toegewezen voor het behartigen van de meer regionale belangen of voor specifieke onderafdelingen van hun ministerie. Deze tien staatssecretarissen zetelen niet in de kabinetsraad en krijgen een eigen statuut met eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid. Moest de staatssecretaris altijd van dezelfde partij zijn als zijn minister? Vooral voor economische zaken achtte men dit een belangrijk punt gezien de achterdocht voor een te sterke socialistische greep op dit belangrijk ministerie. Nu kijkt een Vlaamse staatssecretaris de BSP-er Simonet op de vingers en ook in enkele andere gevallen is er een kruisgewijze benoeming. Zoals altijd werd de puzzel geweldig gecompliceerd door de zorg om de gebruikelijke evenwichten te respecteren: Vlamingen - Walen, BSP - CVP/PSC, en dan de verschillende standen nog: boeren, middenstanders, patroons, vakbonden en beroeps-intellectuelen. Eén van de resultaten van dit gepuzzel is dat de leeftijd van de ministers gemiddeld 55 jaar is. Enkelen van hen zitten al in het parlement van direct na de oorlog, twee zelfs al vijfendertig jaar.
Met dit regeerakkoord en deze regering verscheen Eyskens voor het parlement, waar hij op 27 januari en 3 februari van kamer en senaat de instemming kreeg na een oeverloos debat, alleen gekruid met een paar incidenten in de kamer. De zes dames uit het hoge college verlieten de kamer, uit protest tegen het feit dat in de regering geen enkele vrouw was opgenomen. Eyskens had dit gemotiveerd door ‘de afwezigheid van bekwame vrouwelijke kandidaten in het parlement’, maar had wel twee extra-parlementaire heren tot staats-secretaris benoemd. Trouwens, waar krijgen dames een inwijding in de politieke keuken, waar worden ze klaargestoomd voor een leidende functie? Zelfs in de kabinetten en in het ambtenarenkorps zijn er haast geen te vinden. Het tweede incident werd uitgelokt door enkele jonge boeren die een jonge stier de trappen van de kamer opjoegen om hun ontevredenheid te uiten over het landbouwbeleid.
| |
Restauratie en conflict ingebouwd
Er heerst bezorgdheid over de vraag of de nieuwe regering de grondlijnen van de politiek van de vorige regering niet zal verraden. De ploeg bestaat voor ¾ uit dezelfde mensen, maar werd aangevuld met enkele illustere figuren die, na het regionaliserende werk van de voorbije jaren, nu een unitaire restauratie beogen. In de verkiezingen na de grondwetsherziening hebben de federalistische partijen gezegevierd; in Brussel werden de unitaristen afgestraft. Nu is het opmerkelijk dat juist dergelijke Brusselse unitaristische figuren in de regering werden binnengehaald, nog wel in twee functies die belangrijk zijn voor het sociaal-economisch beleid. Simonet werd Minister voor Economische Zaken, Vanden Boeynants Minister van Defensie én voorzitter van het Ministercomité voor Sociaal-Economische Coördinatie, dat vroeger door de premier zelf werd voorgezeten. Met de verdere uitvoering van de grondwetsherziening zal de regering
| |
| |
het dus moeilijk hebben: de tweespalt zit al van meet af aan ingebouwd. De BSP voert de laatste tijd de unitaire vlag en het federalisme van vice-premier Cools werd onder de domper gezet.
Bovendien zijn er een aantal dingen die de regeringspartijen niet klaar kunnen spelen zonder medewerking van de oppositie. Het doorvoeren van de gewestelijke indeling van het land is één van die struikelblokken, het oprichten van agglomeraties en federaties buiten Brussel en omgeving is er een ander. Opmerkelijk is het onverwachte opduiken van een reorganisatie van de provincies en hun bevoegdheden inzake voogdij over de gemeenten, op een ogenblik dat voor hen die ernstig werk willen maken van de nieuwe structuren, de rol van de provincies ver uitgespeeld is. Of gaan we ook op dit punt naar een restauratie? Ook de ruzie tussen de twee regeringspartners over de begrotingsbevoegdheden van de cultuurraden kreeg geen definitieve oplossing; ze werd naar een commissie ad hoc verwezen en kan dus weer hoog oplaaien. En hoelang nog zal men langs het Voerstatuut heen kunnen praten? Velen voorspellen binnen enkele maanden al een crisis rond deze aangelegenheid.
Welke toekomst deze regering heeft, is niet te voorspellen; tegen de zomer weten wij misschien meer. Wordt het een overgangsregering, die een aantal onpopulaire maatregelen moet treffen om de begroting gezond te maken? Er komt een verhoging van het kijk- en luistergeld voor de BRT en een vennootschapsbelasting, die weliswaar gecompenseerd wordt door de 17,5 miljard detaxaties in het kader van de BTW en door een flinke investeringsaanmoediging voor de industrie. Er komt ook een strengere controle op de belastingbetaler. Zal de regering na het nemen van deze maatregelen de plaats ruimen voor een andere?
Op partijgebied is er in de komende tijd wel een en ander te verwachten. De CVP wil een nieuwe, jonge en dynamische voorzitter; op het ogenblik is oud-voorzitter van de CVP-Jongeren, Wilfried Martens, de enige kandidaat. De PVV wil zich reorganiseren en voorziet een congres dat even belangrijk moet worden als het fameuze congres van 1961, toen zij de deuren openzette voor katholieken.
Regering, partijen en parlement kunnen nu opnieuw het spel in handen nemen. Zeven maanden is het parlement inactief geweest. Daarmee rijzen vragen over de geringe rol die het parlement in onze politiek nog speelt; hij wordt in feite overgenomen door regering en partijtoppen. Was dat de reden waarom de discussie over de regeringsverklaring in kamer en senaat aanleiding gaf tot zo'n woordenstroom? Een woordenvloed van de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste frustratie? Wie maakt dan wel de politiek in democratisch België?
| |
Restauratie en conflict op sociaal-economisch terrein
In syndicale kringen werd de nieuwe regering allesbehalve met enthousiasme ontvangen. Het ACW (de christelijke vakbond) zag niet alleen enkele van zijn
| |
| |
‘vrienden’ verdwijnen, maar beheert nu geen enkel sociaal of economisch ministerie meer. Langs socialistische zijde werden juist de meest aangevochten en als conservatief bestempelde ministers opnieuw opgenomen. Links schreef dan ook duidelijk: ‘Weg ermee!’ (29 jan).
Wat de arbeidersbewegingen vooral ergert is het feit dat de economische sector onder de bevoegdheid is gevallen van de Brusselaars Simonet en Vanden Boeynants. Beiden vervullen beheersmandaten in belangrijke firma's. Beiden gebruiken ze bijna openlijk hun politiek ambt om bepaalde economische privébelangen te bevoordelen. Het ‘kapitalisme’ brengt welvaart voor iedereen. Als de overheid de privé-industrie en diensten steunt, heeft iedereen daar baat bij. Als de kip beter gevoerd wordt legt ze grotere eieren. Daaruit volgt dat het bestaande economisch en financieel systeem geholpen moet worden om volgens zijn eigen wetmatigheid beter te draaien. Dat is zo ongeveer hun filosofie.
Van de vorige regering kon nog gezegd worden dat ze structuurhervormingen voorbereidde die een socialiserende politiek mogelijk zouden maken; nu echter is vrees gegrond dat ook op sociaal-economisch gebied de restauratie zal ingeleid worden. Zullen de arbeidersbewegingen zich daar actief tegen verzetten? Kan er in de arbeidersgroep een revolte ontstaan tegen deze ‘rechtse’ regering?
In een vorig stuk hebben wij erop gewezen dat in bepaalde bedrijfssectoren, zoals bv. de metaal, dit jaar geen nationale akkoorden worden afgesloten. Eén van de argumenten was dat de voortdurende herhaling van nationale akkoorden de strijdlust van de vakverbonden doodt. En inderdaad, nu er loonakkoorden worden afgesloten per gewest of per onderneming, blijkt er heel wat meer leven in de syndicale brouwerij te komen. Maar heeft dit een diepgaande invloed? Verandert er nu iets in de sociaal-economische politiek? Naar onze mening heeft deze vorm van syndicale strijdlust weinig politiek belang, zolang er in de totale economische context geen crisiselementen aanwezig zijn.
Ook als de collectieve arbeidsovereenkomsten per gewest worden afgesloten i.p.v. nationaal, worden de onderhandelingen nog altijd gevoerd tussen de syndicale en patronale organisaties. Alle gewesten wachten op elkaar. Niemand wil het affront oplopen een minder goed akkoord af te sluiten. Ieder loert op de ander om te zien waar er het meeste uitgehaald kan worden. Het eerst afgesloten akkoord is richtinggevend voor de andere. Daarom kijken de nationale organisaties nauwkeurig toe op hun gewestelijke verantwoordelijken. De syndicale organisaties proberen een ‘te goedkoop’ akkoord te beletten, de patronale een ‘te duur’. In feite blijft dus alles nationaal geregeld, maar nu indirect. Het enige voordeel is dat de vakbondsmilitanten iets breder en intenser geraadpleegd kunnen worden.
Het strijdlustigst zijn de arbeiders waar de akkoorden per onderneming worden geregeld. De eisen liggen hoog. De staking wordt als strijdmiddel aangewend. Het eisenpakket blijft echter beperkt tot het traditionele veld van de materiële voordelen. Bovendien komen de arbeiders bijna uitsluitend in de grote ondernemingen tot actie en worden alleen daar resultaten bereikt. De kleine ondernemingen volgen niet noodzakelijk de loonsverhogingen van de grote, wat de
| |
| |
loonverschillen in de hand werkt en de solidariteit van de globale arbeidersgroep nu precies niet bevordert.
We geloven dan ook niet dat deze vormen van syndicale strijdvaardigheid een politieke invloed zullen hebben. Het duo Simonet - Vanden Boeynants zal geen onoverkomelijke moeilijkheden hebben met de vakbewegingen zolang de eisen uitsluitend gesteld blijven in termen van hogere welvaart. Dat willen zij immers ook! Hier liggen toch de gemeenschappelijke belangen van arbeid en kapitaal! Pas wanneer de vakbeweging haar eisen zou verleggen naar structurele hervormingen, kan er een ernstig conflict ontstaan. Voorlopig worden die eisen wel verbaal gesteld, maar slechts slap verdedigd. Normaal is het niet te verwachten dat de arbeidersgroep tot actie zal overgaan om een economische democratisering af te dwingen. Alleen een schokeffect kan hen daartoe brengen: een sterke daling van de koopkracht bv., massale werkloosheid en economische crisis. Dan zullen ze gaan ijveren voor een structurele bevestiging van de welvaart van de werknemersgroep. En ook alleen zulk een alarmsituatie kan de regering ertoe dwingen maatregelen te nemen met een onmiskenbare optie, bv. door aan te duiden wie ‘de offers’ moet brengen om de middelen te verschaffen voor de economische relance. Kiest de regering bv. voor een loonstop, dan wordt een confrontatie met de vakbonden onvermijdelijk.
De linkse opposanten van de regering maken ondertussen andere speculaties. Ze hopen dat de inwendige tegenstellingen tussen de regeringspartners zullen leiden tot de val van de regering. Bijvoorbeeld rond de Voerkwestie. Daarna komt er wellicht een coalitie met de liberalen. Is de BSP er dan niet bij, dan zal ze in de oppositie naar een verstrakking van haar standpunten gaan en opnieuw een linkse koers varen. Blijft de BSP wel in de regering, dan kan deze nieuwe verrechtsing leiden tot een rechtstreekse tegenstelling tussen socialistische vakbond en socialistische partij en tot een ideologische splitsing binnen de partij zelf.
De leidraad van deze redenering is dat de toenemende pragmatische aanpak van de politiek noodzakelijk een geleidelijke verrechtsing meebrengt. Om opnieuw een ideologische gefundeerde aanpak van de politiek mogelijk te maken willen de linksen in feite de verrechtsing versnellen om de tegenstellingen duidelijk tot uiting te doen komen. Hier wordt de hoop dus gesteld in een nieuwe regeringscrisis. Links wil de sociaal-economische problematiek opnieuw op de voorgrond plaatsen, niet zozeer na de oplossing van de communautaire problematiek, maar eerder door de verrotting ervan.
7-2-'72
Rita Jolie-Mulier en Ward Bosmans
|
|