Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 605]
| |
Het Verschijnsel Gunnar Myrdal
| |
[pagina 606]
| |
deze groep steeds vernietigender in de hoek drijven waar de slagen vallen. De gedachte dat een liberale economie ieder kans gaf op te klimmen was afhankelijk van bepaalde voorwaarden. Wanneer de positie, zoals van negers door vooroordelen, stereotiepen, machtsbarrières en rechteloosheid - door henzelf en anderen opgeworpen - gekenmerkt werd, werkte het paradijselijke systeem van kosten, vraag en aanbod, besparingen, investeringen en winsten niet. Myrdal sprak van institutionele economie: hij zocht naar een zienswijze waarin de ‘niet-economische’ factoren, zodra ze economisch vervormend werkten, opgenomen waren. En niet langer buitengesloten werden, als kwesties waarvoor politici of maatschappelijk werkers - of zelfs priesters - maar hadden te zorgen. Die konden het immers ook niet, aangezien sociale en culturele factoren op hun beurt vervormd raakten in de heksenketel van de vrije economie. Myrdal hield en houdt dan ook niet van het onderscheid tussen economische analyse en economisch-politiek handelen. Hij ziet weinig kans voor een arbeidsverdeling tussen economisten, politici en culturele antropologen. In principe zou zo iets wel mogelijk zijn. Maar dan gaan we alvast uit van een evenwichtstoestand die hooguit het resultaat kan zijn van ons werken. Economen lijken nu vaak op deskundigen die met elkaar delibereren over het instellen van een ere-divisie voor voetbal, terwijl de bevolking nog verknocht is aan kegelen. Na de oorlog is Myrdal van het pad der negers - een minderheidsgroep die structureel de grens naar welvaart binnen een rijk land niet vermocht te overschrijden - overgestapt op de economie van de ontwikkelingslanden. Na een aantal publikaties van theoretische aard begon hij omstreeks 1955 aan een onderzoek - met India als centraal arbeidsterrein - naar de ontwikkeling in Zuid-Oost-Azië. In 1968 verscheen de studie - meer dan 2000 pp. - al spoedig in drie handzame Penguin-paperbacks omgezet, onder de titel Asian Drama. De ondertitel was nog fascinerender: ‘An Inquiry into the Poverty of Nations’. Die titel wees terug naar de ondertitel die Adam Smith bezigde in 1776, toen deze de abstraherende economie grondvestte met zijn ‘An Inquiry into the Causes of the Wealth of Nations’. Adam Smith stond aan het begin van een periode waarin de ontwikkeling in Europa zodanig vorderde dat abstracties kans kregen en noodzakelijk werden om het spel van de rijkdom te beteugelen. Hij trachtte zijn omstanders te laten zien hoeveel goeds aan welvaart, evenwichtige moraliteit en cultuur er zou ontstaan, wanneer de mechanismen van het rijk-worden zouden worden doorzien. In principe bleef deze conceptie relevant zolang de mensen-in-Europa bleven lijken op Adam Smith en zolang dezen de wereld wisten op te nemen in die steeds maar groeiende beschaving. Myrdal staat aan het eind van die periode: miljarden | |
[pagina 607]
| |
traditionele boeren die in tegenstelling tot vroeger in leven blijven; lugubergrote volksstammen in de steden die structureel aan de verkeerde kant van de machine staan. Zij lijken op de ingrediënten die vermalen worden, waarbij men zelf mag invullen wie de ondernemer en de consument zijn. Myrdal probeerde in Asian Drama dit alles onder ogen te zien... en te overmeesteren. Van je geloof afvallen - ook bij een economist - is niet plezierig. Je tot iets anders bekeren gaat ook nog, maar dan de neiging te ontlopen een overijverige prediker te worden is geen sinecure. Asian Drama - zo schreef de Amerikaanse antropoloog Clifford Geertz - munt uit door: ‘Wat niet tweemaal gezegd wordt, staat er driemaal en bepaalde zaken worden om de vijf pagina's benadrukt. Maar ondanks de geladen slordigheden, tracht Myrdal aan de vraagstukken het hoofd te bieden die het gevolg zijn van een te abstracte economie versus de onderontwikkeling. Doch deze gefixeerdheid om voor alle vraagstukken de oude schoenen te vervangen door nieuwe, bepaalt zowel de grote hoogte als ook de zwakte van het werk’. In zijn drift om via de institutionele economie het gehele complex aan armoede, stagnatie en overbevolking te overmeesteren, kon het niet uitblijven dat de adviezen gingen lijken op die van een radeloze arts aan een hartpatiënt: loop de 100 meter in 10 seconden rond. De veelheid aan gegevens, gezichtspunten, twijfels en suggesties heeft Myrdal ertoe gebracht in 1970 een soort handleiding op Asian Drama - en tegelijkertijd verduidelijking - te publiceren. The Challenge of World Poverty verscheen recentelijk (1971) bij het Spectrum onder de titel De Misdeelde Wereld. Circa 95% van de verwijzingen komen uit bij Asian Drama, zodat de Misdeelde Wereld Myrdals eigen testament lijkt op de Poverty of NationsGa naar voetnoot1. World Poverty kent 4 delen. Een korte paragraaf is gewijd aan de Benadering. Het tweede deel, ruim 160 pp., handelt over de noodzaak van hervormingen die de ontwikkelingslanden zelf zouden moeten aanbrengen. Het accent valt daarbij op een ruimere en efficiëntere benutting van de arbeidskracht in de landbouw; een consequent op gelijkheid afgestemde economische politiek; een beteugeling van de bevolkingsgroei; een uitroeien van de corruptie in de ‘zachte’ overheidssfeer; een hardere politieke lijn. Meer bestuurskracht, het reëel en radicaal onder ogen zien van stagnatie, armoede en taboes en het afstand doen van welvaart-verslindende tradities vormen Myrdals advies. In deel III komt de verantwoordelijkheid van de ontwikkelingslanden aan bod: hoe handel, kapitaalverkeer en industriële techniek steeds sterker de alsmaar in aantal toenemende achterblijvers tot voetveeg | |
[pagina 608]
| |
maken van de voortgeschreden volkeren. Het laatste deel is geheel gewijd aan voorstellen betreffende de politieke context. Myrdal wijst de economist op de politieke machteloosheid. Zo men niet stelling neemt voor politieke hervormingen kan er uit de adviezen van economisten weinig anders tevoorschijn treden dan diplomatiek opportunisme. De derde wereld wordt dan een exercitieveld van supermachten: het beeld van de ingrediënten in de worstmachine komt tevoorschijn. Dit werk bevat pagina's zakelijke analyses van de economische desintegratie. Men kan de auteur daarvoor niet genoeg prijzen. Met getheoretiseer over een imaginaire ere-divisie houdt hij zich niet bezig. Leidinggevend is deze uitspraak: ‘Ook al slagen economen er vaak in door simplificaties een schijn van nauwkeurigheid en strikte geldigheid te wekken, toch houdt hun manier van denken een fundamentele logische verwarring in, die verhuld blijft doordat ze hun begrippen en vooronderstellingen gewoonlijk niet helder omschrijven. In werkelijkheid zijn er geen “economische” problemen - er zijn gewoon problemen en die zijn complex... Wetenschappelijk gezien is de enige - (althans de eerste DeJ) - geoorloofde scheidslijn... de lijn tussen relevante en minder relevante factoren’ (p. 18). Investeringen, ook wanneer sprake is van investering in mensen (onderwijs), besparingen, nationaal inkomen en groei worden weinigzeggende categorieën in gebieden waar arbeid - vastgeklonken in traditie - per definitie onzakelijk is. Wanneer economische hervormingen deze stagnerende samenlevingen extern afhankelijk maken en daardoor intern de afstand vergroot wordt tussen enkelen die meekunnen en velen die achterblijven, dan moet men zulk soort plannen - al vraagt de wereldopinie erom - niet fabriceren. Dat betekent dat de waarden die de economen - vaak voorbewust - hanteren, op tafel moeten komen. Het grote euvel schuilt volgens Myrdal in een zekere denkluiheid bij de man van wetenschap; hij weigert zich zijn waarden bewust te worden en onderzoekt niet gaarne of zijn voorstellen die waarden wellicht in discrediet brengen. Hij hoopt - en bidt somwijlen een weinig - dat het allemaal toch goed mag gaan. Myrdal trekt al deze en andere voorhangels, die vanuit het naoorlogse optimisme werden geweven, aan flarden. Wat zien we dan? Dat wordt natuurlijk bepaald door wat we willen. Myrdal wil de modernisering omdat hij vreest voor het pokerspel der wereldmachten. Om dat te voorkomen wil hij politiek harde noten kraken. Clifford Geertz wees er in zijn bijdrage voor Encounter op (juli 1969), dat Myrdal hier de kans loopt terug te vallen in een zekere moedeloosheid. De door Myrdal verwenste economen zijn abstract, doch is de analysator van de Poverty op een wat realistischer vlak dat niet evenzeer? Is het wel voldoende eigen waarden expliciet te maken of moet men onderscheid maken tussen wat de auteur - en velen met hem - | |
[pagina 609]
| |
als uiterst wenselijk zien en wat in de feitelijkheid zal geschieden? Geertz ziet naast stagnatie vele veranderingen in deze landen, die naar ook hij erkent, niet toereikend lijken om de bevolkingsexplosie en de verleiding voor machtshandelen in te dammen. Maar moet men, omdat de situatie niet alles toestaat wat men wenselijk acht, de mensen die in die belabberde situaties leven, opdragen de 100 meter in 10 seconden blank te lopen? Zou de wetenschap niet beter aan zijn doel beantwoorden wanneer werd aangegeven hoe vèr hervormingen kunnen reiken en wat men dan nog kan doen om de samenleving intact te laten, ook al blijft er politiek, economisch en qua voeding een reuze leegte? Geertz wil om die reden maar niet een-twee-drie af van wat Myrdal als taboes van de tafel wil vegen. Achter die taboes verschuilen zich samenlevingsvormen die een eeuwenlange omgang met armoe hebben doorstaan. Kan men er wel zo zeker van zijn dat het politiek-economisch radicalisme hetzelfde vermag? Het zakelijk-moedige en het rigoureus uitzuiveren van alles wat naar opium voor het volk riekt, lopen in Myrdals studie door elkaar. Lezing van zijn werk is bitter noodzakelijk, doch een helder hoofd is noodzakelijk om de vele parels tussen de zwijnen uit te vissen. Hoewel het van moed getuigt de vraagstukken onder ogen te zien die anderen vanuit diplomatiek opportunisme beschaafd negeren, kan overmoed evenzeer schaden. Myrdal kent de desillusie; doch is deze niet juist zo bitter omdat het ideaal - het door de mens te saneren tranendal Gods - ieder en alles beneveld had? De vraag is of de wetenschap die illusie vrijwillig zal opgeven dan wel dat eerst rampen van catastrofale omvang het kwestieuze van wetenschap aan het licht zullen brengen. Zonder dogmatiek of plannen-makerij-tot-het-uiterste aan de geschonden wereld de dienst van een simpel leven te durven gunnen, that's the question. Tant pis pour les économistes. |
|