of verwaarloost een kwaliteit waarin een criticus van het type Steiner of dat van zijn leermeester Leavis juist als schrijver excelleert: het construeren van werelden vanuit hun lectuur. Steiner is in wezen een story-verteller; zijn materiaal is in de eerste plaats zijn lectuur, vervolgens bestaat het uit het vele dat hij in andere kunst- en cultuurgebieden waarneemt. Met dat materiaal bouwt hij zijn cultuurhistorische of cultuurfilosofische werelden op, die even gesloten zijn als romanwerelden. Zijn vernuft is wel zo groot, dat hij van de verschillende gegevens een sluitend geheel kan maken. Het gevaar voor de lezer is, dat hij deze constructies, op grond van de feitelijkheid van het materiaal, een ander waarheidsgehalte toekent dan die van de fictie. En met deze beweringen wil ik hem niet tot een fantast maken, maar hem als scheppend schrijver meer recht geven dan hij het zichzelf doet. Je moet deze eunuch zeker niet met de muze alleen laten!
De grote essayist herkent men vaak aan de inzet van zijn werk: de verrassing van het begin. Maar er is nog een ander herkenningsteken: zijn mededelingen zetten, mede door de formulering ervan, de verbeelding van de lezer aan het werk. Hij verschaft niet alleen meningen of zienswijzen die goed- of afgekeurd kunnen worden; ze eisen haast verdere uitbouw door de lezer. Essayisten van die soort moet men eerder per mededeling proeven dan achtereen lezen. Elke zin bij hen is vaak een vondst en nogaleens een vonnis ook. Zij laten een minimum aan witruimte tussen hun gedachten. Elke mededeling is een bouwsteen, die op zich het beschouwen waard is. Zij laten zich zelden gemakkelijk lezen, - ook In Bluebeard's Castle is geen schrijfgepraat voor de vaak. (Wie recente Nederlandse essayistiek op de vierkante centimeter wil ‘genieten’ kun je in dit geval best zeggen, leze het boek Appi van Gerrit Krol. ‘Appi’ staat voor ‘Automatic Poetry by Pointed Information’ en het boek handelt over poëzie schrijven met een computer. Maar voor hij de computer aan het dichten zet, schrijft Krol eerst bewonderenswaardig verhelderend onder meer over het begrip poëzie).
Na enkele noodzakelijke inleidende woorden (het boek is een bundeling van vier lezingen) begint Steiner zijn eerste lezing, die ‘The Great “Ennui”’ heet, zo:
‘Niet het letterlijke verleden beheerst ons, behalve, mogelijk, in biologische zin. Het zijn beelden van het verleden. Die zijn dikwijls even verfijnd opgebouwd en selectief als mythen. Beelden en symbolische constructies van het verleden worden haast op de manier van genetische informatie in ons bewustzijn gedrukt’.
Wie zo begint kan verder op zijn lezers rekenen. Dat mythische verleden wordt norm voor het heden. En dat wordt dan haast vanzelf glansloos. Voor ons is, naar Steiners zeggen, de negentiende eeuw, die tot 1944 duurde,