Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 564]
| |
Abortus en eerbied voor het leven
| |
Wat is menselijk leven? Mens zijn is erkend wordenAls we spreken van eerbied voor het leven, bedoelen we natuurlijk eerbied voor het menselijke leven. Maar wat is dat: menselijk leven? Zijn leven en | |
[pagina 565]
| |
menselijk leven gewoon gelijk? Dat is niet zo'n gemakkelijke vraag, en misschien is het juist om ze uit de weg te gaan dat wij, met name in de polemieken omtrent abortus en dergelijke, zonder nadere precisering spreken van ‘eerbied voor het leven’. Als er in de volle zin van het woord menselijk leven is vanaf het ogenblik dat de vrucht van man en vrouw leeft, vanaf het eerste ogenblik van de conceptie dus, dan is abortus moord. En dan is de hele kwestie van meet af aan opgelost; moord immers is zonder appèl te veroordelen, daar is iedereen het over eens. Er kunnen verzachtende omstandigheden zijn, maar ook die maken de daad nooit legitiem. Gemakkelijk wordt van het probleem een dilemma gemaakt: ofwel is abortus moord, ofwel is het een bagatel. Dat is een vals dilemma. Als ik abortus niet zomaar direct gelijkstel met moord, dan wil dat nog niet zeggen dat ik om het even wat goedkeur, dat ik alle morele objecties ophef, dat ik van een abortus een indifferente zaak maak waartoe je vrolijk kunt besluiten voor je eigen gerief. De klassieke christelijke moralisten waren het er allemaal over eens dat abortus af te keuren is, maar de meesten van hen stelden abortus helemaal niet gelijk met moord. De vraag, vanaf welk ogenblik juist men werkelijk met een menselijk wezen te maken heeft (in het jargon van die tijd: op welk moment een menselijke ziel zich bij het embryo komt vervoegen) beschouwden zij immers als een open vraag, waarop zij geen dogmatisch antwoord hadden. In plaats van ze uit de weg te gaan, moeten we de moed hebben te erkennen dat er fundamentele vragen zijn waarop we geen simpel antwoord hebben. De biologie houdt zich bezig met het leven. Op de vraag echter wat menselijk leven is, kan de biologie geen volledig antwoord geven. Zij kan voorwaarden opsommen die onmisbaar zijn: als die er niet zijn, is er geen menselijk leven mogelijk. Maar dat betekent nog niet: als die biologische voorwaarden er wel zijn, is er noodzakelijk menselijk leven. Noodzakelijke voorwaarden zijn nog geen voldoende voorwaarden. De mens is niet te herleiden tot zijn biologische realiteit. Wezenlijk voor de constitutie van een menselijke persoon is nog iets anders. Een ‘wolfs-kind’, dat vanaf zijn geboorte aan zichzelf wordt overgelaten, heeft, gesteld dat het in leven blijft, niet veel menselijks; het kan heel moeilijk opnieuw helemaal in een menselijke gemeenschap worden opgenomen. Onontbeerlijk voor de vorming van een mens is het gehele stel van menselijke relaties in een menselijke gemeenschap. Daar leert de mens bijvoorbeeld spreken, denken, handelen en zich als een mens gedragen. Aan die persoonsvormende relaties gaan wij terecht steeds meer belang hechten. De kwaliteit van de veelvuldige relaties, die vanaf de eerste jaren een band vormen tussen het kind en zijn ouders, tussen de ouders onderling, tussen het kind en zijn broers en zusjes, en de manier waarop die relaties zich ontwikkelen, zijn, zoals de dieptepsycholo- | |
[pagina 566]
| |
gie laat zien, beslissend voor de constitutie van de persoonlijkheid. En dat begint al vóór de geboorte: of de ouders van elkaar houden of niet, of het kind gewenst, aanvaard, alleen maar geduld of als een indringer wordt beschouwd, geeft richting aan een heel bestaan. Mens zijn betekent, concreet, door een menselijke gemeenschap erkend worden als een van die gemeenschap. Twee heel uiteenlopende voorbeelden kunnen dat illustreren. Het eerste is misschien shockerend; het is ontleend aan een culturele context die ver van de onze af staat: die van menselijke groepen die nog heel primitief leven, in rudimentaire omstandigheden, zoals bijvoorbeeld sommige Eskimo's. Er heerst onder de leden van de groep een heel sterke solidariteit, ieder kan rekenen op iedereen, niemand wordt aan zijn lot overgelaten. En toch worden pasgeboren kinderen hier soms nog om het leven gebracht. Dat is een contradictie, zeggen wij. En toch ervaart het groepsgeweten die infanticide niet als een moord. Is er een kind geboren, dan komt er een kapitaal moment: het ogenblik dat het een naam krijgt, wat betekent dat het aanvaard wordt als lid van de groep en dat allen zich verbinden om het te verdedigen en te beschermen. Maar de voorwaarden waarin deze mensen leven, zijn zo hachelijk, dat er zich omstandigheden kunnen voordoen - een uitzonderlijk harde winter, geen levensmiddelen meer - waarin de groep geen nieuw lid kan aanvaarden, geen kind méér te eten kan geven, zonder haar eigen overlevingskansen in gevaar te brengen. Als dan besloten wordt tot het wegmaken van pasgeborenen, dan is dat een tragische beslissing die door de groep, onder dwang van de omstandigheden, aan de ouders wordt opgelegd, tegen hun wil in. Dichter bij ons en in een heel andere context is er wat wij in de Kerk doen. Het doopsel betekent en bewerkt dat van een mensenkind een kind van God wordt gemaakt. Ook hier is er sprake van een naamgeving, ook hier is er een gemeenschap, de Kerk, die een mens helemaal aanvaardt als een van haar en zich tegenover hem verbindt. ‘Door het doopsel’, zegt het kerkelijk wetboek, ‘wordt de mens een persoon in de Kerk van Christus, met alle rechten en plichten van de gedoopte’. Tegenover de louter biologische geboorte is deze erkenning van de mens als persoon, als lid van de gemeenschap, als het ware een nieuwe, recht menselijke geboorte. Zij fundeert concreet de solidariteit. | |
Sociale bemiddelingIemand als de zijne erkennen en zich tegenover hem verbinden, is niet louter een privé zaak: het is de zaak van een menselijke groep, een gemeenschap. Dat is ook nog waar in de moderne samenleving. Ook hier zijn het | |
[pagina 567]
| |
niet alleen de ouders die de zorg voor het kind op zich nemen, maar de hele gemeenschap, via gezinsregelingen, scolarisatie, sociaal beleid, enz.. Maar deze solidariteit is in de maatschappij van vandaag bijna helemaal uitgehold. De zin en de beleving ervan zijn verdrongen door de organisatie. Als je bijvoorbeeld de geboorte van een kind gaat aangeven op het gemeentehuis - wat toch ook betekent: dit kind wordt nu erkend als een persoon in de gemeenschap - dan is dat niet veel méér dan een administratieve formaliteit. Als op die manier de zin uit het sociale leven is weggetrokken, is het niet te verwonderen dat wij collectief gaan lijden aan een gebrek aan ethiek. Als er geen sociale bemiddeling meer is die zin kan geven aan het leven en een leidraad kan zijn in moeilijke beslissingen, is het niet te verwonderen dat sommigen gaan denken: een kwestie als die van de abortus is uitsluitend een privé zaak, die doodgewoon aan ieders willekeur moet worden overgelaten. De emotionele discussies van het ogenblik hebben dan tenminste één voordeel: ze maken duidelijk dat het hier om een kwestie gaat die iedereen aangaat. En ze ontmaskeren de collectieve hypocrisie van een theoretisch heel repressieve wetgeving die gepaard gaat met een feitelijk heel permissieve praktijk. Het feit dat over het probleem nu openlijk gesproken kan worden, maakt die hypocrisie onuitstaanbaar. Je kunt jezelf geen goed geweten meer blijven verschaffen door maar te blijven veroordelen en tegelijk de ogen te sluiten voor de realiteit; door de realiteit in de clandestiniteit te dringen en blind te blijven voor de duizenden gevallen van uiterste nood waarvoor bijna niets wordt gedaan. | |
Wie is mijn naaste?Eén van de moeilijkheden om in het abortusprobleem een juist inzicht te krijgen, houdt verband met die sociale waardenbeleving. Een andere, met het feit dat wij hier niet te maken hebben met een menselijk wezen dat al helemaal voltooid is, een persoon die al klaar en duidelijk als zodanig erkend is, maar met het moment waarop de eerste erkenning tot stand komt: wordt het kind aanvaard en met liefde opgenomen of, integendeel, geweigerd en verworpen? Hierin speelt natuurlijk de psychologische dispositie van de ouders, vooral van de moeder, een rol. De optimale situatie is uiteraard dat zij het kind hebben gewild, dat hun erkenning van het kind als een menselijk wezen, als iemand en niet meer alleen maar iets, helemaal in het verlengde ligt van de verantwoordelijke liefde die zij elkaar toedragen. Maar ik geloof niet dat je zonder meer kunt zeggen: als je het kind niet gewenst hebt, ben je er ook niet verantwoordelijk voor, ben je ook niet verplicht het als een mens op te nemen; het feit dat het kind niet gewenst is, | |
[pagina 568]
| |
is een geldig motief voor abortus. Je kunt toch niet zeggen: mensen die ongewenst zijn, van wie we niet houden, moeten we maar supprimeren. Mede door het christendom is het in de wereld van vandaag een vanzelfsprekende eis van het geweten geworden, dat wij als mens erkennen en in de menselijke gemeenschap opnemen niet alleen diegenen met wie dat vanzelf gaat, maar de kring van de erkenning zo ver mogelijk uitbreiden, zodat hij allen omvat: niet alleen diegenen die ons nabij zijn, maar ook verre vreemden; ook de armsten, de zwaksten, de meest weerlozen, diegenen die wij geneigd zijn als nuttelozen of onbruikbaren te beschouwen: ouden van dagen, behoeftigen, fysisch en geestelijk gehandicapten. Dezelfde ethische eis die ons het racisme doet veroordelen en ons doet vechten voor sociale rechtvaardigheid, verbiedt ons ook een vruchtafdrijving als iets normaals te beschouwen of iets waar je goedsmoeds toe besluit. Het zou allemaal gemakkelijk zijn als de mogelijkheden van onthaal en opname onbeperkt waren. Maar dat zijn ze niet. We kunnen dus altijd in een conflictsituatie komen. Niet alles wat wij belangrijk vinden, kunnen wij realiseren. Dienst aan de een betekent vaak ondienst aan een ander. We kunnen voor de tragische vraag komen te staan: wie moet opgeofferd worden aan wie? Dan kunen wij niets anders doen dan moedig voor het best mogelijke kiezen. Maar wat wij dan ook denken te moeten doen, het zal nooit helemaal voldoen, het kan nooit als ideaal worden gesteld. Het zijn zulke klemsituaties die ertoe kunnen leiden dat de eventualiteit van een abortus onder ogen wordt gezien. | |
Moedig de moeilijkheden onder ogen zienVerantwoordelijk handelen vraagt moed en vasthoudendheid. De huidige tendens naar liberalisering maakt sommigen bang dat dat alleen een toegeven is aan gemakzucht: een gerust egoïsme, dat alleen maar onmiddellijk van het leven wil genieten en zich van alwat dat in de weg staat wil ontdoen. Die vrees is niet ongegrond: niet alleen hebben wij het allemaal liefst zo gemakkelijk mogelijk, maar wij leven in een maatschappij waar ‘leven’ alles is geworden, waar het geen zin meer schijnt te hebben zich nog ergens voor in te spannen, waar alle dwang ervaren wordt als een onrechtmatige repressie. Als echter abdicatie onze enige houding wordt tegenover om het even welke hindernis, dan zijn wij geen mensen meer, is er geen maatschappij meer. Maar met die vrees is niet alles gezegd. Want wat is dat: moedig de moeilijkheden onder ogen zien? Een moeilijkheid is niet iets waarvoor je automatisch op de vlucht moet slaan, maar evenmin iets dat je halsstarrig te lijf moet gaan of met berusting ondergaan. ‘Als de graankorrel niet sterft, | |
[pagina 569]
| |
brengt hij geen vrucht voort’. De moed om stand te houden in een schijnbaar uitzichtloze situatie moet geschraagd worden door hoop; zonder hoop heeft het geen zin de graankorrel, jezelf, te laten rotten. De graankorrel brengt niet automatisch vrucht voort: hij moet in de grond zitten, niet zo maar in de kelder liggen. Onontbeerlijk is in ieder geval een rustige en duidelijke beoordeling van de situatie. Soms zal je, hoeveel het ook moge kosten, moeten volharden op de weg die je eens hebt gekozen; soms daarentegen moet je de moed hebben om te breken en je leven een nieuwe en andere richting te geven. Altijd echter moet het gaan om een lucide en moedige beslissing, niet om een abdicatie. Om daartoe in staat te zijn, moeten mensen worden geholpen en gesteund. Niet dat om het even wie jouw verantwoordelijkheid in jouw plaats kan nemen. Maar op ogenblikken dat we de indruk hebben voor een ramp te staan en erdoor overrompeld dreigen te worden, hebben wij steun van anderen nodig. Mensen moeten kunnen praten om helder te zien. Ze hebben concrete hulp nodig om een besluit dat zij, al voldoet het niet helemaal, weloverwogen menen te moeten nemen, ook uit te voeren. Het ergste zou zijn als wij mensen die in moeilijkheden verkeren, zouden ignoreren en aan hun lot overlaten uit vrees om ons te compromitteren of ons goed geweten te verliezen. | |
Wat is er te verwachten van een nieuwe wetgeving?Er wordt gesproken van een nieuwe wetgeving inzake abortus. Onder wet verstaat men meestal regels en voorschriften die vastleggen wat verboden en wat toegelaten is. Ik geloof niet dat een sociaal probleem als abortus (of analoog: jeugdmisdadigheid, drugs, echtscheiding) met zo'n soort wet geregeld kan worden. Wordt ze op die manier gecodificeerd, dan kan de wet alleen repressief of permissief zijn, maar aan sociale problemen als de zo juist genoemde geven noch repressie noch permissiviteit een bevredigende oplossing en, beide hebben zware sociale consequenties. Stel je het probleem in termen van ‘toegelaten’ of ‘verboden’, dan dreig je in de eerste plaats alle verantwoordelijkheid te ontlopen: de wet ontslaat je ervan, zij zegt in jouw plaats wat je moet doen; pas je de wet toe, dan ben je in orde. In dramatische gevallen, waar je alleen een ambiguë, d.w.z. de best mogelijke, maar nooit helemaal bevredigende oplossing kunt zoeken, ga je van de wet een rechtvaardiging verwachten die die ambiguïteit opheft of je ervan ontslaat. Welnu, zulke situaties komen veelvuldig voor, onder vele vormen. De meest serieuze sociale problemen van vandaag bestaan juist uit éen veelheid van particuliere, singuliere ‘gevallen’, die ieder hun aparte oplossing moeten krijgen, zonder dat de oplossing die voor dít geval | |
[pagina 570]
| |
geldt, meteen een abstract algemeen principe kan of moet worden voor álle gevallen. De ontrouw van een van de huwelijkspartners bijvoorbeeld kan het leven voor de andere en voor de kinderen zo ondraaglijk maken, dat een scheiding de enig redelijke oplossing is. Maar daaruit het algemene principe halen dat het overspel van de een de ander het recht geeft op echtscheiding, lijkt me schandalig: liefde houdt vergeving en verzoening in; je ligt toch niet op de loer naar de tekortkomingen van je partner om op grond daarvan je rechten op te eisen. In vele gesprekken met eerlijke en bevoegde mensen - artsen, psychologen, sociale werksters - die aanvragen tot abortus te behandelen krijgen, ben ik vaak getroffen geweest door hun verfijnde oordeel en de menselijke manier waarop zij concrete gevallen tegemoettreden, maar tegelijk door hun grote aarzeling om de gevallen waarin abortus toelaatbaar kan zijn en die waarin hij verboden moet blijven, in wetten en voorschriften vast te leggen. In de praktijk is een abstracte wettekst op zichzelf trouwens altijd nog leeg: zijn reële draagwijdte blijkt pas uit de interpretatie die er in de rechtspraak aan gegeven wordt. Uit deze ontoereikendheid en dubbelzinnigheid van wetteksten wil ik niet concluderen dat de wet niets kan doen, dat ieder het maar voor zichzelf uit moet maken. De wet kan nog iets anders doen dan regels en voorschriften vastleggen in een code; ze kan ook een charter van sociale instellingen zijn. En dat lijkt in dit geval veel meer aangewezen. Er wordt bijvoorbeeld gedacht aan de oprichting van centra voor raadpleging en hulpverlening. Vooral op dit punt zullen wij nauwlettend moeten toezien, want hier, lijkt me, ligt de werkelijke toekomst. Het kan een tijd duren voor er genoeg van die bureaus zijn om de enorme behoeften op te vangen, maar, als ze niet gewoon ontaarden in legale abortusklinieken, kunnen ze een reële hulp bieden. En meteen bieden ze een ervaring waarop wij in samenspraak kunnen reflecteren. Alleen door zulk een gezamenlijke reflectie op de praktijk kunnen we collectief, met verloop van tijd, een beter inzicht krijgen in een probleem dat ons op het ogenblik overrompelt en waarvan we voorlopig niet goed weten hoe we het aan moeten pakken. Op de moeilijke vragen waarmee wij collectief geconfronteerd worden, hebben we geen pasklaar antwoord, geen absoluut en definitief ja of neen. Vaak probeert men de discussie die op het ogenblik overal aan de gang is, te herleiden tot zo'n duidelijk ja of neen. Daar moeten we niet intrappen. De juiste houding tegenover een probleem als dit moet, geloof ik, twee dingen omvatten: we moeten eisen durven stellen én begrip opbrengen. De twee samen. Eisen zonder begrip zijn onbegrijpelijke eisen, geen echte eisen, want ze kunnen nooit door het geweten worden geïnterioriseerd; ze vormen alleen slaven of automaten, geen mensen. Maar net zo is begrip dat geen eisen stelt, geen echt begrip. Het is het soort begrip dat zogenaamd begrij- | |
[pagina 571]
| |
pende mensen aan de dag leggen, die om het even wat aanvaarden, omdat ze de moed niet meer hebben om nog iets te begrijpen. Zo begrepen worden, is misprezen worden. Dat wat wij werkelijk belangrijk vinden, moeten wij blijven doen gelden: wat werkelijk belangrijk is voor de een, omdat het de mens wezenlijkt raakt, moet werkelijk belangrijk zijn voor allen. Als je dat werkelijk wilt doen gelden, moet je proberen je verstaanbaar te maken. Dat is niet hetzelfde als dogmatisch affirmeren en alwie van een andere mening is bij voorbaat veroordelen. Het betekent wel dat je ook jezelf onder kritiek stelt en andere meningen probeert te begrijpen, om op die manier soms belangrijke dingen te ontdekken waaraan je zelf niet gedacht had of die je onderschat had, maar waarmee je wel degelijk rekening moet houden. Het geweten wordt gevormd door uitwisseling en dialoog. Dat geldt niet alleen voor het individuele geweten, maar ook maatschappelijk en politiek. |