| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Nixons diplomatie
In het kader van de voorbereiding van zijn super-top-gesprekken in Peking en Moskou in het begin van 1972 voerde president Nixon in de laatste maand van 1971 achtereenvolgens tweedaagse besprekingen met de Franse president, Pompidou, de Britse prime-minister, Heath, en de Duitse bondskanselier, Brandt, terwijl hem in januari dan nog een moeilijk onderhoud wacht met Sato, de Japanse premier. Nixon tracht met deze gesprekken talrijke bedoelingen tegelijk te verwezenlijken. Allereerst hoopt hij er mee te werken op de verbeelding van de Amerikaanse kiezers en bij hen de indruk te wekken van een uiterst actief aan de vrede werkend president, aan wie zij best een nieuwe ambtsperiode kunnen toevertrouwen wanneer zij in november a.s. naar de stembus gaan. Verder hoopt hij de bondgenoten ervan te overtuigen, dat hij absoluut niet van plan is buiten hen om beslissingen te treffen bij de onderhandelingen met Mao en Brezjnev, laat staan dus ten koste van hen. Ook hoopt hij te kunnen profiteren van gegevens die b.v. Frankrijk en Engeland kunnen verstrekken over de eigen betrekkingen met Peking en tenslotte meent hij zo op een discrete manier er Peking en Moskou op te kunnen wijzen, dat de Westelijke wereld in onverbrekelijke eensgezindheid samenwerkt.
Wij moeten zeggen, dat Nixons strategie goed voorbereid was. In zijn ontmoeting met Pompidou op de Azoren - tegelijkertijd een gelegenheid om de Portugese president, Caetano, te spreken; van belang i.v.m. de Amerikaanse steunpunten - kwam hij met de noodzakelijke en toch nog opzienbarende verklaring dat de Verenigde Staten zouden overgaan tot een devaluatie van de dollar. Daarmee was de mogelijkheid geschapen voor de reeds enkele malen zonder succes bijeengekomen Club van Tien (de voornaamste industrielanden) om nu eindelijk een oplossing te vinden voor de monetaire crisis, hetgeen inderdaad het geval bleek te zijn via de reeds genoemde devaluatie van de dollar en een opwaardering van de andere munteenheden.
Kreeg ex-bankier Pompidou de primeur van de devaluatie, voor Heath was op de tot het Verenigd Koninkrijk behorende Bermuda-eilanden de mededeling weggelegd, dat - nu de monetaire kwestie was geregeld - de beschermende maatregelen van 15 augustus zouden worden opgeheven, waardoor de samenwerking tussen de Verenigde Staten en West-Europa aanzienlijk zou worden verbeterd. Juist tussen de Verenigde Staten en Engeland had deze sterk geleden door het feit dat Nixon Londen niet vooraf had geraadpleegd noch over zijn
| |
| |
economische maatregelen noch over zijn voorgenomen bezoek aan China, iets waarop Engeland als oude bondgenoot toch meende recht te hebben.
Voor Brandt, die einde december naar de Verenigde Staten reisde, geen spectaculaire mededelingen; wel de reeds herhaalde malen gegeven verzekering, dat de Verenigde Staten er niet aan dachten eenzijdig hun troepensterkte in West-Europa te verminderen en dat de Verenigde Staten met de NATO-bondgenoten zullen overleggen over eventuele wederzijdse troepenvermindering om zo tot een gemeenschappelijk standpunt te komen.
Bij de andere punten die ter sprake kwamen, noteren wij, dat Nixon en Brandt het er over eens waren, dat alle NATO-leden een evenredig aandeel moeten dragen van de lasten die de verdediging van de veiligheid meebrengt; dat Nixon en Heath uitspraken, dat Engelands toetreding tot de EEG een versterking betekende van het Atlantisch bondgenootschap - en dát terwijl de Verenigde Staten bang zijn voor het machtige economische en politieke blok van de Tien! - en dat alle vier de gesprekspartners er van overtuigd waren, dat een Europese veiligheidsconferentie gewenst was.
Nixons gesprek met Sato had begin januari plaats; veel is er niet over bekend gemaakt. Wel zal Okinawa in 1972 aan Japan worden teruggegeven, waarna de Verenigde Staten met zekere beperkingen de basis toch nog mogen gebruiken. Over het besprokene in verband met de verhouding tussen Washington en Peking werd weinig meegedeeld; te begrijpen, daar juist China doodsbenauwd is voor de groeiende Japanse macht en Nixon zijn a.s. gesprekspartners niet wijzer zal willen maken dan hij al is.
| |
Duitsland
Toen in september 1971 het viermogendheden-akkoord over Berlijn tot stand kwam restte nog de verdere technische uitwerking van deze overeenkomst in onderhandelingen tussen de DDR en Bonn en de DDR en West-Berlijn. Deze parallelle besprekingen - gevolg van het feit dat de B(undes) R(epublik) D(eutschland) slechts een speciale binding heeft met West-Berlijn en het laatste geen constitutioneel deel van de BRD vormt - konden gewoon niet vlot verlopen daar de DDR zich toch eigenlijk wel in de steek gelaten voelde door de Sovjet-Unie na de gesloten overeenkomst tussen de grote vier. Vanaf september was er dan ook herhaalde malen sprake van een impasse speciaal in de besprekingen tussen de DDR en West-Berlijn en even herhaalde malen was er sprake van een officieuze, maar duidelijke wenk van Moskou om de gesprekken weer op gang te brengen. Ook nadat Bonn en de DDR eindelijk op 4 december tot overeenstemming waren gekomen hokte het gesprek tussen de DDR en West-Berlijn opnieuw, omdat volgens eerstgenoemde de West-Berlijnse Senaat plotseling met nieuwe en onaanvaardbare eisen was gekomen; na een initiatief van de West-Berlijnse Burgemeester, Schütz, zag men in de DDR in - althans verklaarde men in te zien - dat er sprake was van een misverstand en toonde men zich bereid het reeds tot stand gekomen akkoord te paraferen. Op 11 december werden vervolgens in afzonderlijke bijeenkomsten de handtekeningen gezet.
| |
| |
Nog is de zaak niet rond; de ondertekening van het slotprotocol door de vier grote mogendheden moet nog volgen en wanneer dit zal gebeuren hangt af van verschillende omstandigheden. Allereerst van de haast, die men wil maken met het begin van de voorbereidingen voor een Europese veiligheidsconferentie en verder van een hangend meningsverschil over een prioriteitskwestie.
Wat het laatste betreft: de ratificatie van de in 1970 tot stand gekomen verdragen tussen de BRD en resp. Moskou en Warschau werden door Bonn indertijd afhankelijk gesteld van het resultaat van de onderhandelingen over Berlijn en ook de bondgenoten van Bonn verklaarden deze tot toetssteen om er de goede wil van de Sovjet-Unie aan af te meten. Intussen heeft deze laatste verklaard dat eerst het Duits-Russisch verdrag moet worden geratificeerd voordat zij het Berlijnse slotprotocol wil ondertekenen. In elk geval zullen nu alle verdragen spoedig in de Bondsdag moeten worden behandeld en daar zal de CDU nog wel voor enig vuurwerk willen zorgen, ook al staat zij niet meer zo totaal afwijzend tegenover de Ostpolitik van Brandt als een jaar geleden. Zou het een vondst zijn om daarna alle vijf de verdragen exact tegelijkertijd te laten ratificeren? Als men het dan ook nog op een en dezelfde bijeenkomst doet is er een vreemd gezelschap bijeen.
| |
Zuid-Oost Azië
De steeds grotere moeilijkheden op het Indische subcontinent hebben zoals te verwachten was tenslotte geleid tot een veertiendaagse oorlog tussen Pakistan en India, die eindigde in een Pakistaanse nederlaag, het uiteenvallen van de vroegere tweedelige staat Pakistan en het ontstaan van de Volksrepubliek Bangladesh. De nieuwe staat werd nog tijdens de gevechten erkend door New Delhi, maar tot nu toe door geen andere mogendheid van betekenis. Men verwacht, dat Moskou binnenkort zal volgen alsmede andere Oost-Europese landen; ook Londen zou erkenning overwegen.
Mevrouw Indira Gandhi wist zich de beperking op te leggen haar snelle overwinning in Oost-Pakistan niet te gebruiken om vervolgens te proberen West-Pakistan aan te vallen; de gevechten aan die zijde bleven beperkt en na de bevrijding van Bangladesh kondigde New Delhi een eenzijdige wapenstilstand aan het Westelijk front af, daarmee voorkomend dat het conflict zich verder zou uitbreiden en de grote mogendheden alsnog gedwongen zouden worden er zich mee te gaan bemoeien.
Afgezien van het schandaal, dat hier twee doodarme landen zich de weelde veroorloofden van een peperdure oorlog en dat de wereld geen vinger uitstak om te verhinderen dat de situatie in Voor-Indië zo verslechterde dat een oorlog haast onvermijdelijk leek, zijn er nog enkele andere complicaties die terugkeer van de rust vooralsnog verhinderen.
India is er nu wel in geslaagd om het machtsevenwicht op het subcontinent in het voordeel van New Delhi te wijzigen, maar dit is gebeurd dank zij de politieke steun van Rusland en dit zag hier een prachtgelegenheid om aan de wereld duidelijk te maken, dat Peking-China, dat zich geheel aan de zijde van Pakistan
| |
| |
had geschaard, zijn beloften aan Islamabad niet kon of wilde nakomen waar-door het een aanmerkelijk prestige-verlies leed. Het is niet aannemelijk, dat Peking geen pogingen zal doen om hiervan tenminste iets terug te winnen.
De kans hierop bestaat doordat in het vroegere Oost-Pakistan naast de meer gematigde Awami-liga van Moedjiboer Rahman de laatste maanden reeds een radicale Maoïstische groep was ontstaan. Wanneer deze sterker zou worden en na verloop van tijd de leiding in handen zou krijgen, zou dit minder aangenaam zijn geweest voor New Delhi en volgens sommigen zou de angst hiervoor bij mevrouw Gandhi een rol hebben gespeeld om nu op te treden en een Awamigeleid Bangladesh te vestigen. Maar ook nu nog bestaat deze groep en wat let Peking om binnen de nieuwe staat haar politieke vrienden te blijven steunen? Bovendien kan Peking in het aangrenzende straatarme Indiase West-Bengalen de nationale Bengaalse sentimenten aanwakkeren om via een afscheidingsbeweging te komen tot de vorming van één groot-Bengaalse staat; dit zou aantrekkingskracht hebben op andere nationale stromingen in India. Geen prettig vooruitzicht.
Niet alleen Peking verloor hier terrein, ook Washington. Dit zag zich in Pakistan reeds verdrongen door Peking en had door zijn gebrek aan krachtig optreden tegen het ondemocratisch optreden van Yahya Khan India in Russische armen gedreven. Het stimuleerde geen pogingen om India te helpen de onmetelijke last van 10 miljoen vluchtelingen te dragen en bleef praten over een politieke oplossing, die het niet kon tot stand brengen met als gevolg, dat de Amerikaanse invloed in India geheel verdween. Mogelijk is de houding van Washington mede bepaald door het streven naar een betere verstandhouding met Peking en door het aanstaande bezoek van Nixon aan Mao - bij de voorbereiding waarvan Pakistan waardevolle hulp heeft geboden - maar dan hebben de Verenigde Staten toch wel een erg hoge prijs moeten betalen om een wissel te kunnen trekken op de toekomst, die bovendien misschien niet eens gehonoreerd wordt.
| |
Verenigde Naties
Verliezer is ook de UNO; nadat deze organisatie weinig had gedaan om de nood van de vluchtelingen te verzachten, kwam op verzoek van de Verenigde Staten op 4 december de Veiligheidsraad bijeen met als enige resultaat dat tot tweemaal toe een ontwerpresolutie waarin een staakt het vuren en de terugtrekking van de troepen werd geëist door een Russisch veto werd getroffen. Noch de Verenigde Staten noch de UNO konden het opbrengen om tot de kern van de zaak door te dringen en het Pakistans optreden in Oost-Pakistan te veroordelen. Toen de Sovjet-Unie Pakistan wilde opdragen een oplossing te zoeken die tot een bestand zou leiden, werd deze resolutie door het eerste Peking-Chinese veto getroffen.
Als redmiddel werd de kwestie toen verwezen naar de Algemene Vergadering, die echter niet zoals de Veiligheidsraad een bevel kan geven; zeer spoedig nam zij met overweldigende meerderheid een resolutie aan met het verzoek de strijd
| |
| |
te beëindigen maar New Delhi wenste het pas op te volgen op een voor haar geschikt tijdstip n.l. na de gestelde doelen te hebben bereikt. De Verenigde Naties gaven zich hier een brevet van onvermogen en dit is een uiterst kwalijke zaak; het doet zo sterk denken aan het faillissement van de Volkenbond.
Dit lijkt ons speciaal onaangenaam voor de pas gekozen opvolger van Oe Thant als secretaris-generaal. Nadat laatstgenoemde besloten had geen nieuwe ambtstermijn meer te aanvaarden en ook een laatste Russische poging om de niet altijd even krachtige Oe Thant op zijn besluit te doen terugkomen was mislukt, begonnen in de Veiligheidsraad de besprekingen over de opvolging, waarbij men bang was, dat Rusland en China door middel van hun veto elkaars kandidaten zouden onmogelijk maken.
De door de Verenigde Staten geprefereerde Fin, Jakobson, vond geen genade bij Rusland, dat weet hoe moeilijk hanteerbaar Finnen kunnen zijn. Ook de Argentijn Ortiz de Rozas werd door Rusland weggestemd, omdat hij wel eens te krachtig zou kunnen optreden. China zag liever een Aziaat of een Afrikaan, maar stapte, toen dit onmogelijk bleek, over de bestaande bezwaren heen en onthield zich van stemming, waardoor de Oostenrijker Kurt Waldheim de vereiste negen stemmen ruimschoots haalde zonder dat een der vijf groten tegenstemde. De Verenigde Staten hopen met hem betere relaties te kunnen onderhouden dan met zijn voorganger en de Sovjet-Unie ziet in hem eerder een bekwaam diplomaat dan dat zij van hem een krachtig en gedurfd beleid verwacht. Een compromis-figuur, die wel zal moeten beginnen met het zoeken naar een oplossing voor de financiële crisis waarin de Verenigde Naties verkeren.
13-1-'72
J. Oomes
| |
België
Op het ogenblik dat wij dit overzicht moeten afsluiten, is er nog geen nieuwe regering. Na de verkiezingen van 7 november wenste men kennelijk een afkoelingsperiode. Een eerste informatie-opdracht (Eyskens) werd gerekt tot na de passionele verkiezingen voor de Brusselse agglomeratie- en federatieraden, 21 november. Eyskens' formatie-opdracht, die daarop volgde, mislukte een maand later. Leburton, de mede-voorzitter van de tweede regeringskandidaat, de B.S.P., werd als tussentijdse informateur benoemd, hetgeen op 5 januari uitliep op een nieuwe formatie-opdracht voor Eyskens. Deze beloofde nu tegen 18 januari klaar te zijn met een nieuwe regering. Wat is er dan gebeurd, dat Eyskens een eerste keer forfait moest geven, terwijl nauwelijks tien dagen later alles voor elkaar schijnt te komen?
| |
De oorzaken van het mislukken
Drie oorzaken schijnen er te zijn waarom de eerste poging mislukte: de alge- | |
| |
mene sfeer, de samenstelling van de groep mensen die aan de discussie deelnamen, het gebrek aan inhoud van de bereikte akkoorden. De verkiezingen brachten niet het verhoopte succes voor de regeringspartijen maar een bittere teleurstelling, die nog verergerd werd door de antiregeringsgekleurde overwinning van het Franstalige Brusselse front. Voor de Belgische Socialistische Partij (BSP) en de Christelijke Volkspartij (CVP) met haar Waalse tegenhanger (de PSC), die zich als de enige mogelijke opvolgers beschouwden, geen sfeer om met enthousiasme aan een nieuwe regeringsperiode te beginnen. Sommigen gewaagden al van een oppositiekuur. Het diepe wantrouwen tussen CVP en BSP, dat sinds tientallen jaren wrokkig wordt onderhouden, maakte het klimaat nog nihilistischer en negatiever. Pas na de eindejaarsfeesten klaarde het wat op. De onderhandelingen werden bijna uitsluitend gevoerd door mensen van de traditionele partijleidingen: mensen die elkaar al jaren door en door kennen, die elkaar misschien wel echt beu zijn en helemaal niet meer creatief tegen de situatie aankijken. De enkele nieuwe gesprekspartners hadden slechts weinig inbreng. Manu Ruys in De Standaard (23.12) kon dan ook schrijven over ‘het groepje onzekere, afgematte, soms gewoon versleten oudere mannen’ dat aan de touwtjes trok. Het feit dat aldus alle partijveten op de achtergrond meespeelden, bevorderde in ieder geval de procedure niet. Maar wellicht ligt ook hier de verklaring voor het feit dat de ruziestokende Leburton een tijdje buiten spel werd gezet door een neutraliserende informatie-opdracht, waardoor CVP en PSC de tijd kregen hun interne misverstanden op te helderen.
Een derde factor van Eyskens' eerste mislukking kan gezien worden in de magere inhoud van het bereikte akkoord. Een regeringsakkoord hoeft misschien niet tot in de laatste details uitgewerkt worden. Dat kan de latere handelingsvrijheid beperken. Het moet echter wel zo duidelijk zijn dat het de partner belet later op zijn woorden terug te komen. En in ieder geval moet het de opties en de prioriteiten die een regering wil realiseren, duidelijk vastleggen. Welnu, de vervroegde verkiezingen werden verantwoord door de behoefte aan een sterke regering om zich teweer te stellen tegen de te verwachten economische, financiële en sociale moeilijkheden, en om de decentralisatie van de staat verder uit te werken. In het document dat ter bespreking voorlag en dat sinds eind december circuleerde, was echter nog bijna uitsluitend sprake van een politiek van economische relance: expansiekredieten, investeringshulp, sociale woningbouw, bevordering van de koopkracht en niet nader gespecificeerde prijsbeheersing, bevordering van de export naar ontwikkelingslanden, die allemaal als middelen gezien worden voor de wederopleving van de economie. Over de verdere regionalisering (het fameuze artikel 107 quater) werd nog niet gesproken. Wel was er de socialistische eis van staatscontrole in de financiële en industriële sector, maar dan typisch ondemocratisch gesteld in een verouderde statistische ambtenarenoptiek. De reactie van de CVP/PSC, die moord en brand schreeuwen over de socialistische invasie in deze selecte sector, beaamt deze visie door staatsinmenging nog steeds gelijk te stellen met socialistische benoemingen en niet met een democratische besluitvorming of controlerecht.
| |
| |
Officieel, ten behoeve van de openbare opinie, pakte men uit met twee knelpunten: de bevoegdheid van de cultuurraden en de onenigheid rond het herzien van het schoolpact.
| |
De knelpunten
Het gesprek zou vastgeraakt zijn toen er ruzie ontstond over de begrotingsbevoegdheid inzake nationale opvoeding: de BSP wilde die aan het nationale parlement voorbehouden, de CVP meende dat ze behoorde tot de grondwettelijke bevoegdheid van de twee cultuurraden. BSP-medevoorzitter Jos Van Eynde verweet CVP-voorzitter Van de Kerckhove dat hij zichzelf in zijn nieuwe functie van voorzitter van de Vlaamse cultuurraad ‘wilde opblazen’ (Volksgazet, 24 december); de CVP verweet de unitaire BSP dat ze de pas verworven cultuurautonomie al wilde uithollen. Het hele geschil schijnt zijn oorsprong te vinden in een onduidelijke formulering van de grondwet. De tekst van het regeringsakkoord van 1968, waarop de latere verwerking in de herziene Grondwet werd gebaseerd, zegt duidelijk dat de begroting van Nationale Opvoeding onder de bevoegdheid van de regionale organen valt, maar dat deze inzake wetgeving alleen bevoegd zijn in materies die niet door het schoolpact worden geregeld. De ruzie is bovendien een schoolvoorbeeld van een overtrokken probleem. Niet alleen berust ze op een misverstand, maar bovendien is het sop de kool niet waard. Als de cultuurraad de begroting van onderwijs (een 67 miljard) mag goedkeuren, dan zijn deze kredieten al op voorhand vastgelegd voor wedden en betoelaging van scholen en daaraan kan regionaal niets meer veranderd worden. Het gaat dus alleen om de vijfeneenhalf miljard van de eigenlijke cultuurbegroting. Symbolisch (als inzet voor de toekomst?) is dat misschien dan toch al iets.
Het tweede knelpunt was het schoolpact. Herinneren we er even aan dat het werd afgesloten op 30 november 1958 tussen de CVP, de BSP en de PVV, na een heftige politieke strijd over de relatie tussen de Staat en het vrij katholiek onderwijs. Bij wijze van spreken werd het opgenomen in de wet van 29 maart 1959. Het werd afgesloten voor een periode van twaalf jaar. Indien na die periode de toestand grondig gewijzigd zou zijn, bepaalt het pact dat ‘dezelfde procedure zal worden gevolgd om de nieuwe problemen te onderzoeken’. Voor Nederlandse lezers weze nog even gezegd dat er in België vier schoolnetten bestaan: het Rijk, de provincies, de gemeenten en het ‘vrij’ katholiek onderwijs. Het provinciaal en gemeentelijk onderwijs wordt nu eens geacht neutraal te zijn zoals het Rijksonderwijs, dan weer katholiek zoals het vrij onderwijs, naargelang de kleur van de provincie- en gemeentebesturen.
Het compromis van het schoolpact bestaat er voor een groot deel in dat het Rijk drie reeksen van toelagen geeft: weddetoelagen, werkingstoelagen en uitrustingstoelagen. De weddetoelagen zijn overal gelijk, behalve voor het religieus onderwijzend personeel. De werkingstoelagen voor provinciaal, gemeentelijk en vrij onderwijs zijn volledig gelijk en worden berekend per leerling. In 1958 werden deze toelagen per leerling geraamd op 75% van de overeenkom- | |
| |
stige kosten van het Rijksonderwijs. Voor de uitrustingen komt de Staat voor maximum 60% tussenbeide. Inzake scholenbouw worden provinciale en gemeentelijke scholen voor 60% gesubsidieerd. Maar voor het vrij onderwijs ‘zalde Staat geen enkele toelage verlenen voor de scholenbouw’. Nu blijkt er inderdaad een verlangen te bestaan om het schoolpact te herzien. Het zogenaamde ‘ministerie van het katholiek onderwijs’, gevestigd in de Guimardstraat te Brussel, richtte een commissie op onder leiding van de gepensioneerde vakbondsvoorzitter Gust Cool. De voorstellen van de commissie Cool laten aan duidelijkheid niets te wensen over. De discriminaties tegenover het Rijksonderwijs moeten worden weggewerkt. Naast de verhoging van de werkingskredieten treden vooral twee punten op de voorgrond: het katholiek onderwijs wil zijn nieuwe scholen door het Rijk laten betalen, en wil ook zijn schuldenlast van 6 miljard, die werd opgehoopt door de scholenbouw der jongste jaren, door het Rijk doen overnemen. De geest van dit voorstel is dat het katholiek onderwijs als apart net wil blijven bestaan, gelijkberechtigd met het Rijksonderwijs. De voorgestelde formule illustreert dit zeer duidelijk: er moet een afzonderlijk fonds komen voor de bouw van katholieke scholen. Het wordt gevoed door leningen op lange termijn, met staatswaarborg en intrestsubsidies. De terugbetaling gebeurt langs werkingskredieten die de Staat aan het katholiek onderwijs dient uit te betalen.
Tijdens Eyskens' eerste formatieronde deed het gerucht de ronde dat er een akkoord zou zijn tussen CVP en BSP voor een dergelijk bouwfonds voor de nieuw op te richten scholen, maar niet voor de schuldenlast. Indien dit zo is, dan betekent dit dat CVP en BSP elkaar toelaten de twee scholenzuilen verder uit te bouwen. Van planning van het geheel was geen sprake. De filosofie van het schoolpakt is immers dat er vrije keuze moet zijn tussen de schoolnetten. De uiterste consequentie van die stelling is dat er voor elk kind minstens twee scholen moeten zijn, waartussen de ouders dan kunnen kiezen.
Merkwaardig was het dat Leburton tijdens zijn informatieopdracht een andere idee lanceerde: die van een regie voor de scholenbouw. Dit is moeilijk anders te verstaan dan dat er één officieel organisme zou zijn, dat het geheel van de scholenbouw zou financieren, zowel van het vrij als van het officieel onderwijs. Het belangrijke in dit voorstel is, dat zulk een regie noodzakelijkerwijze één planning voor het geheel veronderstelt, terwijl tot nog toe elk net zijn eigen planning en uitbouw autonoom wilde realiseren. Maar Leburtons ‘begin van akkoord’ over deze formule leek ons van meet af aan weinig geloofwaardig. Het was dan ook niet verwonderlijk dat direct na Leburtons verklaring Cool een reeks interviews liet plaatsen waarin de oude stelling van de verschillende autonome bouwfondsen weer op de voorgrond werd gebracht. In de tweede formatieronde is de discussie klaarblijkelijk nog maar pas begonnen.
Bij de huidige stand van zaken menen we te mogen stellen dat de scholenbouw wordt gezien als een infrastructuur, een onderbouw van de machtszuilen. Worden vrij onderwijs en scholennet niet verward? Wij menen dat het onderwijs in het katholieke en het officiële net eigenlijk niet zo heel veel verschilt. In die zin
| |
| |
kan men zeggen dat de ouders eigenlijk geen keuze hebben inzake onderwijs. Ze kunnen kiezen tussen schoolgebouwen met ongeveer hetzelfde onderwijs. Maar in geen van beide netten is het onderwijs echt ‘vrij’. De voorstanders van de ‘gemeenschapsschool’ willen die situatie veranderen. Waarom zou er niet één scholennet kunnen zijn, waarin verschillende vormen van onderwijs gestalte krijgen? Pas dan zouden de ouders kunnen kiezen tussen onderwijsvormen die inzake inhoud en vooral pedagogische uitwerking werkelijk verschillen.
Begin januari zag het er niet naar uit dat de onderhandelingen in die richting evolueren. Wel schijnt nu iedereen te aanvaarden dat de verschillende netten plaatselijk voor een gedeelte over dezelfde schoolgebouwen zouden beschikken (gezamenlijke gymnastiekzaal b.v.). Het is als een heel klein stapje in de goede richting. Een werkelijk belangrijke stap vooruit zou het zijn, als de nieuwe regeringsverklaring zou voorzien in één globale planning voor het hele onderwijs ter vervanging van de huidige verschillende autonome plannningen.
| |
Varia
Niet alleen wat in Brussel gebeurt maakt de Belgische politiek uit. Er is nog wel een en ander gebeurd in het land. De doktersgroep van het syndicaat Henrard/Wijnen heeft zich eenzijdig met een flinke schep uit de pot bediend. De patiënten krijgen van een deel van de dokters - die de oproep niet massaal hebben opgevolgd - verhoogde rekeningen aangeboden die het ziekenfonds niet terugbetaalt zolang men niet tot een nationaal akkoord komt. Het Algemeen Syndicaat liet weten dat het met de eenzijdige prijsverhoging niet meedoet, alleen de afgesproken indexering van de honoraria wordt toegepast.
Ander merkwaardig nieuws is een studie over de belastingfraude die voor België 50 miljard zou bedragen en die de nieuwe regering hardnekkig zou moeten bestrijden. Dit staat dan ook vaag in de onderhandelingsteksten voor de nieuwe regering, maar hoe dat zal gebeuren, wordt niet vermeld. Er zijn ook bekende fiscalisten die schreven dat het onbegonnen werk is daar iets aan te doen omdat dit het land meer zal kosten dan opbrengen. Dus zullen de B.T.W.- tarieven nog maar eens worden verhoogd.
Geen haan heeft gekraaid over de 4,5 miljard die in de periode zonder parlementaire controle tijdens de laatste bijeenkomst van het Comité voor Economische en Sociale Coördinatie op 5 november werden uitgegeven (o.m. 1,1 miljard voor wegenwerken ter ontsluiting van de Westhoek, 1,5 miljard voor de nieuwe sluis van Zeebrugge, 1,1 miljard ter compensatie voor Focant, 798 miljoen voor diverse industriële zones) noch over de vele benoemingen die gewoontegetrouw in extremis door verschillende uittredende ministers werden gedaan. Die komen niet in het nieuws en het staatsblad is geen allemanslectuur! Schreef J. Van Eynde niet in een andere context, nl. ter gelegenheid van de ontelbare memoranda die formateur Eyskens ontving in de maanden november en december, dat velen de illusie koesteren dat de staatskas een koe is die in de hemel wordt gevoed en te Brussel wordt gemolken?
8 januari 1972
Ward Bosmans en Rita Jolie-Mulier
|
|