Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 455]
| |
Duitse ‘Ostpolitik’ van 1919-1970Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 456]
| |
ning van de westgrenzen van Duitsland betekende echter niet, dat Berlijn zijn streven met betrekking tot de herziening van de oostgrenzen had opgegeven. Minister Stresemann geloofde aan de mogelijkheid Polen door middel van economische druk te dwingen tot het teruggeven van de corridor naar Oost-Pruisen. De verdragen van Rapallo en Berlijn moesten de verwezenlijking van deze doelstelling vergemakkelijken. Ook tijdens de diplomatieke besprekingen over Duitslands toetreding tot de Volkerenbond slaagde minister Stresemann erin, de vrijheid van handelen van de rijksregering op het terrein van haar Oostpolitiek niet te laten beperkenGa naar voetnoot3. In Duitsland zelf heerste verdeeldheid tussen verschillende belangengroepen over de ‘Ostpolitik’ en in het bijzonder wat betreft de samenwerking tussen Duitsland en Sovjet-Rusland. De legerleiding, het ‘Auswärtiges Amt’ en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven keurden de politieke en economische samenwerking met de Sovjet-Unie goed, terwijl onder andere de sociaal-democraten en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders een oriëntatie op het westen, in casu Frankrijk en Groot-Brittannië, als conditio sine qua non beschouwden voor de actieve Duitse buitenlandse politiekGa naar voetnoot4. De op samenwerking met de Sovjet-Unie gebaseerde Duitse ‘Ostpolitik’ werd na Hitlers machtsaanvaarding in 1933 gewijzigd. Duitslands ‘Brückenstellung’ tussen Oost en West werd opgeheven. Terwijl de buitenlandse politiek van de Weimar-republiek door de Brits-Franse garantie van de westgrenzen en een samenwerking met de Sovjet-Unie gekarakteriseerd was, maakte Hitler de betrekkingen met de Sovjet-Unie geleidelijk aan losser. Tevens volgde hij een politiek van toenadering tot Polen. Op 26 januari 1934 werd het Duits-Poolse niet-aanvalsverdrag geslotenGa naar voetnoot5. Als antwoord sloten Frankrijk, Tsjechoslowakije en de Sovjet-Unie in 1935 een bondgenootschapGa naar voetnoot6. Sinds 1935 legde Hitler met steeds meer succes de nadruk op de positie van Duitsland in Centraal Europa als bolwerk tegen het bolsjevisme. Een van zijn scherpste redevoeringen tegen het communisme hield hij op de Reichsparteitag in dat jaar. Het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog in 1936 bood de rijksregering een welkome gelegenheid om Duitslands defensieve rol tegen het expansiestreven van het wereldcommunisme te onderstrepen en de belangstelling van de wereldopinie te richten op de verdediging van Europa door Duitsland en zijn bondgenoten. Het in september 1936 met | |
[pagina 457]
| |
Japan en in 1937 met Italië gesloten anti-Comintempact was een manifestatie van het militante anti-communisme van deze regeringenGa naar voetnoot7. In tegenstelling tot Hitlers anti-communistisch programma wilde Von Neurath de zgn. Rapallo-politiek voortzetten. Daarom hield hij in 1933 een arrangement met Polen noch voor mogelijk noch voor wenselijk. Volgens de ‘Reichsaussenminister’ moest de Rapallo-politiek voortgezet worden, al was het maar omdat de Sovjet-Unie de grootste afnemer was van de Duitse industriële produkten. De ‘Ostpolitik’ werd echter na januari 1933 niet meer door gematigde politici en hoge functionarissen van het ‘Auswäartiges Amt’ bepaald. De beslissingen werden in de ‘Dienststellen’ van de NSDAP en in het ‘Reichspropagandaministerium’ genomen. Deze twee organisaties vertegenwoordigen echter verschillende concepties met betrekking tot de Oost-Europapolitiek. Alfred Rosenberg verklaarde reeds in 1938 dat op het terrein van de Ruslandpolitiek geen ‘planmässige Linie’ gevolgd werd. De ‘Reichsleiter’ en latere minister voor de bezette ‘Ostgebiete’ waarschuwde dus reeds in 1938 voor een mogelijke competentiechaos op het terrein van de ‘Ostpolitik’. Zijn voorstel van juni 1938, om in het belang van een ‘einheitliche Bearbeiding und Bewertung der östlich mit dem Bolschewismus verbundenen Probleme’ een ‘Zentralstelle’ voor de partij en rijksregering te creëren, werd niet verwezenlijkt. Na de Duitse aanval op de Sovjet-Unie in 1941 was de door Rosenberg voorspelde competentiechaos inderdaad een feit geworden. Geen ‘Dienststelle’ van de staat of van de NSDAP had over de details van een toekomstige ‘Neuordnung’ van Europa en over een verdeling van de Sovjet-Unie consequent doorgedacht. Intussen behaalde Hitler het ene succes na het andere op het terrein van de buitenlandse politiek. Na de ‘Anschluss’ met Oostenrijk in maart 1938 concentreerde hij zich op het ‘Tsjechoslowaakse probleem’. Hij slaagde erin met Mussolini's hulp het verdrag van München af te dwingen op 29 augustus 1938. Daarmee was een belangrijk bolwerk op weg naar het oosten gevallen. Ook deze door de westelijke mogendheden goedgekeurde stap van Hitler vormde slechts weer een uitgangspunt voor een nieuwe expansie, terwijl de Sudetenduitsers voor Hitler een instrument vormden om zijn einddoel te verwezenlijkenGa naar voetnoot8. Kort na de bezetting van Praag op 15 maart 1939 begon de Duitse diplomatieke campagne tegen Polen. Sinds 1935 oefende Hitler min of meer intensieve druk op Warschau uit om | |
[pagina 458]
| |
een gemeenschappelijke strijd tegen de Sovjet-Unie te voeren. Hij moest echter zijn pogingen begin 1939 opgeven, omdat de Poolse leiders er niet aan dachten zich tot instrumenten van de agressieve nationaal-socialistische politiek te laten degraderenGa naar voetnoot9. Bovendien hoopte men in Poolse regeringskringen als ‘dritte Kraft’ in Europa een onafhankelijke politiek te kunnen voeren. Daarom wezen zij niet alleen Hitlers voorstel inzake een gemeenschappelijke strijd tegen de Sovjet-Unie af, maar eveneens zijn voorstel voor een ‘vreedzame oplossing’ van de vraagstukken van Danzig en de corridor. Tegelijkertijd verklaarden de Britse en Franse regeringen dat zij bereid waren de grenzen van Polen te garanderen. Hitlers antwoord was de opzegging van het Brits-Duitse marine-akkoord, het Pools-Duitse niet-aanvalsverdrag van 1934 en, nadat het Memelgebied bij het ‘Grootduitse Rijk’ was ingelijfd, het sluiten van een militaire overeenkomst met Italië. Intussen onderhandelden de Duitsers in Moskou om tegen Polen de vrije hand te krijgen. Vrijwel direct na het begin van de geheime diplomatieke besprekingen verklaarden de Russen zich bereid tot een militaire samenwerking met de Duitsers tegen Polen. In tegenstelling tot de Britse en Franse regeringen aarzelde Hitler geen ogenblik om de door Stalin gevraagde prijs te betalen, te weten: erkenning van de invloed van de Sovjet-Unie in de Baltische landen, in Oost-Polen en in Bessarabië. De succesvolle afsluiting van deze besprekingen werd gemarkeerd door het door Molotov en Von Ribbentrop in Moskou ondertekende niet-aanvalsverdrag tussen Duitsland en de Sovjet-Unie. Duitsland gaf daarmee Oost-Europa gedeeltelijk aan het ‘communisme’ prijs. Met andere woorden, Hitler was de gangmaker van zijn grootste ideologische tegenstander in Europa gewordenGa naar voetnoot10. De Sovjet-Unie, die tot 1938 alle moeite had gedaan om door middel van de totstandkoming van een Europees collectief veiligheidssysteem de omsingeling door de fascistische mogendheden te ontlopen, ondersteunde Nazi-Duitsland tot de zomer van 1941 door middel van leveranties van belangrijke grondstoffen. In het kader van zijn politiek om de ‘Vormachtstellung’ van het Derde Rijk | |
[pagina 459]
| |
in Midden- en West-Europa streefde Hitler een militaire alliantie met de Sovjet-Unie na. Eerst na het bezoek van Molotov aan Berlijn in november 1940 manifesteerde zich duidelijk, volgens Fabry, dat ‘es nicht gelingen konnte, die widersprechenden Zielsetzungen unter ein Dach zu bringen’. Daarom besloot Hitler, toen hij er niet in slaagde Groot-Brittannië de stilzwijgende erkenning van zijn veroveringen af te dwingen, Europa onder zijn leiding te consolideren, nl.: de ‘Neuordnung’ van het continent in de geest van de nationaal-socialistische ideologie door middel van geweld te voltooien. Met de geplande veldtocht tegen de Sovjet-Unie heeft zich de kwalitatieve omkeer van de oorlog tot radicalisering en ideologisering voltrokken. In de ogen van Hitler en zijn medewerkers was de komende oorlog in het Oosten ‘mehr als nur ein Kampf der Waffen’. Het ging hier om een conflict tussen twee tegenover elkaar staande wereldbeschouwingenGa naar voetnoot11. In de veronderstelling dat ook de Sovjet-Unie in een snelle veldtocht veroverd kon worden, ontwierpen de Duitse leiders geen plannen om de Sovjet-Unie met medewerking van de Russen, Oekraïners en andere volkeren te verslaan en het land van het ‘bolsjevistische systeem’ te bevrijden. Veel meer leidde de nationaal-socialistische bezettingspolitiek die catastrofale ontwikkeling in het Oosten in die tenslotte beslissend heeft bijgedragen tot de militaire nederlaag van Duitsland en de betrekkingen met de Sovjet-Unie voor altijd met een zware hypotheek heeft belast. Samenvattend mag de nationaal-socialistische ‘Ostpolitik’ als een voorbeeld van modern barbarisme worden gekarakteriseerd. Deze politiek heeft de Duitse betrekkingen met de volkeren van Oost-Europa zeer negatief beinvloed en elk verzoek van de Bondsrepubliek om de wederzijdse contacten te normaliseren lange tijd nagenoeg onmogelijk gemaakt. | |
IINa de onvoorwaardelijke capitulatie was de verantwoordelijkheid voor Duitsland een aangelegenheid van de vier grote mogendheden. Terwijl de westelijke geallieerden het universele principe der democratie als doelvoorstelling vertegenwoordigden, maakte de Sovjet-Unie van de gunstige historische situatie gebruik om haar marxistisch-leninistisch ordeningssysteem door middel van het hanteren van revolutionaire methoden te verbreiden. De door de Amerikanen verwachte ‘ene wereld’ aan het einde van de tweede wereldoorlog bestond dus niet. Vanaf 1946 zich verscherpende tegenstellingen en het bij het uitbreken van de oorlog in Korea culminerende | |
[pagina 460]
| |
Oost-Westconflict met Washington en Moskou als antagonistische centra maakten een oplossing van het Duitse vraagstuk onmogelijk. Naar alle waarschijnlijkheid wilden de Russen in een of andere vorm Duitsland als een politieke en economische eenheid handhaven. Hun politiek moest echter mislukken vanwege de economische, politieke en ideologische tegenstellingen en het daaruit resulterende wantrouwen tussen de geallieerden. Rekening houdende met deze achtergronden had de door Adenauer gevoerde ‘Ostpolitik’ van wantrouwen tegenover de Sovjet-Unie een consequente afwijzing van het communisme tot gevolg. De plannen van de geallieerden, die West-Duitsland in een westelijk alliantiesysteem wilden integreren, stemden dus met de voorstellingen van de toenmalige bondskanselier overeen. Om de geloofwaardigheid van zijn Westpolitiek niet in gevaar te brengen, zag Adenauer af van een actieve ‘Ostpolitik’. Om deze reden wees hij vermoedelijk ook het Sovjetvoorstel van 10 maart 1952 af, waarin een vredesverdrag met Duitsland werd aangeboden. Ook Adenauers bezoek aan de Sovjet-Unie in september 1955 en de resultaten daarvan - vrijlating van de Duitse krijgsgevangenen, aanknoping van diplomatieke betrekkingen tussen Bonn en Moskou - bleven een tussenspel in de grote politieke context. Deze politieke context omvatte als een van de belangrijkste formules de politiek van de ‘kracht’ tegen het communistische blok. Natuurlijk kon er geen sprake zijn van een Westduitse politiek van ‘kracht’, maar slechts van een gemeenschappelijke westelijke politiek die zich op het potentieel van de Verenigde Staten baseerde. Niet toevallig was Konrad Adenauer bevriend met J.F. Dulles. Naar de voorstelling van de toenmalige Amerikaanse minister van buitenlandse zaken moest een militair sterk en economisch welvarend West-Europa de bindingen tussen de Sovjet-Unie en haar ‘satellieten’ losser maken. Naar analogie hoopte Adenauer door middel van Westintegratie van de Bondsrepubliek ook de Duitse hereniging te kunnen bereiken. Met andere woorden ‘bevrijding’ van de DDR van de communistische overheersingGa naar voetnoot12. Op 13 augustus 1961 maakte Walter Ulbricht met het opbouwen van de muur dwars door Berlijn een symbolisch einde aan de naoorlogse Duitse en internationale politiek. De definitieve integratie van beide Duitslanden in een westelijk en in een oostelijk alliantiesysteem werd een feit. Duitsland was verdeeld en zou dat geruime tijd blijven. De regering van Adenauer vertegenwoordigde daarentegen nog steeds de opvatting, dat een echte ontspanning tussen Oost en West in Europa slechts dan zou worden bereikt | |
[pagina 461]
| |
indien niet alleen de symptomen, maar ook de oorzaken van deze spanning, bv. de verdeling van Duitsland, uit de weg werden geruimd. Om de westelijke landen en de staten van de derde wereld tenminste af te houden van een de facto tot een de jure erkenning van de status quo over te gaan klemde Bonn zich vast aan het oude instrumentarium: Hallstein-doctrine, ‘Alleinvertretungs-Anspruch’, niet-erkenning van de Oder-Neisse grens, enz.. Rekening houdende met de veranderde internationale situatie kwamen echter sinds 1963 nieuwe impulsen van minister van buitenlandse zaken Schröder op het terrein van de ‘Ostpolitik’. Deze bewindsman leidde de zgn. politiek van beweging in; bruggen te slaan naar Oost-Europa om de DDR binnen het socialistische blok te isoleren. Weliswaar wilde ook Schröder de alleenvertegenwoordigingsaanspraak van de Bondsrepubliek niet opgeven, maar hij pleitte ervoor, de Hallstein-doctrine niet meer zo star te handhaven. Vooral op het terrein van de handelsbetrekkingen, resp. economische en technologische samenwerking, werden tijdens zijn ambtsperiode bilaterale relaties met de socialistische landen verbeterd. De belangrijkste resultaten van deze politiek waren de uitwisseling van handelsmissies met Polen in september 1963, met Roemenië in maart 1964, met Hongarije in juli 1964 en tenslotte met Bulgarije in oktober 1964. In zijn regeringsverklaring van 13 december 1966 toonde bondskanselier Kiesinger zich bereid tot het voeren van een meer realistische ‘Ostpolitik’. Er begon een druk diplomatiek verkeer tussen Bonn en verschillende Oosteuropese hoofdsteden. In januari 1967 reisde staatssecretaris Lahr naar Hongarije. In de zomer van 1967 bracht Egon Bahr een bezoek aan Praag. Een van de resultaten van dit bezoek was de uitwisseling van handelsmissies met Tsjechoslowakije. Ook op ministerieel niveau werd de zgn. bezoekdiplomatie een belangrijke factor in de ontspanning. Minister van buitenlandse zaken Brandt vloog bijvoorbeeld naar Roemenië en in de zomer van 1968 naar Joegoslavië. Omgekeerd brachten de plaatsvervangend minister van buitenlandse zaken van Bulgarije en de Roemeense minister van buitenlandse zaken, Manescu, bezoeken aan Bonn. De volgende stap was de aanknoping van diplomatieke betrekkingen met Roemenië in 1967 en met Joegoslavië in 1968. In beide gevallen werd de Hallstein-doctrine omzeild met de zgn. ‘Geburtsfehler’-theorie. Bonn verklaarde dat de Oosteuropese landen tijdens de jaren vijftig door hun afhankelijkheid van Moskou niet anders konden doen dan de DDR erkennen. Daarentegen beoogde de Hallstein-doctrine die landen te straffen die vrijwillig de DDR hadden erkend. Deze achterdeur maakte de accreditering mogelijk van Roemeense en Joegoslavische ambassadeurs in Bonn. | |
[pagina 462]
| |
Ook op andere gebieden deed de regering van de grote coalitie moeite om de politieke betrekkingen met de socialistische landen te verbeteren. Bonn bood opnieuw uitwisseling van wederzijdse ‘Gewaltverzicht’-verklaringen aan. Dit zou vooral tegenover Polen een voor beide regeringen aanvaardbare weg openen. In april 1968 schreef Brandt dat door een wederzijds afzien van geweld de Poolse grenzen konden worden erkend, tot er een definitieve vredesregeling zou komen. Ook tegenover Moskou nam Bonn het initiatief. In juli 1967 kwam een lang gesprek tussen Brandt en Zarapkin tot stand. In 14 punten werden de mogelijke onderhandelingsobjecten tussen de Bondsrepubliek en de Sovjet-Unie vastgelegdGa naar voetnoot13. Samenvattend mag worden gezegd dat de bondsregering van de grote coalitie de fundamenten heeft gelegd van een nieuwe Duitse ‘Ostpolitik’. Na de verkiezingen kon de nieuwe bondsregering daar aanknopen waar de ontspanningspolitiek tegenover Oost-Europa in augustus 1968 tot stilstand was gekomen. Brandt en zijn minister van buitenlandse zaken Scheel verklaarden reeds tijdens de onderhandelingen over de regeringsvorming dat zij naast binnenlandse politieke hervormingen vooral op het terrein van de buitenlandse politiek nieuwe wegen wilden bewandelen.
Uitgangspunt van de conceptie met betrekking tot het nieuwe Duitsland en de ‘Ostpolitik’ was het inzicht dat de verdeeldheid van Duitsland nog lange tijd zal blijven bestaan. Het doel op lange termijn blijft weliswaar de ‘Gewährung des Selbstbestimmungsrechtes’ voor het gehele Duitse volk. De doelstelling op korte termijn moet echter de samenwerking van beide delen van Duitsland zijn. Om deze te bereiken werd door de regering Brandt / Scheel een strategie van zich ‘gegenseitig bedingenden Zugeständnisse’ ontworpen.
Tegenover de Sovjet-Unie betekende dit, dat na ondertekening en ratificatie door de Bondsregering van het non-proliferatieverdrag onderhandelingen zouden worden aangeknoopt over een wederzijds afzien van geweld in de wederzijdse betrekkingen. Bonn verwachtte van deze bilaterale besprekingen bovendien dat de Sovjet-Unie van zijn interventierecht krachtens het handvest van de Verenigde Naties tegenover de Bondsrepubliek zou afzien en zij rekende ook op de zowel psychologisch als in politiek opzicht belangrijke officiële verklaring van Moskou, dat de Bondsrepubliek geen politiek van revisionisme en revanchisme voert tegenover de Oosteuropese landen. | |
[pagina 463]
| |
Tegenover Polen was Bonn tot een bilaterale grensregeling bereid zonder echter op de definitieve regeling van een vredesverdrag vooruit te lopen. Van Warschau werd als tegenprestatie de erkenning van de principiële saamhorigheid van de Duitse ‘Nation’ verwacht.
Een volgende belangrijke en door de CDU/CSU-oppositie fel bestreden doelstelling van de nieuwe bondsregering was een toenadering tussen beide Duitse staten mogelijk te maken. In Bonn wordt thans de DDR als een van de twee staten van de Duitse ‘Nation’ beschouwd. Een volkenrechtelijke erkenning van de DDR wordt echter door Bonn afgewezen, omdat voor de Bondsrepubliek de DDR geen buitenland kan zijn. Wanneer de regering in Oost-Berlijn op grond van deze condities bereid zou zijn met Bonn samen te werken, dan zal de bondsregering een erkenning van de DDR door derde staten niet proberen te verhinderen.
Korte tijd nadat de regering Brandt haar ‘Ostpolitik’ had geconcipieerd en diplomatieke gesprekken met Moskou en Warschau over normalisering van de bilaterale betrekkingen aangeknoopt had, ging de DDR tot een tegenoffensief over. Op een persconferentie presenteerde W. Ulbricht zijn ontwerp voor een regeling van de betrekkingen tussen Bonn en Oost-Berlijn. Ulbrichts verdragsontwerp voorzag de aanknoping van diplomatieke betrekkingen op grond van wederzijdse volkenrechtelijke erkenning en uitwisseling van ambassadeurs. Wat West-Berlijn betreft eiste hij opnieuw de status van een zelfstandige politieke eenheid. Na de ontmoeting tussen Brandt en Stoph op 19 maart 1970 in Erfurth volgde een tweede gesprek tussen beide regeringsleiders op 25 mei 1970 in Kassei. Daarmee begon de dialoog tussen de Duitsers van verschillende ideologische overtuiging. De tegenstellingen tussen beide delegaties waren echter te groot om over vraagstukken van enig belang te kunnen onderhandelen. Zo stond het jaar 1970, op het gebied van de buitenlandse politiek, in het teken van de Duits-Poolse en Duits-Russische onderhandelingen over normalisering van de bilaterale betrekkingen - begeleid door heftige debatten in de Bondsdag over de politiek van de regering Brandt-Scheel. Vooral Brandt, die intussen door de Nobelstichting werd geëerd om zijn wezenlijke bijdrage voor de vrede niet alleen in Europa, maar in de gehele wereld, gold voor de oppositie als de bondskanselier van de nationale uitverkoop.
Na intensieve beraadslagingen was de bondsregering bereid het recht van het Poolse volk op veilige grenzen te erkennen. De Oder-Neisse grens werd echter slechts namens de Bondsrepubliek erkend. De regering van een herenigd Duitsland is aan deze verplichting niet gebonden. | |
[pagina 464]
| |
De op 8 december 1969 begonnen gesprekken tussen Bonn en Moskou werden van 30 januari tot 18 februari, van 3 tot 21 maart en van 12 tot 22 mei 1970 voortgezet. Na een voorafgaand overleg met de Westelijke mogendheden publiceerde het bondskabinet op 7 juni 1970 richtlijnen voor de verdere onderhandelingen. Rekening houdende met deze richtlijnen confereerde minister Scheel van eind juli tot begin augustus met Gromyko. Op 7 augustus kon Scheel het verdrag paraferen dat zowel de Duitse nationale belangen als de vrede in Europa zou moeten verzekeren. Enkele dagen later, op 12 augustus, ondertekende Willy Brandt in Moskou het akkoord over samenwerking en het afzien van geweld tussen de Bondsrepubliek en de Sovjet-Unie. In tegenstelling tot de beweringen van Dieter Cycon is het verdrag van Moskou geen uitverkoop van Duitsland en afhankelijk maken van de Bondsrupubliek van de Sovjet-Unie, maar een produkt van wederzijdse bereidheid tot compromis. Met dit akkoord werd de grondslag voor een normalisering van de betrekkingen tussen de Bondsrepubliek en de Sovjet-Unie gelegd. Het verdrag betekent geen nieuw Rapallo. De bondsregering heeft onmiskenbaar zowel de verankering van de Bondsrepubliek in het westelijke alliantiesysteem alsook het recht van het Duitse volk op ‘Selbstbestimmung’ onderstreept. Bovendien hebben de leden van de Duitse delegatie de Sovjet-leiders duidelijk gemaakt dat Bonn dit verdrag eerst dan zal ratificeren als de vier mogendheden een bevredigende oplossing van het vraagstuk West-Berlijn bereikt hebben. Wat de toekomst betreft, stelt Dieter Cycon terecht vast dat het van groot belang is een ‘Ostpolitik’ te voeren waarbij Bonn niet alleen geïsoleerd zal handelen. In dit verband zou de Bondsregering meer dan tot op heden met de belangen en gevoeligheden van haar bondgenoten rekening moeten houden. Tenslotte blijft het de grote opgave zowel van de bondsregering als van de C.D.U./GS.U.-oppositie een consequente politiek van vreedzaam vergelijk te volgen en daarbij met het feit rekening te houden dat het jaar 1945 een nieuwe wereldpolitieke situatie geschapen heeft; wat de Duitsers in het belang van de vrede in Europa moeten aanvaarden. Immers, zonder de agressieve overrompeling van geheel Europa door het nationaal-socialistische Duitsland zouden de militaire, politieke, economische en culturele grenzen tussen Oost en West niet langs de Elbe liggen. Zelfs de meest felle critici van de huidige bondsregering moeten weten dat met geweld of door middel van een politiek van ‘kracht’ dit niet ongedaan kan worden gemaakt. |
|