| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
China en de Verenigde Naties
Het is nog steeds niet duidelijk wat zich half september in China heeft afgespeeld. Wel is zeker, dat de aangewezen opvolger van Mao, Lin Piao, in conflict is geraakt met Mao en Tsjoe En-lai en daarbij aan het kortste eind heeft getrokken. Deze val veroorzaakte wijzigingen in de communistische leiding, waarbij enkele opvallende veranderingen de aandacht vragen. Dat Tsjoe En-lai nu als tweede genoteerd staat, was te verwachten. Als nummer drie staat nu echter de echtgenote van Mao, Chiang Ching, die gedurende de Culturele Revolutie behoorde tot de meest radicale figuren in de Rode Garde; dit betekent een grotere invloed van de linkse groepen in het Politbureau; tot deze linkervleugel behoort ook de schoonzoon van Chiang Ching, die nu benoemd is tot hoofd van pers en propaganda in Peking. Het is te verwachten, dat in het Politbureau de strijd tussen de meer gematigde Tsjoe En-lai met zijn aanhang en de radicale groep o.l.v. mevrouw Chiang zal worden voortgezet.
De afloop van dit gevecht is natuurlijk belangrijk voor de houding van Peking in de buitenlandse politiek en voor het optreden in de Verenigde Naties. Hier deden zij op 15 november hun intrede. Nadat 56 sprekers hen gedurende 51/2 uur hadden verwelkomd, zette de Chinese vertegenwoordiger Chiao Kuan Hua het standpunt van de Volksrepubliek uiteen; het was een felle aanval op de twee supermogendheden, de Verenigde Staten en Rusland, waarbij hij tevens verklaarde dat Peking geen belangstelde in het zijn van supermogendheid, maar zich rekende tot de Derde Wereld, waarbinnen Peking - maar dit werd niet gezegd - dan de leiding zou moeten nemen. Chiao sprak zich uit tegen ontwapeningsconferenties van de atoommachten; over ontwapening moet gesproken worden op een conferentie waaraan ook niet-nucleaire mogendheden deelnemen, waarmee hij schijnbaar dicht bij het Sovjet voorstel kwam om een wereldontwapeningsconferentie bij een te roepen. De belangrijkste tendens in de historie achtte Chiao het streven naar onafhankelijkheid, vrijheid en revolutie; deze drang van de volkeren is niet tegen te houden en zal tenslotte een einde maken aan de hegemonie der supermogendheden; hij verklaarde dat China overal deze revoluties zou steunen.
De reacties op deze eerste Peking-Chinese redevoering waren verschillend; velen vonden de speech nogal gematigd vergeleken bij vroegere door China
| |
| |
gebruikte termen; alleen de Verenigde Staten protesteerden tegen de felle taal en de gebruikte retoriek.
| |
India en Pakistan
De situatie aan de grens tussen beide staten wordt met de dag ernstiger. Beide maken zich herhaaldelijk schuldig aan grensincidenten en het lijkt er op, dat men slechts wacht op het ogenblik dat een van beide partijen er genoeg van krijgt en de nog niet verklaarde oorlog officieel begint.
De toch al niet al te beste verstandhouding - vanaf hun onafhankelijkheid in 1947 waren er meningsverschillen over Kasjmir, die het laatst in 1965 tot een openlijke oorlog leidden - is na de Bengaalse opstand noch slechter geworden. Ongeveer 10 miljoen vluchtelingen uit Oost-Pakistan vormen een uiterst zware belasting voor de Indiase economie, zo zwaar dat sommigen van mening zijn dat oorlog met Pakistan goedkoper is dan de zorg voor de vluchtelingen. In elk geval steunt India het Bengaalse vrijheidsleger, maar Pakistan is ook bereid om dit Bengaalse leger te beschouwen als Indiase troepen, daarmee de grensschendingen overdrijvend.
Pakistan rekent in een eventuele oorlog op steun van communistisch China, waarvan het sedert 1966 belangrijke economische hulp krijgt; Peking heeft reeds herhaalde malen te kennen gegeven Pakistan inderdaad te zullen helpen als het het slachtoffer van agressie zou worden, maar Peking zal enige moeite hebben om aan de Derde Wereld duidelijk te maken waarom het hier de zijde kiest van een regering die niets wil weten van het zelfbeschikkingsrecht van de bewoners van Bengalen, m.a.w. waarom het hier geen steun verleent aan een nationale bevrijdingsbeweging. Peking moet ook rekening houden met het onlangs tussen India en de Sovjet-Unie gesloten vriendschapsverdrag, waarbij de laatste ook militaire steun aan India beloofde. Men zal er zich moeten afvragen of het politiek niet gewenst is eens af te wachten hoe de Bengaalse vrijheidsstrijd zich ontwikkelt, om dan toch nog de zijde van de vrijheidsbeweging te kiezen en verder of Pakistan het wel waard is het gevaar te lopen van een direct conflict met Rusland. Beide communistische grootmachten hebben er belang bij hun bondgenoten te matigen en Peking deed zelfs de laatste weken enkele stappen om zijn verhouding met India te verbeteren.
Ook de Verenigde Staten trachten hun hier nog aanwezige invloed te gebruiken om een oorlog te vermijden. Bij het bezoek van Mevr. Gandhi aan Washington begin november drong Nixon er op aan dat India zijn kalmte moest bewaren - ook Pakistan kreeg deze goede raad -, dat beide partijen hun troepen langs de grenzen zouden terugtrekken en met elkaar zouden onderhandelen over de oplossing van hun geschillen. Mevr. Gandhi voelde weinig of niets voor de laatste twee suggesties en verweet de Verenigde Staten dat zij nog steeds grote hoeveelheden wapens aan Pakistan leveren. Blijkbaar zag Nixon het onlogische van de situatie in - waarin hij het dictatoriale regime van Yahya Kahn met wapens steunde en het democratische regime van India in de steek liet - en verbood nieuwe wapenleveringen aan Pakistan.
| |
| |
Het is een vraag of de grote mogendheden hun beschermelingen kunnen weerhouden de oorlog te beginnen; mogelijk is het enige wat nog te bereiken is, dat het conflict gelokaliseerd blijft omdat geen van de grote drie iets voelt voor een directe confrontatie.
| |
Midden-Oosten
Pogingen om in de Arabische wereld een betere samenwerking te bereiken zijn niet van gisteren. Reeds in 1958 besloten Egypte en Syrië zich te verenigen tot een staat, de Verenigde Arabische Republiek, waarbij zich nog in hetzelfde jaar Jemen aansloot. De Egyptische president Nasser hoopte op deze manier een begin gemaakt te hebben met de verwezenlijking van zijn droom: een groot Arabisch rijk met Nasser aan het hoofd. In hetzelfde jaar sloten de koninkrijken Irak en Jordanië zich aaneen in de Arabische Unie, daarmee proberend een tegenwicht te vormen tegenover de VAR. Beide pogingen hadden niet veel succes; de Arabische Unie mislukte nog hetzelfde jaar na de revolutie in Irak, waarbij de republiek werd uitgeroepen, en de VAR bleef wel in naam bestaan tot dit jaar, maar reeds in 1961 trokken Syrië en Jemen zich er uit terug en bleef Egypte alleen over.
Een nieuwe poging in 1963 leverde een federatie op tussen Egypte, Syrië en Irak, maar weer bleken de onderlinge meningsverschillen zo groot, dat deze nog geen drie maanden stand hield.
Het is in verband met het voorgaande dan ook niet verwonderlijk, dat men sceptisch staat tegenover een nieuwe federatie tussen enkele Arabische landen. Eind vorig jaar besloten de VAR (d.i. Egypte), Soedan en Lybië plannen te ontwerpen voor een nieuwe samenwerking met de uitgesproken bedoeling te dienen als kern van een Arabische eenheid; de geplande federatie zou t.z.t. overgaan in een unie. Spoedig sloot Syrië zich hierbij aan, terwijl Jordanië uitdrukkelijk geweigerd werd en er wel overleg werd gepleegd met de Palestijnse verzetsbeweging o.l.v. Yasser Arafat. Er waren toen al berichten over oppositie in Lybië en Soedan tegen deze federatie.
In april van dit jaar is de federatie echter toch tot stand gekomen; Soedan voldeed blijkbaar nog niet geheel aan de voorwaarden en bleef er voorlopig nog buiten. Terwijl in Syrië en Lybië het gesloten akkoord vlot werd goedgekeurd, leverde dit in Egypte enige moeilijkheden op; men wenste daar niet dat er meerderheidsbesluiten zouden kunnen genomen worden in de presidentiële raad. Nadat dit tenslotte geregeld was, kon men een grondwet voor de federatie gaan opstellen. In dit ontwerp staat o.a. dat over oorlog en vrede slechts met algemene stemmen kan worden beslist en dat alleen de federatie bevoegd is tot het sluiten van internationale verdragen; dit laatste betekent een ernstige beperking van de souvereiniteit der leden in hun buitenlandse politiek.
Ook binnen deze nieuwe federatie tekenen de tegenstellingen zich reeds af. Terwijl nu Sadat als president van de grootste deelnemende staat de hegemonie voor Egypte opeist, doet ook de Lybische leider, Kadaffi, een gooi naar deze positie. Een aanleiding om Sadats positie - die ook in Egypte al minder gezag
| |
| |
geniet dan Nasser - te verzwakken heeft hij gevonden in de Egyptische politiek tegenover Israël. Sadat heeft herhaalde malen verklaard dat 1971 het jaar van de beslissing zou zijn; als Israël niet van plan is de resolutie van de Veiligheidsraad van 1967 te accepteren en zich niet terugtrekt uit de bezette gebieden, zit er volgens de Egyptische president niets anders op dan de zaak te forceren door een nieuwe oorlog. Inmiddels zijn alle bemiddelingspogingen mislukt en komt Sadat in tijdnood; zijn taal wordt steeds oorlogszuchtiger en het gevaar voor een hervatten van de strijd groter.
Er doet zich nu een eigenaardige situatie voor; toen bovengenoemde federatie een feit was, hield men er rekening mee dat, aangezien noch Libië noch Syrië de resolutie van 1967 hadden aanvaard, deze landen en vooral Kadaffi een vredelievende oplossing van het geschil met Israël, zoals Sadat scheen na te streven, onmogelijk zouden maken. Nu Sadat echter steeds meer over oorlog gaat praten, ziet Kadaffi kans om Sadat toch tegen te werken; hij verwijt hem nu de oorlog op een verkeerd tijdstip te willen beginnen; de Arabieren zijn er nog niet voor klaar en de oorlog zou dus met een nieuwe Arabische nederlaag eindigen. Hij verwijt Sadat de Palestijnse guerilla-organisaties te veel verwaarloosd te hebben en pleit nu zelf voor algemene Arabische steun aan de commando's in de hoop zo de Arabische wereld achter zich te krijgen en de leiderspositie van Sadat over te nemen.
Het is niet waarschijnlijk dat hij in zijn opzet zal slagen; Saoedi-Arabië beziet het geharrewar van de diverse Arabische republikeinse leiders steeds met een souvereine minachting en Jordanië verweet Sadat nu juist teveel steun aan de commando's te verlenen. Een Arabische eenheid is nog steeds een hersenschim. Zou dit misschien een kans betekenen voor de bemiddelingspoging die nu ondernomen wordt door vier vertegenwoordigers van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid, n.l. Senegal, Kameroen, Nigeria en het onlangs van naam veranderde Congo, Zaïre? Zij bespraken de kwestie zowel in Tel Aviv als in Caïro, maar tot nu toe is er nog geen positief resultaat te melden.
1-12-'71.
J. Oomes
| |
België
Er broeit iets in België
Na de parlementsverkiezingen (7 november) waren onze belangengebonden kranten karig met hun commentaren. Als het zo blijft voortgaan, worden een volgende keer de uitslagen geheim gehouden. In afwachting hebben in het Vlaamse land de partijtopmensen allemaal hun best gedaan om te doen geloven dat zij het nog niet zo slecht hebben gedaan: hier en daar een ‘toevallig’ verlies (te wijten aan het kiesstelsel natuurlijk), voor sommigen een kleine winst en
| |
| |
over het algemeen bleef alles zoals het was. Die stabiliteit doet echter meer denken aan de stabiliteit van een koelkast. De tamheid van de verkiezingscampagne, het toenemende afwezig blijven, blanco en ongeldig stemmen (samen 17,11%) tonen aan met welk een vernietigende onverschilligheid de Belg tegen het politieke bedrijf van zijn land aankijkt. Toch kan men niet zeggen dat er geen politiek engagement meer is. Maar het speelt zich af in de rand van CVP en BSP, in sommige oppositiepartijen, en vooral in talloze groepen buiten de structuren, kortom in de marge van het establishment.
1. Het Brusselse korset. De verkiezingen voor de agglomeratieraad te Brussel (21 november) kunnen in dezelfde zin worden geïnterpreteerd. Bijna de helft van de bevolking stemde voor de oppositiepartij van FDF - RW en er gebeurde wat de Vlamingen hadden gevreesd: de groep van de zgn. ‘Vlamingenhaters’ behaalde de absolute meerderheid. Maar de Vlaamse pers liet de dreigende toon varen die ze vóór de verkiezingen had aangeslagen. Tevoren klonk het: als dát gebeurt, erkennen wij Brussel niet meer als hoofdstad. Nu echter heeft de emotionele reactie plaats gemaakt voor de nuchtere beredenering. De nieuwe wetten voor Brussel kunnen niet meer veranderd worden zonder een soort burgeroorlog te riskeren. Klaarblijkelijk wordt er in een nieuwe richting gespeculeerd: we zullen Brussel op alle terreinen tot 19 gemeenten inperken; de idee van het federalisme met drie wordt definitief begraven. Maar als de Vlamingen en de Walen de autonomie van hun regio willen bekomen, zullen ze Brussel-in-keurslijf wel als hoofdstad moeten blijven erkennen. Een compromis dat wellicht alles weer recht kan trekken.
2. Het establishment voor de lens. Nu het nieuwe parlement en de eerste werkgroepen daarin weer bijeen zijn gekomen, blijkt al direct dat de nieuwe lichting, op enkele uitzonderingen na, niet overloopt van nieuwe ideeën, dat het pragmatisch verzoenen van tegenstrijdige belangen al aan de gang is en dat er dus geen andersoortige politiek te verwachten valt. Een voorbeeld dat spreekt voor zichzelf: van de hele stroming tot politieke vernieuwing binnen de bestaande partij-structuren is alleen van de zijde van de CVP-Jongeren Georges Monard in de Kamer verkozen. Wilfried Martens kreeg geen enkele kans. Aan de zijde van de Jong-socialisten haalde niemand een verkiesbare plaats, terwijl er voor jongeren uit de Waalse, in de lijn van de partij lopende tegenhanger wel plaats werd ingeruimd in het parlement. Bij de Volksunie werd Nelly Maes als vertegenwoordigster van de jonge sociaal georiënteerde vleugel niet rechtstreeks verkozen, maar zij kreeg de plaats van Maurits Coppieters, die als senator werd gecoöpteerd.
In de traditionele partijen zijn de vrouwen een zwakke groep, die onder de voet gelopen wordt zelfs in de eigen politieke organisatie. Wij tellen nog 6 vrouwen in de Kamer (- 2) en vier in de senaat (+ 2). Al bij al geen vooruitgang. Nochtans kon men nu niet meer argumenteren dat er geen bekwame kandidaten werden voorgesteld en ook niet dat ze agressief de mannen wilden verdringen. De vrouwenorganisaties deden de laatste jaren grote inspanningen om hun leden politiek bewust te maken en behaalden dan ook persoonlijke succes- | |
| |
sen voor hun kandidaten op niet verkiesbare plaatsen. Aangezien men daarmee geen rekening wenste te houden, werd nogmaals bewezen dat de vrouwen niet echt opgenomen worden in het politieke bedrijf. Alleen geïsoleerd en volgzaam kunnen zij binnensijpelen, maar zohaast ze zich anders opstellen, worden zij als ‘indringsters’ geweerd.
Op de 106 verkozen senatoren werden in de voorbije week provinciaal 48 senatoren gecoöpteerd en 24 nationaal. De coöptatiepenkelen deden heel wat stof opjagen. Het standenevenwicht werd gewikt en gewogen en allerlei pressiegroepen speelden poker. Het gekke resultaat was ondermeer dat Slegers - de stakingsleider in de Limburgse mijnstreek begin 1970 - nu voor de Volksunie verkozen werd met behulp van (de Limburgse patroons uit) de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang. Dezelfde Slegers verklaarde nog juist in een interview aan het nieuwe linkse weekblad Vrijdag dat hij in volle stakingsstrijd gecontacteerd werd door de centrale machten van het AVC (de christelijke vakbond) met de belofte van een mooie positie binnenboords.
Nationaal heeft de Volksunie als tegenprestatie de PVV geholpen. Tussen CVP en PSC is het ook krijgertje spelen, nu de CVP-groep de eigen zes kandidaten-senatoren bij de nationale coöptatie veilig stelde, waardoor de Waalse broeders hun derde kandidaat - uit de Oostkantons - verloren op de kosten van de aan macht ook al onderbedeelde groep van de Duitssprekende Belgen.
Alles bij elkaar genomen werd heel wat verworven macht bestendigd en werden heel wat frustraties weer flink gevoed.
Een dergelijke situatie lijkt alleen mogelijk wanneer de partijen eigenlijk geen basis meer hebben, maar ook geen georganiseerde tegenmacht die, goed geïnformeerd en sterk gemotiveerd, een openlijke controle uitoefent. Er is alleen de oppositie van de emotioneel geladen taalpartijen, die naast de communautair gegriefden ook heel wat daklozen tellen met een anti-establishment ressentiment.
Het meest onbegrijpelijk lijkt ons dat men bovenaan niet ziet welk gevaarlijk spel men speelt. Of vergissen wij ons en is men ziende blind bij het zoeken naar uitwegen? Wellicht hoopt men dat het allemaal wel niet zo'n vaart zal lopen. Er is toch geen alternatief en dus sluiten de behoudsgezinden zich op binnen de eigen kring en bestendigen zichzelf. En dit gebeurt niet alleen aan CVP- en BSP-zijde maar ook op het raakvlak van politiek en cultuur. Het cultuurpakt dat op 3 december haast heimelijk werd afgesloten, heeft in de sociaalculturele wereld heel wat kwaad bloed gezet. Voorlopig blijken noch de Volksunie noch de Waalse taalpartijen scheutig om dit pakt der bevroren stellingen te ondertekenen. Hebben zij meer voeling met de dynamiek van wat leeft bij de bevolking? Het is mogelijk. Niet alleen op politiek vlak maar duidelijk ook veel ruimer, cultureel, ethisch en emotioneel, is er een verkrampte reactie te bespeuren die alle vernieuwing ongedaan wil maken.
3. De dynamiek wordt bestreden. Ook buiten de politieke wereld waait hier en daar een scherpe wind van ‘morele herbewapening’. Gazet van Antwerpen stelt geregeld haar vrije tribunes open voor verontruste gezagsdragers tot stichting
| |
| |
van vele verontruste ouders die geen vat meer hebben op de dynamiek van een wereld in beweging. De o zo tamme Belgische televisie wordt vaak als provocerend aangeklaagd en men strooit praatjes rond over een geraffineerd drug- en pornografiecomplot, zonder dat ook maar één aantijging bewezen wordt. In Gent had een massale waarschuwingsvergadering plaats en de erg actieve Gentse kern van het waakcomité is in handen van een heftig politicus die niet vreest zijn plaatselijke macht als ACW burgemeester in de schaal te leggen. De boeman is vooral te vinden bij de geëngageerde jongeren in Jong-Davidsfonds, in de sociale organisaties, het vormings- en opbouwwerk, de infocentra, de volkshogescholen, Release; ook onder de Jongcosialisten en de CVP-Jongeren zitten jeugdverdervers.
Zo heerst er op het ogenblik wijd verspreid een onbehaaglijk gevoel. Van de komende regering en haar programma verwacht men niet veel, van de partijen ook niet. Van wie dan wel? Misschien is zo'n pessimistisch moment - zelfs formateur Eyskens zou er niet aan ontsnappen! - een kristallisatiepunt voor een ommekeer?
| |
Komt er een economische crisis?
Eén van de redenen van de vorige regering om de vervroegde verkiezingen te motiveren, was de moeilijke economische situatie die voor 1972 wordt verwacht. Diezelfde thematiek vonden we terug in de verkiezingscampagne.
1. Welke aanwijzingen zijn daar op het ogenblik voor? Het begin van de afzwakkende conjunctuur moet gesitueerd worden in 1970. In 1971 zal de groei van het Bruto Nationaal Produkt waarschijnlijk met 1% vertraagd zijn en een zelfde minder snelle stijging mag ook voor 1972 worden verwacht, zodat voor 1972 een aangroei van het BNP van rond de 3% wordt voorzien. Normaal zou zijn een jaarlijkse groei van 4%, wil men door oververhitting van de economie niet tevens een inflatoir effect verwekken. Een doorlopend hogere groei van het BNP zou structurele wijzigingen vereisen van het economisch leven, maar er zijn teveel tegenstrijdige belangen in de financiële, industriële en sociale milieus om dit te kunnen realiseren. Alleen in vakbondskringen al zou de ene beroepscentrale protesteren omdat ze leden zou verliezen aan een andere.
Deze geleidelijke vertraging van de economische groei kan ons volgend jaar voor belangrijke politieke problemen stellen. De groei in Wallonië zal onvermijdelijk lager liggen dan in Vlaanderen (2-3% tegenover 4 tot 5). Als reeds voor de Maatschappelijke Zekerheid een ‘wegvloeien van Vlaams geld naar Wallonië’ wordt aangeklaagd, mag zeker een soortgelijke reactie worden verwacht wanneer in uitvoering van artikel 107 quater van de grondwet nieuwe economische structuren tot stand moeten worden gebracht.
Inzake werkeloosheid zijn er begin december nog geen catastrofale cijfers te noteren. Dit is typisch voor een krappe arbeidsmarkt: de werkgevers houden hun personeel zo lang mogelijk aan bij dalende conjunctuur en wachten zo lang mogelijk met nieuwe aanwervingen bij stijgende conjunctuur.
| |
| |
2. Gaan we op zoek naar de oorzaken van de vertraging van de economische groei, dan moet in de eerste plaats op de uitvoer worden gewezen. De jongste tien jaar groeide deze met 8 tot 9% per jaar. In 1971 was er echter slechts een aangroei van 3%. In het algemeen mag men zeggen dat om het BNP met 1% te doen groeien, de Belgische uitvoer met 2% moet stijgen. Wij zijn dus uiterst kwetsbaar voor de internationale conjunctuur. Hier is vrij moeilijk een alternatief tegenover te plaatsen gezien de beperkte mogelijkheden op de binnenlandse markt. In dit verband wordt wel eens gesuggereerd Brussel uit te bouwen tot een Europees financieel en dienstverlenend centrum. Als hoofdstad van Europa zou Brussel misschien uit de communautaire problematiek gelicht kunnen worden?
Wat sterk meespeelt bij deze economische vertraging is de internationale monetaire toestand. Of de Verenigde Staten nu al dan niet akkoord zullen gaan met een devaluatie van de dollar, ze zullen in ieder geval hun invoer afremmen en trachten hun uitvoer te stimuleren. Nu is dit rechtstreeks niet van zoveel belang voor België, dat slechts voor 5 tot 7% naar de Verenigde Staten uitvoert (vooral diamant en wapens). De weerslag is vooral indirect. De uitvoer gaat voor 60% naar E.E.G.-landen die ingevolge de Amerikaanse maatregelen zullen trachten het verminderen van hun uitvoer op te vangen door een uitbreiding van de afzet op hun eigen binnenlandse markt, wat onvermijdelijk ten nadele zal komen van de Belgische uitvoer.
3. Gaan er op korte termijn cumulatieve effecten meespelen die de geleidelijk dalende conjunctuur kunnen doen verscherpen naar een crisistoestand? In dit verband dient zeker gewezen te worden op de stakingen in de Westduitse metaalnijverheid, die in de Belgische automobielindustrie 20.000 arbeiders werkloos kunnen maken. Ook de staking van de bedienden in de Luikse staalnijverheid kan massale werkloosheid in het Limburgse mijnbekken tot gevolg hebben. Deze plotselinge inkrimping van de tewerkstelling kan een schokeffect veroorzaken waarvan de gevolgen niet te voorzien zijn.
Een bijzondere moeilijkheid vormt de feitelijke revaluatie van de vlottende Belgische frank met 8% t.o.v. de dollar. Dit betekent dat de Belgische produkten 8% duurder worden voor de landen die de dollar volgen, maar het brengt o.m. als ‘voordeel’ mee dat we onze grondstoffen goedkoper uit de ontwikkelingslanden kunnen invoeren. Wie is weer eens het grootste slachtoffer van onze monetaire perikelen?
Bij het zoeken naar een definitieve regeling van deze problematiek stuit België op de moeilijkheid dat zijn belangen tegenstrijdig zijn met die van andere E.E.G.-landen, vooral Frankrijk. Wat België vooral aanbelangt, altijd in de redenering van onze klassieke economisten, is dat de uitvoer van Amerikaans kapitaal niet wordt afgeremd. Onze economische groei is immers sterk gebonden aan de buitenlandse investeringen. Nu is het juist de bedoeling van Frankrijk dat de dollar zo sterk mogelijk zou devalueren, niet alleen om politieke redenen, maar vooral om de Franse firma's zo duur mogelijk te maken voor Amerikaanse opkopers. Voor België zal het er op aankomen een evenwichts- | |
| |
punt tot stand te doen komen, waarbij de uitvoer van Amerikaans kapitaal naar ons toe bewaard kan blijven, zonder de uitvoer van Europese produkten naar de Verenigde Staten al te sterk af te remmen.
Een derde element naast de plotselinge werkloosheid en de feitelijke revaluatie van de Belgische frank, wordt gevormd door de onzekere politieke toestand. Naar verluidt zouden nieuwe investeringen worden uitgesteld in afwachting van de uitvoering van artikel 107 quater. De financiers willen weten wie er de politieke macht zal krijgen, of er eventueel kans is op een meer linkse koers in een of ander landsgedeelte, welke de belastingdruk zal zijn in de verschillende regio's, enz....
Tenslotte kunnen we de vraag stellen of er naast negatief inspelende elementen ook positieve zijn die een matigende invloed zullen uitoefenen op de dalende conjunctuur. We kunnen drie dergelijke factoren vermelden.
Op de eerste plaats mag men verwachtingen koesteren over een snelle totstandkoming van het Europa der Tien. Engeland heeft immers moeten vaststellen dat de Verenigde Staten de fameuze maatregelen van 15 augustus heeft afgekondigd zonder zijn Engelse ‘vriend’ te consulteren, wat hen wellicht tot het inzicht zal brengen dat ze zo vlug mogelijk op een ander paard moeten gaan wedden.
Een tweede element is de sociale programmatie van het Belgisch overheidspersoneel. 500.000 ambtenaren en 200.000 gepensioneerde ambtenaren zullen een flinke weddeverhoging ontvangen. De economisten speculeren er nu op dat ze het geld flink zullen laten rollen. Op de begroting werd hiervoor een bedrag van 13 miljard ingeschreven. Hoe het allemaal betaald zal worden, is nog niet duidelijk. Mogelijk zal de regering nog niet onmiddellijk overgaan tot een verhoging van de personenbelasting en liever een beroep doen op leningen.
Het derde element, positief genoemd in het huidig economisch bestel, vormt de houding van de vakbonden, die zich perfect aanpassen aan de conjuncturele mogelijkheden. In een periode van hoogconjunctuur zijn ze reeds matig in hun eisen. Bij dalende conjunctuur zullen ze dus zeker redelijk zijn. In de huidige syndicale loonpolitiek is er trouwens geen alternatief. Er moet nl. een reeks nieuwe professionele akkoorden worden afgesloten. Het enige wat er tegenover zulk een nationaal akkoord geplaatst kan worden, is ‘geen akkoord’. Nu zullen juist de gewesten die er economisch minder goed voor staan, er op aandringen toch nationaal iets los te krijgen, wat een nieuw akkoord en nieuwe sociale vrede tot gevolg kan hebben, ook in een periode van economische achteruitgang.
We kunnen de lezer voorlopig nog wel gerust stellen. De meeste Belgen zullen hun kerstkalkoen nog wel kunnen kopen. Alleen een paar duizend ongeschoolde arbeiders, jongste bedienden en automobielarbeiders zullen bij de schare gevoegd worden van hen die het met wat minder moeten doen.
|
|