Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |
R.M. Rilke en de Vlaamse letterenGa naar voetnoot*
| |
[pagina 377]
| |
penberg, hij die van de Vlamingen zoveel verwachtte, misschien ook aangevoeld hebben en liever dan op het aarzelen, danken, verontschuldigen of zwijgen van Rilke te blijven wachten, zette hij zichzelf aan het vertalen of liet hij het door anderen doen. In afwezigheid van haar echtgenoot zal Katharina Kippenberg Rilke verschillende van de vertalingen sturen of het verschijnen ervan aankondigen. Het begint op 2 oktober 1916, toen zij hem een lijstje najaarsuitgaven voorlegde, met Belgische Baudenkmäler van ‘ein begabter Kunstwissenschaftler: Lüthgen’. Waarschijnlijk had Rilke daar zelf om gevraagd, want zij voegt eraan toe: ‘Die Belgischen Baudenkmäler (fertig); Sie bekommen sie’Ga naar voetnoot2. Op ‘der nebelige Busztag des Jahres 1915’ (Leipzig, 17 november) had zij hem nogal geheimzinnig aangekondigd: ‘... erscheint auch noch ein aus Flämischen übersetztes Buch meines Mannes, - oder darf ichs nicht verraten’Ga naar voetnoot3, dat Ernest Staas van A. Bergmann zou blijken te zijn. Want op 15 februari 1916 schrijft Rilke aan zijn uitgever - niet eens aan Katharina! -: ‘Wissen Sie wann? Gestern, lieber Freund, öffnete ich Ihren guten Brief vom 7.12, nahm das grosze Buch Gezelles (zie: Leo Simoens, R.M. Rilke en Guido Gezelle, in Gezellekroniek II, 1964, pp. 73-80) und den “Advokat Staas” dankbar in Besitz’Ga naar voetnoot4. Op 5 april van hetzelfde jaar schrijft Katharina Kippenberg enthousiast naar Wenen, waar Rilke toen zijn Militärzeit tevergeefs trachtte te verwerken: ‘Von den Flamen erwarten wir viel. Schröders Gezelle ist fertig (d.h. ein Band Gedichte vorerst). Alberti übersetzt einen andern Flamen...’, die niemand minder dan Conscience wasGa naar voetnoot5. Op 24 februari 1917 een bedankbriefje van Rilke, waarin o.m.: ‘Vorgestern kam von Dr. Kippenberg der neue Stijn Streuvels: der gütige Geber und wohlvermögende Übersetzer wird wohl schon wieder fort seinGa naar voetnoot6, sonst bitte ich sehr, zu grüszen und zu danken’Ga naar voetnoot7. Op 28 mei 1917 een vraag aan Rilke: ‘Haben Sie Lanzelot und Sanderin in der Flämischen Serie gelesen? Es ist eine hinreiszend schöne Stelle darin. | |
[pagina 378]
| |
Auch Teirlinck (Johann Doxa) find ich sehr bemerkenswert...’Ga naar voetnoot8. Op 5 september, hetzelfde jaar, een met potlood geschreven, nerveus briefje aan Rilke op het Gut Böckel (bij Bieren), waar hij van 25 juli tot 4 oktober verbleef: ‘.... Ist Ihnen, ich wollte immer schon fragen, die Flämische Serie irgendwie nahe gekommen? Johann Doxa von Teirlinck oder Ruisbroeck?....’Ga naar voetnoot9. En nóg meer vertalingen! Op 16 februari 1918 kondigt Katharina Kappenberg hem (zonder adres) nieuwe Insel-publikaties aan, o.a. ‘Flämische Novellen im Februar;.... Ruisbroeck Die Zierden der geistlichen Hochzeit, was unerhört langsam sich hingezögert hat, auch wohl im März;.... Verwey Gedichte auch um die Zeit, usw.’Ga naar voetnoot10. Heeft Rilke al die vertalingen ontvangen? Precies is het niet uit te maken en ze zijn (waarschijnlijk) niet meer bewaard gebleven. En heeft hij ze wél gekregen, hoe vond hij ze? Geen woord, tenzij af en toe een bedankje. Iets meer zal hij uitweiden over Felix Timmermans. Uit Val-Mont sur Territet (Vaud), waar hij ongeveer zes maand verbleef, schrijft hij op 1 januari 1924 aan zijn uitgever: ‘... Es war am Weinachten diesmal wirklich kein Ende mit schönen Büchern, die von Ihnen her eintrafen, drei vor allem haben mir grosze Freude gemacht und wurden zum unmittelbaren Zubehör der Weihnachtsfeier. Ihr so liebevoll übertragener Timmermans (den ich noch in der Weihnachtsnacht las)....’Ga naar voetnoot11. Maar wat vond hij ervan? Van 25 tot 28 maart 1924 bezochten de Kippenbergs de dichter in Muzot. Spraken zij toen over Timmermans? Wellicht! Want op 12 mei schrijft Rilke aan Anton: ‘Und nun haben Sie sogar, im feinsten Gehör und Gedächtnis, daran gedacht, mir den abwesenden Pallieter zu ersetzen...Ga naar voetnoot12. | |
[pagina 379]
| |
Was het boek hem al toegestuurd geweest en had hij het, meegesleept, doorgegeven, zodat hij nu een ander exemplaar wilde hebben? Had hij de andere Timmermansboeken ook ontvangen en gelezen? Altijd vragen bij Rilke! Er is zoveel van hem, ook dit, verloren gegaan of bij ‘onbekenden’ terechtgekomen!
Misschien is het hier de plaats even te wijzen op wat Timmermans zelf over Rilke dacht. ‘Mijn vader had in ieder geval een grote bewondering voor de dichter, van wie hij bijna alles bezat en wiens dichterlijk proza of verzen hij dikwijls herlas’, schreef mij Lia Timmermans op 7.10.1967. L. Vercammen c. ss. r. (brief van 16.8.1967) meent dat Timmermans Rilke slechts één keer vernoemt: in Volk, december 1940, pp. 68-69. In de loop van 1939 verbleef Timmermans op het buitengoed ‘Minneke Poes’ te Grobbendonk. Daar hield hij een literair dagboek bij, dat verscheen in 1942/3, maar waarvan enkele fragmenten vooraf gepubliceerd werden in Volk, onder de titel Minnekepoes - dagboek van een vakantie. Het merkwaardige is echter, altijd volgens Vercammen, dat de volgende passage niet meer in het boekje werd opgenomen, waarschijnlijk omdat ze ietwat te persoonlijk klonk: ‘Hier vloeien de gedichten klaarder in de ziel. Ik heb enige boeken meegebracht die het beste in dit landschap passen. Niet om ze nog eens door te lezen, slechts om er nu en dan een kruimel van in den mond te nemen; die smelt als honing naar het hart. Het zijn onder andere: Het Hooglied van Salomo; de drie gevoelerige parabelen van Karel van de Woestijne; Le vigneron dans sa vigne van Jules Renard; het Stundenbuch van Rilke (curs. L.S.); de Hof der liefde van Gevaert; wat van Anton Coolen; Zomerzondag van Streuvels en een eigen gemaakt bloemlezingske van Guido Gezelle; den Thomas a Kempis; Reynaert; de Manier van lang te leven; en nog andere schone dingen. Alleen werk dat een mens nader tot de bomen brengt, dichter tot den geest van de eenvoudige mensen die in deze stilte wonen, en meer in de innigheid der uren, die den smaak van rijpe vruchten hebben, zowel in de witte morgenden als in het luiden van de avondklok. Al die boeken te samen vormen één groot getijdenboek in verschillende kapittelen.... De dichters zijn naar de kuise kracht der natuur opgeklommen. En de natuur is dankbaar voor de dichters. Zij legt elk schoon uur als een bloem tussen de bladzijden van hunne schone boeken. Men dankt God om de bomen en de dichters. Een boom is zo interessant als een mens’. Niemand, bij wie ik inlichtingen inwon, is er echter zeker van, of Timmermans persoonlijke relaties met Rilke heeft gehad. Niets is op het Rilke-Archiv bewaard gebleven.
Tenslotte is er nog Charles de Coster, die door de Leipziger Insel-uitgever, | |
[pagina 380]
| |
mijns inziens terecht, tot de Vlaamse schrijvers werd gerekend. De over deze auteur gevoerde correspondentie tussen Rilke en de Kippenbergs is vrij uitvoerig en in deze zin interessant, dat Rilke (eindelijk) een oordeel velt waaruit dan blijkt, hoe weinig de Vlaamse De Coster hem lag. Het begint op 15 december 1916, als Katharina Kippenberg hem andermaal een lijstje nieuwe Insel-uitgaven, waaronder De Coster, Flamische Mären, aankondigt en hem vraagt, of hij ze wil ontvangenGa naar voetnoot13. Rilke moet er niet eens op gereageerd hebben, want op 28 november schrijft Katharina hem een tikje verwijtend naar München: ‘Es hat mir gefehlt, dasz ich nichts, gar nichts über die Produktion des Insel in der letzten Zeit von Ihnen hörte’. Bovendien had zij hem inmiddels ook nog De Costers Hochzeitsreise toegestuurdGa naar voetnoot14. Dertien dagen later (11.12.1916) antwoordt Rilke geïrriteerd: ‘Die Hochzeitsreise de Costers war übrigens nicht unter der letzten Inselsendung (ich erwähns unbescheiden, da Sie sie anführen)’Ga naar voetnoot15, waarop de goede Katharina, wellicht haar vergissing inziende, onmiddellijk (12.12. 1916) verontschuldigend antwoordt: ‘Ein schnelles Lebewohl, Die Hochzeitreise kommt’Ga naar voetnoot16. Op 28 december reageert Rilke - eindelijk zouden wij willen zeggen - op zijn verehrte Freundin als volgt: ‘.... aber nicht so sehr dies Ihnen zu schreiben ist mir dringend, sondern wieviel Bewunderung ich für die ersten Kapitel der Hochzeitreise habe, die ich heute Morgen, im Begriff aus dem Haus, zum Zahnarzt zu gehen, las, stehend, staunend und konnte nicht aufhören. Ah, wenn das ganze Buch so ist, dann mach ich mich ehestens über de Coster und fange auch den UilenspiegelGa naar voetnoot17 wieder an, den ich - merkwürdiger Weise - zweimal fortgelegt habe. Ist denn wirklich das Buch von der Hochzeitsreise im Ganzen so schön? Eh Sie mir antworten, werd ich meine Meinung darüber haben, denn es müszte seltsam zugehen, wenn ichs nicht heute und morgen fertiglese’Ga naar voetnoot18. Benieuwd vraagt Katharina hem op 10 januari 1917: ‘... Und die Hochzeitreise haben Sie inzwischen ganz kennengelernt. Mir ging es genau wie Ihnen - ich war enthusiasmiert, enthusiasmiert. Dann kam das Ende und die Gräfin und die Mutter und alles Rohe, liederlich Gemachte und ich zürnte de Coster bitter. Nun fühle ich wieder anders, finde amüsant und | |
[pagina 381]
| |
lehrreich, den ungeformten Teich zu sehen, die Fäden der Stickerei, die er ungeduldig aus der Hand gelegt, ehe sie fertig anfangt. Ist nicht - im guten Teil noch - die Geschichte mit dem Geldstück, das Warten der beiden, herrlich? Und wie vorgenommen und modern, flüchtig an Rilke erinnernd, die Art den Hund zu sehen....Ga naar voetnoot19. Weer geen antwoord van Rilke, zodat zij op 4 februari aandringt: ‘Ist Ihnen so gegangen mit der Hochzeitsreise wie mir und auch änhlich mit Pulver? Ach eine Antwort - niemals eine Antwort von irgendwoher’Ga naar voetnoot20. Is dat antwoord, het waarschijnlijk zoals altijd verontschuldigend antwoord, na maanden dan toch gekomen? Op 16 januari 1918 schrijft zij hem: ‘Es freut mich übrigens herzlich, dasz Sie sich darum kümmern, denn ich habe nie etwas über die “Flämische Serie”, über die “Briefe an Elisa”,.... und manches andere von Ihnen gehört....’Ga naar voetnoot21. Klinkt Rilkes antwoord op 23 januari niet wat té koel? ‘Die Briefe an Elisa hat ich mir in Berlin gekauft und kann sie nicht zu denjenigen Episteln rechnen, aus denen eine Erweiterung, ein Gewinn an innerem Liebesgebiet, nachweisbar wäre. Sie haben mir die an de Coster schon oft gemachte Erfahrung wiederholt, die Frische des Einsatzes, die im Spiel nicht eigentlich vorhält, - immer wieder ists die an der “Hochzeitsreise” durchgemachte Enttäuschung’Ga naar voetnoot22. Ik ken alleen Kippenbergs wijselijk zwijgen op de laatste zin, die toch in flagrante tegenspraak is met wat hij vroeger over hetzelfde boek (althans over de eerste hoofdstukken ervan) enthousiast had geschreven (zie brief 28.12.1916)! Ik twijfel er sterk aan, of Rilke het boek ooit heeft opengeslagen, laat staan ‘stehend, staunend’ de eerste hoofdstukken had verslonden, ‘konnte nicht aufhören’! 's Anderendaags (24.1.1919) is hij al een andere mening toegedaan - alleen maar uit beleefdheid? Ik neem de brief aan Anton Kippenberg in zijn geheel over: | |
München, Hotel Continental, am 24. Januar 1918.Lieber Freund, | |
[pagina 382]
| |
überraschend und erfreulich war. Gestern noch hatte ich Ihrer Frau geschrieben, dasz die Linie meiner Teilnehmung an de Coster jedesmal an derselben Stelle einen gewissen Knick der Enttäuschung erfährt, nun, ich musz mich zurücknehmen: denn dieses kleine von Ihnen vorgefundene, eingeformte und glücklich wieder gegebene Buch hat meine ganz ungebrochene Freude. Ik durf op deze brief geen commentaar te geven, maar het is op zijn zachtst uitgedrukt toch zonderling, dat ook van De Coster geen enkel boek bij Rilke bewaard is gebleven, meer: geen enkel boek van een Vlaamse auteurGa naar voetnoot25.
Als aanhangsel te beschouwen, want hiermee begeven we ons buiten de Vlaamse en Nederlandse letterkunde, is Rilkes verwijzing naar Georges Rodenbach in verband met Rodin (in zijn opstel Auguste Rodin, Erster Teil, 1902; Sämtliche Werke V, p. 147): ‘An dieser Stelle offenbart sich schon Rodins tiefe Übereinstimmung mit der Natur, von der der Dichter Georges Rodenbach, der ihn geradezu eine Naturkraft nennt, so schöne | |
[pagina 383]
| |
Worte zu sagen wuszte’Ga naar voetnoot26. Dit moge er evenwel niet voorbarig toe doen besluiten, dat Rilke ook de romanschrijver Rodenbach heeft gekend, maar is veeleer te situeren in het kader van zijn ernstige voorstudies tot Rodin. Te beschouwen als een gemeenplaats is, wat hij over Rodenbach zegt in zijn opstel Furnes: ‘.... Das Brügge Rodenbachs is bekannt geworden; man vergiszt, dasz es ein Gleichnis war, von einem Dichter erfunden für seine Seele, und man steht auf den Wortlaut....’. |
|