Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |
Geld- en bankwezen in Japan
| |
[pagina 340]
| |
Keynes (overleden 1946) is men er genuanceerder over gaan denken. Bij teruglopende conjunctuur en tekortschieten van de bestedingen en bij de als gevolg daarvan heersende werkloosheid, maken grote besparingen de zaak alleen nog maar erger. Tenzij althans elders in de economie een minstens zo groot bedrag als het gespaarde in de circulatie wordt gepompt en daar is in Japan dan wel voor gezorgd. In tijden van hoogconjunctuur vormen de besparingen in de keynesiaanse gedachtengang een welkome veiligheidsklep, waardoor gelden buiten de bestedingensfeer kunnen worden geleid. In het licht van deze overwegingen en de feitelijke omstandigheden kan het spaargedrag van de Japanners in het algemeen gunstig worden beoordeeld. Er is ook altijd emplooi geweest voor de bespaarde sommen. Er zijn in Japan nog steeds vele investeringsmogelijkheden en ook nog wel capaciteitsreserves. Het Japanse bankwezen moet de spaarstromen helpen leiden. De besparingen moeten door de banken gebracht worden naar de plaatsen waar hun omzetting in investeringen de beste resultaten belooft. Het is een dankbare taak, want de Japanse economie is zo sterk dat succes eigenlijk verzekerd is. Een taak die niettemin een uitdagend karakter behoudt, want een optimale keuze van tempo en richting van investeringen kan nog eens een paar procenten groei extra betekenenGa naar voetnoot2. De Japanse besparingen kunnen dus goed worden gebruikt, maar dat is natuurlijk op zichzelf nog niet de oorzaak dat er zoveel wordt gespaard. Daarvoor moeten wij zoeken naar de roerselen van de spaarder. En aangezien het sparen in grote lijnen gunstig kan worden beoordeeld, is het plezierig dat de motivatie van de spaarder vrij sterk blijkt te zijn en dat er ook geen aanleiding toe is te veronderstellen dat daar op korte termijn verandering in zal komen. Enkele voor Japan karakteristieke omstandigheden zijn:
1) het feit dat de stijging van de bestedingen meestal aanzienlijk achterblijft bij de zeer grote stijging van de inkomens, 2) het onregelmatig vloeien van de inkomensstroom: een groot deel van het inkomen wordt uitgekeerd in de vorm van premies, bonussen etcetera, een of tweemaal per jaar en soms nog minder frequent. Dat deel van het inkomen zal niet zo licht worden gebruikt voor het doen van lopende bestedingen. Men zou dit soort extraatjes waarschijnlijk eerder geneigd zijn te besteden aan duurzame consumptiegoederen, maar in Japan is die neiging toch minder sterk dan elders. Men zou zich trouwens kunnen afvragen waar de Japanse consument volumineuze consumptiegoederen zou moeten laten. De woningen zijn klein, ook in de nieuwbouw. Aanschaf van een auto wordt in de grote stad pas toegestaan als men de politie kan aantonen over | |
[pagina 341]
| |
een parkeerplaats te beschikken. In Tokyo is het huren van een parkeerplaats ongeveer even kostbaar als het huren van een woning. Het wegennet is nog vrij slecht ontwikkeld. Het maken van dure vakantiereizen ligt niet voor de hand, gezien de betrekkelijk korte vakantieperioden. Deze factoren kunnen ertoe leiden dat een flink deel van de inkomensextra's wordt bespaard in plaats van te worden besteed. 3) het consumentenkrediet heeft in Japan nog geen grote vlucht genomen, van afbetalingsfaciliteiten kan dus nauwelijks een stimulans op de bestedingen uitgaan, 4) het inkomen uit besparingen wordt fiscaal nogal ontzien.
De grote besparingen staan er borg voor dat er geldkapitaal beschikbaar is voor de economische ontwikkeling. Maar ook bij de overige produktiefactoren zijn er nog wel reserves aanwezig. Dat geldt met name voor de arbeid. In Japan doet zich nog op vrij grote schaal het verschijnsel van ‘verborgen werkloosheid’ voor dat wij ook kennen in de ontwikkelingslanden. Daarmee wordt bedoeld dat er vele mensen zijn tewerkgesteld die nauwelijks een produktieve bijdrage leveren aan het produktieproces. Het komt vooral voor in de landbouw. Doorgaans is het mogelijk een aantal van de in een gezinsbedrijf werkzame personen elders te werk te stellen, zonder dat de produktie van de desbetreffende boerderij merkbaar daalt. Er werkt dus in de landbouw een aantal krachten die net zo veel produceren als een ‘echte’ werkloze, maar die toch niet in de werkloosheidsstatistiek voorkomen. In Japan is er ook buiten de landbouw nogal wat ‘onzichtbare werkloosheid’ zichtbaar. Zo wordt de toerist getroffen door de wat overdadige bemanning van de touringcar waarin hij reist. Elke bus heeft behalve de chauffeur minstens één stewardess, dikwijls zijn het er meer. In de produktiefactor kapitaal zitten dus nog stille reserves, in de produktiefactor arbeid ook, maar zelfs in de factor grond. De grond is zeer schaars in Japan, maar ook daar heeft men wat op gevonden. Een groot deel van het Japanse territoir bestaat uit bergen. Op tal van plaatsen worden die nu afgegraven en met het vrijkomende materiaal wordt land aangewonnen uit zee. Voorzover de reserves in Japan zelf tekortschieten, heeft men altijd nog een uitloopmogelijkheid in overig Azië. De laatste jaren zijn er grote directe investeringen van Japanse ondernemingen in nabuurlanden zoals Korea, waar grond, grondstoffen en andere produktiefactoren minder schaars zijn. Er zijn belangrijke secundaire voordelen verbonden aan deze ontwikkeling. De milieuverontreiniging neemt in Japan onhoudbare vormen aan en kan aldus worden verlegd naar gebieden waar de concentratie van milieuverontreinigende factoren nog gering is en zonder bezwaar enigszins kan worden | |
[pagina 342]
| |
vergroot. Bovendien nemen directe investeringen van Japanse ondernemingen in het buitenland iets weg van de, uit hoofde van de sterke exportpositie, opwaartse druk op de Japanse yen. Hier is hetzelfde mechanisme aan het werk dat de directe investeringen van de Verenigde Staten in het buitenland oorzaak deed zijn van vergrote neerwaartse druk op de dollar. Intussen zijn deze en andere vormen van stoomafblazen door Japan in zoverre onvoldoende gebleken dat de Japanse regering, zoals bekend, door de feiten tenslotte is gedwongen de zo standvastig verdedigde yen-koers tenslotte toch los te laten. Investeringsmogelijkheden zijn er in Japan te over, zelfs als de directe investeringen van Japanse ondernemingen in het buitenland buiten beschouwing worden gelaten. Toch gaat men niet zo maar ondoordacht links en rechts over tot investeren. De Japanner laat niets over aan het toeval. Er is een zeer planmatige benadering van de investeringsselectie. Mogelijk ligt hierin een van de geheimen van de Japanse groei besloten. Het is toch wel opmerkelijk dat in de sterkst groeiende naties, of die nu van meer kapitalistische huize zijn (Frankrijk, Japan) of van meer collectivistische (Joegoslavië, Rusland), vaak een grote mate van investeringsplanning blijkt te bestaan. Hoe wordt nu de spaarstroom gericht op de investeringen die zijn geselecteerd? Vooraf dient opgemerkt te worden dat de geïnvesteerde gelden niet precies lijfelijk dezelfde behoeven te zijn als de bespaarde gelden. Als er maar ergens in de economie wordt gespaard en die besparingen blijven buiten de sfeer van de bestedingen, dan mag er natuurlijk best elders in de economie worden geïnvesteerd door iemand die zich daartoe in de schuld steekt. Wie de schuld op zich neemt doet er niet veel toe, dat mag de overheid zijn of het bankwezen of een particulier. In Japan zien wij al die vormen, hoewel er accentverschuivingen optreden. In de naoorlogse tijdGa naar voetnoot3 heeft het bankwezen hier een grote rol vervuld, die thans ten dele is overgegaan op de overheid. Het bankwezen zorgt zowel voor de creatie van gelden als voor het doorgeven van van anderen ontvangen gelden. De voor Japan typische aspecten daarvan zijn goed beschreven in een artikel van de hand van Dr. H.G. AdvokaatGa naar voetnoot4. Als ik nog eens de aandacht op deze materie wil richten, is dat vooral omdat er zich sinds de publikatie van dat artikel een aantal veranderingen is gaan aftekenen. De rol van de banken bij het doorgeven van gelden is vrij gecompliceerd, | |
[pagina 343]
| |
omdat het geld daarbij over een aantal schijven moet. Verreweg de meeste besparingen vinden plaats in de vorm van termijndeposito's bij plaatselijke bankinstellingen (local banks). De local banks hebben slechts voor een deel van deze deposito's emplooi bij eigen kredietvragende cliënten. Het restant wordt uitgezet in de vorm van ‘call-gelden’. Dat zijn leningen aan andere financiële instellingen die op zeer korte termijn weer kunnen worden teruggetrokken. (In de regel is het mogelijk een dergelijke lening van de ene dag op de andere weer te laten aflossen, hoewel in de Japanse praktijk ook wel opzegtermijnen van een maand of langer worden overeengekomen, waarbij men dan toch van ‘call-geld’ blijft spreken). Op de geldmarkt worden deze bedragen opgenomen door ‘city-banks’, dat zijn grote banken die landelijk werkzaam zijn en daartoe een net van filialen hebben opgebouwd. Van de Nederlandse grootbanken onderscheiden zij zich door de grote mate van directe investeringen in ondernemingen; het zijn eigenlijk behalve algemene banken ‘banques d'affaires’. Niet minder dan ongeveer 25% van de kredietverlening van deze banken betreft perioden langer dan een jaar. Niettemin is een groot deel van de gelden voor kortere termijn aangetrokken, een gedragslijn waarmede niet-Japanse banken niet graag voor de dag zouden komen, maar die in zo gedegen mate is opgevangen door het hele financiële mechanisme in Japan dat er geen moeilijkheden uit voortvloeien. Behalve het doorgeven van gelden die eerst van anderen zijn ontvangen, is er een grote mate van geldschepping door kredietverlening. Het bedrijfsleven is grote schulden aangegaan bij de banken (het is heel gewoon als een Japanse onderneming tegenover eigen kapitaal en reserven van 20% een bankschuld van 80% heeft staan). Op hun beurt gaan de banken grote schulden aan bij de centrale bank: de ‘Bank of Japan’. Dit verschijnsel wordt wel aangeduid met de term ‘overloan’ en ‘overborrowing’, waaruit enigszins de grote omvang van deze kredietverlening ten opzichte van de dekking spreekt. Overigens is het duidelijk dat de banken alleen al uit hoofde van de omvang van hun schuld met handen en voeten aan de centrale bank gebonden zijn. Als men dan ook hoort zeggen dat de wettelijke zeggenschap die de centrale bank over de particuliere banken heeft, in een land als Nederland groter is dan in Japan, moet men een dergelijke uitspraak wel met enige reserve aanhoren. Het is in het licht van de grote mate van afhankelijkheid niet toevallig dat in Japan bijvoorbeeld de particuliere banken niet worden geraadpleegd als de centrale bank overweegt een maatregel te treffen in het kader van de monetaire politiek. De voor Japan kenmerkende wijze om door middel van ‘overloan’ de maatschappij van geld te voorzien wordt de laatste tijd voor een deel vervangen door de meer conventionele wijze van begrotingspolitiek door de overheid. Gezien tegen de achtergrond van het geldbederf in de oorlog is | |
[pagina 344]
| |
het misschien verklaarbaar dat later en tot 1965 het evenwicht op de rijksbegroting angstvallig is bewaard. In 1965 bleek het niet mogelijk louter langs monetaire weg de economie in voldoende mate te stimuleren en nam men voor het eerst weer zijn toevlucht tot een begrotingstekort. Toen zagen ook weer de eerste staatsleningen het licht. Intussen had de kapitaalmarkt zich ook weer zo ver ontwikkeld dat dit mogelijk werd en van de andere kant is er van de introductie van de staatsleningen weer een krachtige stimulans uitgegaan op de kapitaalmarktGa naar voetnoot5, hetgeen voor de positie van Tokyo als financieel centrum ook bepaald nodig was. Bij de beoordeling van het aandeel van het bankwezen in de groei van Japan rijst een belangrijke vraag. Heeft het geld slechts de rol vervuld van ‘smeermiddel’ en heeft de goede werking van het bankwezen dus als groeivoorwaarde gefungeerd, óf is het zo dat het geld een zelfstandige groeifactor heeft gevormd en het optreden van de banken dus zelfs een oorzaak was van de groei? In de vakliteratuur is het laatste wel eens gesuggereerdGa naar voetnoot6. Een groep Amsterdamse studenten in de economie heeft een studiereis naar Japan gemaaktGa naar voetnoot7 en aldaar bij de centrale bank onder meer over deze suggestie gediscussieerd. Men bleek er wel van overtuigd dat er met name in Japan met zijn hechte relaties tussen bankwezen en bedrijfsleven van monetaire factoren een grote invloed uitgaat op reële factoren, maar in een star en mechanisch verband tussen geldhoeveelheid en omvang van het nationale produkt wordt door de centrale bankiers toch niet geloofd en er werd ook niet zoveel waarde gehecht aan het geïsoleerd onderzoeken van dergelijke rechtstreekse verbanden. Wel wordt momenteel hard gewerkt aan een omvangrijk mathematisch model, dat meer inzicht moet gaan verschaffen in alle macro-economische samenhangen. Het model onderscheidt drie monetaire subsectoren en zal uitsluitsel moeten geven over de invloeden die daarvan zullen uitgaan op de overige sectoren van de economie. Men verwacht dat de volgende aanknopingspunten tussen de monetaire en de reële sectoren aan het licht zullen komen:
- financieringskosten, af te meten bijvoorbeeld aan de intrestvoet. Lagere intrest zal investeringen meestal stimuleren. - mate van beschikbaarheid van krediet. - voorraad beschikbare financiële activa. Hierin speelt natuurlijk wel de | |
[pagina 345]
| |
geldhoeveelheid mee, maar dat is iets anders dan het zoeken van een direct verband tussen geldhoeveelheid en economische activiteitGa naar voetnoot8. Er is al op gewezen dat bij het stimuleren van de groei in Japan niet veel aan het toeval wordt overgelaten. Nauwkeurig wordt bepaald welke sectoren, soms zelfs welke bedrijven of welke projecten prioriteit verdienen en in verband daarmede ook kredieten moeten krijgen. De kredietinstellingen die in handen zijn van de overheid, zijn bij uitstek geschikt om de kredietstroom in de gewenste banen te leidenGa naar voetnoot9. De particuliere banken daarentegen worden door de centrale bank slechts aan een globale monetaire politiek onderworpen. Overigens is het wel zo dat zij dagelijks aan de centrale bank per cliënt een opgave van de verleende kredieten moeten verstrekken. Door het voorgaande zou de indruk kunnen zijn gewekt dat er van de monetaire sector slechts stimulansen op de economie zijn uitgegaan. Dat is niet het geval. Hoewel men een beetje inflatie nooit heeft geschuwd, is het toch bijvoorbeeld met het oog op de betalingsbalans bij herhaling nodig geweest de economie af te remmen. De discontopolitiek was daarbij een belangrijk instrument, maar ook de openmarktpolitiekGa naar voetnoot10. Aanvankelijk vormde de gebrekkige werking van de kapitaalmarkt wel een beletsel voor een gemakkelijk functioneren van de openmarktpolitiek. Individuele besprekingen tussen centrale bank en banken waren daarbij nodig en het was gebruikelijk het beding van wederinkoop te maken. Vooral sinds weer staatsobligaties worden uitgegeven, is de zaak eenvoudiger geworden en de openmarktpolitiek maakt nu gebruik van de kapitaalmarkt, waarbij de bedingen van wederinkoop (die het later terugdraaien van de transactie | |
[pagina 346]
| |
moesten vergemakkelijken) konden vervallen. Ook kasreservepercentagesGa naar voetnoot11, aanvankelijk slechts van psychologische betekenis, krijgen allengs een grotere reële waarde. Een bezwaar van monetaire restrictie voor het Japanse bedrijfsleven met zijn grote afhankelijkheid van kredieten is natuurlijk de discriminerende werking die ervan uitgaat. Banken hebben de neiging die ondernemingen waarin zij zelf participeren of waarmee zij nauw zijn gelieerd, een voorkeurbehandeling te geven. Er zijn waarborgen geschapen om te voorkomen dat bijvoorbeeld het kleinbedrijf, dat immers niet zelf op de kapitaalmarkt terecht kan en geen uitwijkmogelijkheid heeft, de dupe zou worden van monetaire restrictie. Er is namelijk voor gezorgd dat een bepaald percentage van de beschikbare fondsen voor kredietverlening aan het kleinbedrijf gereserveerd blijft. Overigens zijn de buitenlandse bankinstellingen, die zich veel neutraler opstellen, voor menig bedrijf in tijden van monetaire restrictie een dankbaar toevluchtsoord. Dat er gezien de grote schulden en de in onze Westerse ogen roekeloze kredietverlening in tijden van kredietschaarste geen grote ongelukken gebeuren, mag een wonder heten. Het zal wel iets te maken hebben met het voor Japan karakteristieke netwerk van onderlinge relaties en met de coordinatie en de solidariteit die wel eens tot de uitspraak leiden: ‘Japan is eigenlijk één grote N.V.’ (‘Japan incorporated’). En wie zou bankinstellingen een gedrag willen verwijten dat men in Nederland van een enkel bijkantoortje misschien ook wel door de vingers zou zien. Zolang spaarneiging en investeringsneiging niet afnemen, zolang men investeringen even zorgvuldig blijft selecteren, zolang de Bank van Japan de uitgezette gelden niet terugroept en het bankwezen blijft dekken, kunnen wij ook in de toekomst nog grote dingen van de Japanse economie verwachten. |
|