Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
Strategie van een open universiteit
| |
[pagina 332]
| |
De vertechnocrate universiteitDe statische en ambachtelijke samenhang tussen technologische vernieuwing en sociale verandering is voorgoed verdwenen op het einde van de 18e eeuw. De tijd die verloopt tussen het theoretisch wetenschappelijk concept, de technische realisatie en de praktisch economische toepassing, is op dit ogenblik niet alleen uiterst klein geworden, maar smoort tevens in de kiem het ermee gepaard gaande sociaal veranderingsprocesGa naar voetnoot2. Onze politieke, economische en sociale structuren zijn niet meer aangepast: ze kunnen het technisch-wetenschappelijke ontwikkelingsproces niet bijhouden. Superspecialisatie, fragmentatie van de kennis, een rechtlijnig verticaal onderwijssysteem, ontoegankelijkheid van- en monopolies op georganiseerde informatie hebben een maatschappij gecreëerd waar technische wetenschappelijkheid het wachtwoord is geworden. De wetenschap wordt een nieuwe religieGa naar voetnoot3; de universiteiten zijn haar tempels, de geleerden haar hogepriesters. De kloof tussen de wereld van de wetenschap en de wereld van ‘alleman’ is zo groot geworden, dat van een echte terugkoppeling van de wetenschap naar het sociale veld, waaruit ze toch is ontstaan, geen sprake meer is. De universiteiten zijn de vestingen en zelfs de promotoren geworden van deze ‘onwerkelijke’ paradoxale situatie waarin onze cultuur zich bevindt. De universiteiten hebben hun voornaamste kenmerk verloren: hun universaliteit. Ze zijn niet alleen onderling verdeeld maar ook in zichzelf gesplitst in faculteiten, centra, departementen, scholen, mensen, specialiteiten, onderzoekprojecten, budgetten. Het zijn uitsluitend intellectuele voedselautomaten geworden voor duizenden studenten, die zo snel mogelijk klaargestoomd moeten en willen worden voor een plaatsje in de ‘Organisational World’. Steeds meer mankracht, geld en uitrusting wordt verbruikt voor onderzoek dat alsmaar meer gespecialiseerd wordt. We creëren op die manier een elite van specialisten, bezitters van hoog geconcentreerde kennis, hanteerders van een onbegrijpelijk vakjargon. Dit moet op korte termijn leiden tot een verstarring van de posities en een scherp onderscheid tussen de mensen-die-het-allemaal-weten, en de ‘niet-weters’, een nieuw proletariaat. Dit verschijnsel wordt nog versterkt door de rol van de massamedia in het onderwijsproces. De media hebben de formele opleiding in de schaduw gesteld en ‘onderrichten’ en ‘vormen’ de meeste jonge mensen in hun vormingsjaren op hun eigen manier. Onophoudelijk vormen en schaven zij | |
[pagina 333]
| |
de publieke opinie, massificeren zij kennis op wereldschaal, zonder dat die kennisoverdracht wetenschappelijk gecontroleerd wordt en in een globale visie zit. De enige waarborg die het publiek heeft omtrent de juistheid van de boodschap, is het ‘waarheidskarakter’ van het medium. Dat is een pover surrogaat en een gevaarlijke hefboom voor manipulatie. Juist de universiteiten en de academici zouden moeten zorgen voor die visie en die wetenschappelijke controle, om op die manier opnieuw hun educatieve taak waar te nemen ten bate van de hele maatschappij. In feite beschouwen zij dit probleem meestal als ‘onacademisch’, ze blijven liever gericht op het onderzoek van waarheden die alleen in de verbeelding van de academicus bestaan, ver van de reële leefsituatie. Zij vergroten aldus de kloof: ‘The gap has widened between what is offered from behind the lectern and what is demanded by those who sit in front of it’Ga naar voetnoot4. Over de alomtegenwoordige onmacht van het individu tegenover de technologische ontwikkeling, de aanzwellende stroom van geweld die onze planeet overspoelt, de toenemende eenzaamheid door de verstedelijking, het uithollen van de sociale verantwoordelijkheid door het verlies aan gemeenschapsbeleving, het failliet van ons sociaal-economisch systeem, de dagelijkse rekening van chaos en oorlog, het overduidelijke besef dat al onze methoden om de crisis te overwinnen falen, over dat alles zwijgen de universiteiten en de academische wereld al te gemakkelijk. Of willen ze niets zeggen. Zoals de rector van Harvard bijvoorbeeld, die in één van zijn openingsredes zei: ‘Our purpose is to invest in places that are selfishly good for Harvard. We do not use our money for social purposes’. Gecompromitteerd door contractresearch voor regering en industrie, hebben de universiteiten duidelijk gekozen voor technische problemen. In de oplossing daarvan zijn ze dan ook weergaloos. Maar ze kunnen niet een maatschappij verder helpen die steeds meer lijdt onder problemen die nog voor ze gedefinieerd zijn al gecompliceerd worden door andere, die al te simpel waren opgelostGa naar voetnoot5. De moeilijkheden ontstaan inderdaad in de tussenzones, het niemandsland, waarvoor niemand is opgeleid. En zo worden we opnieuw geconfronteerd met de socio-technologische paradox. Waarom zouden we ons bemoeien met problemen waarvoor we niet zijn opgeleid om ze op te lossen? De specialist trekt zich terug en voelt zich comfortabel in zijn eigen kleine, goed omlijnde wereld, de wereld waarmee hij vertrouwd is. Hij houdt zich alleen bezig met problemen binnen zijn eigen referentiekader. Problemen | |
[pagina 334]
| |
die daarbuiten vallen, verwaarloost hij of ze bestaan gewoon niet. M.a.w. de wereldproblemen worden door de universiteit ‘technisch’ benaderd, d.w.z. een probleem wordt opgesplitst in deelproblemen; die worden één voor één apart aangepakt en daarna weer samengevoegd, wat dan een wetenschappelijk experiment heet. Die technische benadering weerspiegelt zich in de hele universiteit van vandaag, zowel in haar inhoud als in haar structuur: een typisch verticaal opgesplitst netwerk van verantwoordelijkheden die lopen langs een autocratisch gecentraliseerde machtslijn. Zo is de universiteit het spiegelbeeld geworden van de georganiseerde technocratische maatschappij. | |
De interdisciplinaire mytheIn dit perspectief is interdisciplinair teamwork dan ook een mythe, uitgevonden door de specialist, teneinde zijn eigen gespecialiseerde positie nog te versterken en onmisbaar te maken. Interdisciplinariteit schijnt tegenwoordig de hokus-pokus passe-partout te zijn voor alle problemen. Maar de efficiëntie daarvan lijkt mij erg twijfelachtig. Wat schieten wij ermee op als specialisten samen rond de tafel gaan zitten en de problemen ‘interdisciplinair’ gaan aanpakken, als dat niets anders betekent dan dat ieder van hen blijft denken vanuit zijn eigen gespecialiseerde discipline en de daaraan verbonden stereotiepen?Ga naar voetnoot6. Ieder van hen zet de problemen, die naar zijn mening ‘oplosbaar’ zijn, netjes op een rijtje en pakt ze individueel aan, maar dat zijn dan nog zelden de problemen waaronder we te lijden hebben. Hoe ingewikkelder een probleem is, denkt men, des te complexer moet ook de organisatie zijn die nodig is om dat probleem op te lossen. Dit is een gevaarlijk uitgangspunt, een redenering die typisch is voor een technische mentaliteit. Dit is dan ook één van de grootste bezwaren die men kan aanvoeren tegen het concept van een werelduniversiteit zoals dat is voorgesteld door de UNOGa naar voetnoot7. Die werelduniversiteit zou moeten bestaan uit de topinstituten en -universiteiten van de gehele wereld, zo echter dat ieder zijn eigen identiteit en onafhankelijkheid ten aanzien van onderzoek en onderwijs bewaart. De werelduniversiteit zou alleen zorgen voor het frame en de organisatie. Welnu, het nut van een dergelijk instituut lijkt mij zeer relatief. Het opzet lijkt me zelfs gevaarlijk: het draagt van meet af aan de kiemen in zich van een | |
[pagina 335]
| |
bureaucratisch, a-politiek en steriel gevaarte, niet in staat om ook maar één van de urgente wereldproblemen in zijn totale context te stellen, laat staan op te lossen. Een dergelijke organisatie verandert namelijk niets aan de fundamentele vragen van de mens over wetenschap en techniek en de aanwending ervan, over de normen die het wetenschappelijk onderzoek beheersen, over ons denken over natuur, mens en omgeving. We schijnen nog steeds te geloven in de 19e-eeuwse idee dat geweten alleen maar te maken heeft met individuen en niet met instituties. Voor we nog maar aan een embryo van een werelduniversiteit kunnen gaan denken, moeten we eerst die fundamentele vragen beantwoorden. Het eerste project van een eventuele werelduniversiteit zou juist een onderzoek moeten zijn naar dit vacuüm waarin normen, waarden en keuzen zich op het ogenblik bevinden. Daarvoor zullen we een stap terug moeten zetten, de stap naar onze huidige manier van denken, onszelf vragen stellen over de specialistische dingen die we aan het doen zijn, en zoeken naar een weg om onze universiteiten hun ‘universaliteit’ terug te geven. ‘Human Culture is faced with the greatest peril of history. The university can and must devise new ways of contending with it. It is the only instrument I know of that can do this job’Ga naar voetnoot8. Een werelduniversiteit zoals die door de Verenigde Naties wordt voorgesteld, kan die universaliteit niet herstellen. Daarvoor is iets anders nodig: een nieuw soort van wetenschapsmensen, een nieuw soort van technologie. Een ‘humanistic technology’Ga naar voetnoot9. Het is een misvatting te denken dat problemen die geschapen worden door de technologie, alleen opgelost kunnen worden door meer technologie. Grondig onderzoek is nodig naar de essentie zelf van het menselijk bestaan, de maatschappij, de wetenschap en de techniek en hun onderlinge samenhang. Onze cultuur, die in stukken is gevallen onder druk van de specialismen, moet weer geïntegreerd worden. Daarvoor is geen interdisciplinair onderzoek nodig, maar transdisciplinair onderzoekGa naar voetnoot10, door groepen van mensen die ‘holistisch’ (van het Griekse ‘holon’, het geheel dat groter is dan de som van de delen) en ‘lateraal’ hebben leren denken, mensen die de menselijke ruimte zien als een totaliteit. Arrowsmith spreekt van ‘architectonics’: ‘the discipline of the whole environment’. Dit veronderstelt o.m. dat we schoon schip zullen moeten maken met vast- | |
[pagina 336]
| |
geroeste waarden zoals ‘academische’ standaards, beoordeling op basis van graden, titels, promoties, prijzen of de hoeveelheid papier die iemand ooit heeft volgeschreven. Kritiek misschien ook op een institutie als de Nobelprijs, want wat betekent dat méér dan een versteviging en aanmoediging van de impotente academische traditie, en van het geloof in de specialisten-oplossing en de monodisciplinaire methode? | |
Het openmaken van de universiteitIn een ‘holistische’ aanpak moet er plaats zijn voor beoefenaars van menswetenschappen en van exacte wetenschappen, voor medici, technici, kunstenaars en de ‘massa’, voor allen samen. Centraal staat daarin de vraag naar waarden en normen, maar deze kunnen niet meer zoals vroeger a priori vooropgesteld worden. ‘The question of goals is crucial and so too are values: but these can no longer be assumed a priori’Ga naar voetnoot11. Dit kan betekenen dat we de normen en waarden die we nu hebben, dynamisch en kritisch gaan hanteren, altijd bewust van hun onvolkomenheid, en ze voortdurend, in het licht van nieuwe ontdekkingen en veranderingen, herzien en vervolmaken op een evolutionele basis naar het uiteindelijke doel toe: een meer menselijke wereld. Om dit operationeel te maken - én om de universiteit open te gooien naar buiten, naar het publiek toe - is het misschien nuttig binnen de universiteit centra op te richten die de verschillende aspecten van de socio-technologische paradox in hun totaliteit en samenhang bestuderen, op het niveau van ideeën, principes, mechanismen, patronen, methodologieGa naar voetnoot12. Zij zouden een soort permanent bewustzijn en geweten van de universiteit kunnen vormen. Zij zouden tevens een open forum kunnen zijn voor universiteit en maatschappij.
Punten die hierbij aan de orde komen, zijn: 1. Onderzoek in die gebieden die nu bedreigd zijn door een georganiseerde technocratie, een verouderde politiek en de uitholling van waarden en normen: onderwijs, gezondheidszorg, leefmilieu, sociale rechtvaardigheid, honger en overbevolking, oorlog en vrede, ethiek en religie, minderheidscultuur, publiciteit en massamedia, enz..
2. Een demystificatie van de wetenschap, de wetenschapper en de wetenschappelijke methode: zoals de kerk door een secularisatieproces heen moet, zal ook de religie van de wetenschap een analoge fase moeten doormaken. | |
[pagina 337]
| |
3. Een deprofessionalisering van de wetenschappelijke wereld door echt transdisciplinair onderzoek, waarmee de ‘opleiding’ van een nieuw type holistische wetenschapsmens gepaard moet gaan. Dit betekent niet dat de specialist moet verdwijnen. Hoog-gekwalificeerde specialisten zijn meer dan ooit nodig. Maar zij zullen een plaats moeten krijgen in een totale visie, een veranderd kader van waarden, voorkeuren en openbaar welzijn. Wetenschap en technologie zijn tot nog toe tot ontwikkeling gekomen door de uitbouw van de verschillende disciplines apart. Specialisatie is inderdaad de motor geweest van de vooruitgang. Maar op het ogenblik versplintert ze de cultuur, creëert ze meer problemen dan ze oplost, verstikt ze de mensen in de naam van de waarheid. Alleen in een structuur waarin ieder deel zijn harmonische plaats vindt in het geheel, is werkelijk menselijke vooruitgang nog mogelijk. Deze structuur zal in staat moeten zijn het micro- en het macro-niveau van ieder onderzoek, de individuele en de gemeenschappelijke behoeften te integreren. In dat geval heeft het geen belang meer vanuit welke specialistische invalshoek wij een probleem benaderen, als het maar onmiddellijk en blijvend in zijn totale context wordt geplaatst, niet meer in zijn fragmenten maar in zijn totaliteit wordt gezien. Concreet kan dit vorm krijgen in alternatieve studiepaketten, projectonderwijs en post-universitaire studieGa naar voetnoot13. Belangrijke objecten voor deze studie zijn o.m.: - de methodologie, zowel wijsgerig, politiek, wiskundig, heuristisch, creatief, als direct gericht op het ontwerp. - de theorie van de menselijke ruimte, de mens en zijn omgeving: de ecologische, de bebouwde, de sociaal-economische, de politieke, de culturele omgeving; de mens en zijn communicatie met die omgeving; de mens en zijn arbeid: ergonomie (man-machine systemen, oorsprong en gevolgen van de automatie). - de geschiedenis, o.m. van de socio-technologische verandering, mechanismen van innovatie en culturele veranderingspatronen; futurologie (methoden en kritiek) naast conflicttheorie en polemologie. De bestudering en uitdieping hiervan zal moeten gebeuren via projectwerk op een macroniveau, waar aan de ‘menselijke ruimte’ vorm wordt gegeven.
4. De rol van deze centra en van de universiteit als een soort ombudsman van het publieke forum, bijvoorbeeld als onafhankelijk controleorgaan voor de massamedia. ‘The second handedness of the learned world is the secret of its mediocrity. It is tame because it has never been scared by facts’, | |
[pagina 338]
| |
schreef WhiteheadGa naar voetnoot14. De academische wereld zal steeds opnieuw bang gemaakt moeten worden met de naakte feiten. ‘De eenvoudigste manier om dat te doen’, zegt W. ArrowsmithGa naar voetnoot15, ‘is een context te scheppen waarin studie en onderzoek voortdurend geconfronteerd worden met de verantwoordelijkheid voor het soort wereld dat zij tot stand hebben gebracht; studie en onderzoek hun echte waarde geven door te eisen dat de scheppers van kennis ook verantwoordelijk zijn voor de toepassing ervan’. 5. Onderwijs ten bate van ‘alleman’, het ‘publiek’, door structuren te ontwerpen voor alternatieve maatschappijvormen, met grotere deelname in de beslissings- en planningsactiviteiten. P. DruckerGa naar voetnoot16 noemt dit een beleid van ‘reprivatisering’: ‘A systematic policy of using the other, the non-govermental institution of the society, of organizations, for the actual doing, for performance, operations, execution, decision’Ga naar voetnoot16. Dit zou tot een echte decentralisatie kunnen leiden. 6. Aan deze ‘open’ universiteit ligt ten grondslag de idee van de ‘Education Permanente’. Zij hangt direct met alle vorige punten samen en maakt ze tevens operationeel op macro-niveau. Met ‘éducation permanente’ bedoel ik niet het type management-zomercursus, maar een voortdurende terugkoppeling van de nieuw gevonden kennis naar het publieke forum, een opvoeding die de student niet beschouwt als iemand die zich in een interimperiode bevindt, waarna hij terugkeert naar de maatschappij, alsof hij die ooit had verlaten, maar als een actief en volwaardig lid van de sociaalculturele omgeving, de maatschappij. Zo opgevat, kunnen deze centra misschien een eerste stap zijn om te komen tot een werkelijk internationaal concept dat ons helpt in te zien hoe we met onze wetenschap en technologie om kunnen gaan: een reële poging om opnieuw te beginnen, om niet alleen de problemen waarmee we geconfronteerd worden opnieuw te formuleren, maar de fundamentele onderstellingen waarop onze wetenschap en technologie steunen, onder kritiek te stellen. Alleen op deze open grondslag is een werkelijke werelduniversiteit mogelijk: niet alleen nationale en culturele vooroordelen kunnen op die manier worden overwonnen, maar men tast tevens naar de wortels van een holistische maatschappij. Zo vormt de ‘open’ universiteit, de nieuwe ‘universitas’, een noodzakelijke stap om de kloof te overbruggen tussen het leven van de mens in de post-industriële maatschappij en de mallen waarin dat leven nu gegoten is. |
|