| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Verenigde Staten en de Sovjet-Unie
Het is duidelijk, dat Nixon, bijgestaan door zijn voornaamste adviseur Kissinger, er op uit is om een periode van groots opgezette onderhandelingen tussen de supermogendheden in te luiden en zo het gevaar voor een derde wereldoorlog in te dammen. Hierin wordt hij geholpen door de noodzakelijkheid waarin de Sovjet-Unie zich bevindt om de verhouding met het Westen te verbeteren; niet alleen de toenadering tussen Washington en Peking maakt Moskou bezorgd; zij ziet zich ook gedwongen haar handelsbetrekkingen met de V.S. en andere Westerse landen te verbeteren en wij schreven daarom reeds in een vorig overzicht, dat na Nixons aankondiging van zijn reis naar Peking Moskou zeker pogingen zou doen om te komen tot een gesprek met de V.S. Het was echter niet Kosygin op zijn wereldreis maar Brezjnev zelf die over de Russische antipathie tegen Nixon heenstapte en het initiatief nam tot een uitnodiging aan de president van de V.S. om naar Rusland te komen. Brezjnev vergat daarom maar het beroemde of beruchte ‘keukendebat’ tussen Chroesjtsjov en - toen vice-president -Nixon in 1959 op een Amerikaanse tentoonstelling in Moskou en het officieel negeren van Nixon tijdens diens particuliere reis in 1967; hij nam ook op de koop toe, dat hij door deze uitnodiging de kansen van Nixon op herverkiezing het volgend jaar groter maakte, maar achtte het vermoedelijk belangrijker om hierdoor de critici van zijn Westpolitiek, die velen in het Kremlin te ver gaat, de mond te snoeren door op te treden als de man die een dreigend, mogelijk tegen Rusland gericht, samengaan tussen de V.S. en Peking heeft doorkruist.
Nu er een viermogendhedenakkoord over Berlijn is tot stand gekomen en er in Helsinki vooruitgang wordt geboekt in de besprekingen over de beperking van strategische wapens (SALT), waren de omstandigheden geschikt voor een herhaling van een poging die het vorig jaar geen succes had gehad.
Het bezoek zal hoogstwaarschijnlijk plaats hebben na Nixons reis naar Peking en Moskou zal dan natuurlijk proberen het een en ander aan de weet te komen over het daar besprokene, want hoe hevig Nixon ook elke relatie tussen de twee reizen ontkent, zij is er natuurlijk wel. Verder komt SALT ter sprake - misschien zelfs dat er een akkoord wordt getekend; de Europese veiligheidsconferentie, gekoppeld aan de status van de beide Duitslanden en van de Oosteuropese naties; de mogelijkheid om escalatie in het Midden-Oosten te vermij- | |
| |
den door beperking van wapenleveranties aan resp. Egypte en Israël en natuurlijk Z.O.-Azië. Dit laatste punt zal ook in Peking centraal staan, maar of Hanoi zal bezwijken voor druk van Moskou of Peking is een heel andere vraag; daarvoor is in Hanoi de gedachte aan de Geneefse conferentie in 1954, waar onder druk van de grote mogendheden beslissingen genomen werden die Hanoi nu juist ongedaan wil maken, nog te sterk. Mogelijk ligt hier de vierde verrassing van Nixon en komt hij in november met een vaste datum voor de terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Vietnam.
Er is in elk geval beweging in de diplomatie en het is duidelijk, dat er geen twee supermogendheden meer zijn, maar drie (Peking-China) en mogelijk binnen niet al te lange tijd vier, n.l. het economisch zich sterk ontwikkelend Japan.
| |
Engeland en de E.E.G.
De vraag of zich naast genoemde vier nog een vijfde binnen afzienbare tijd zal voegen is - voor wat het principe betreft - deze maand bevestigend beantwoord in het Britse parlement, toen dit met een toch nog onverwacht grote meerderheid van 112 stemmen het voorstel van de regering Heath aannam om met ingang van 1 januari 1973 effectief tot de EEG toe te treden.
Aan deze beslissing is nog al het een en ander voorafgegaan. Wij doelen hiermee niet alleen op de twee eerdere pogingen van Engeland om zich aan te sluiten in 1961 en 1967, die beide getroffen werden door het veto van de Gaulle, maar meer op het in Engeland zelf bestaande verzet tegen de toetreding. Labour-leider Wilson, die als prime-minister in de vorige regering zelf de aanvraag indiende, heeft de voorwaarden die Heath had weten te verkrijgen, verworpen, maar vooraanstaande personen uit zijn eigen partij hielden vol dat labour uiterst tevreden zou zijn geweest als zij zelf op deze voorwaarden toegang had verkregen. Het partijstandpunt werd bepaald op het congres te Brighton en dit sprak zich in een verhouding van vijf tegen een uit voor de opvatting van Wilson. Dit was te voorzien, maar de interessante vraag was, hoe groot het aantal labour-parlementsleden zou zijn dat van de algemene partijlijn wilde en durfde afwijken. Roy Jenkins, plaatsvervangend partijleider, zette onmiddellijk zijn politieke leven op het spel door te verklaren dat het belang van Engeland boven het partijbelang moest worden gesteld. De poging van Wilson om via partijdiscipline alle leden te dwingen om op 28 oktober tegen het regeringsvoorstel te stemmen moest wel op niets uitlopen, zeker toen de conservatief Heath, na het congres van zijn partij, die zich in overgrote meerderheid voor toetreding verklaarde, de tegenstemmende minderheid vrij liet om ook bij de beslissende stemming te handelen naar eigen eer en geweten, waarmee hij de kans op openlijke rebellie in labourkringen vergrootte.
Dit bleek inderdaad het geval te zijn; op de beslissende dag sternen 69 labourleden voor toetreding en onthielden 19 leden zich van stemming. De door Heath verkregen meerderheid is, zoals gezegd, groter dan verwacht werd, maar
| |
| |
men houde er wel rekening mee dat dit slechts een principe-besluit is. Er moeten nog talrijke wetten om dit besluit te effectueren door het Lagerhuis geloodst worden om de details van de toetreding te regelen. Wilson heeft al verklaard, dat elk van deze maatregelen uiterst kritisch zal worden bekeken en scherp zal worden bestreden. Nog altijd hoopt hij bij een van deze gelegenheden de regering ten val te brengen, daar zijn rebellen dan mogelijk weer terugkeren in zijn schaapsstal. Of Wilson hier inderdaad veel vertrouwen in heeft is de vraag. Het doet n.l. wel een beetje vreemd aan een politieke figuur als Wilson voor de beslissende stemming te horen praten over handhaving van de partijdiscipline met alle middelen en tegelijkertijd over de mogelijkheden bij de vaststelling van de uitvoeringswetten en zelfs over de noodzakelijkheid om een herziening van het verdrag te bewerken als Labour de regering later weer eens zou overnemen. De reacties op de Britse beslissing waren over het algemeen erg optimistisch. Frankrijk ziet de noodzaak van Britse hulp binnen de EEG tegen een al te overheersende Duitse invloed sedert enige tijd erg goed in. Bonn verwacht van Londen, dat de EEG zal kunnen profiteren van de oude democratische traditie van Engeland, zodat het Europese parlement in Straatsburg in staat zal worden gesteld een werkelijke parlementaire controle te gaan uitoefenen op de eurocraten te Brussel. Dit laatste is ook het geval in de Beneluxlanden, die echter tevens de mogelijkheid zien om nu te ontsnappen aan het overwicht van de twee grote continentale mogendheden, Frankrijk en Duitsland. De Nederlandse regering meent daarom nu wel de eis van volledige doorvoering van de supranationale gedachte te kunnen laten vallen.
Het is hoogstwaarschijnlijk, dat na Engeland ook Noorwegen en Denemarken, beide economisch sterk aan Londen gebonden, zullen toetreden, terwijl ook Ierland het volgend jaar hierover zal beslissen. Dit laatste ziet echter in toetreden juist de kans om aan de economische overheersing van Engeland te ontsnappen.
Deze uitgroei van het Europa van Zes tot Tien landen betekent de voming van een grote economische macht en vanzelf dringt de vraag zich op, of dit ook zal leiden tot een grotere politieke invloed van Europa, die tot nu toe onmogelijk was door de afwezigheid van Engeland. Heath denkt uitdrukkelijk in deze richting; hij wil komen tot de ontwikkeling van een duidelijk Europees politiek standpunt en een nauw contact tussen de Tien over militaire vraagstukken, m.a.w. tot een zelfstandige plaats voor Europa naast de huidige twee grootmachten, waarvan de S.U. nu economisch wordt voorbijgestreefd en de V.S. - zij het op nog steeds eerbiedige afstand - worden benaderd.
De laatsten hebben sedert het Marshall-plan aangedrongen op een verenigd Europa, vooral in de verwachting zo het eigen politieke leiderschap in de wereld te versterken. Eigenaardig is dat juist de twijfel aan dit Amerikaanse leiderschap en de onlangs door de V.S. genomen protectionistische maatregelen de Europese landen dichter bij elkaar hebben gebracht. Nu Engeland niet meer weifelt tussen de V.S. en Europa en gekozen heeft voor het laatste, zal Europa met groter gezag kunnen praten met de V.S., niet als tegenstander maar als
| |
| |
goede vriend. In verband met dit alles is de suggestie om binnen niet al te lange tijd een Europese topconferentie te organiseren, waaraan de vier kandidaatleden - als zij willen - kunnen deelnemen, het overwegen waard.
| |
Peking en de Verenigde Naties
Tweeëntwintig jaren nadat Peking voor het eerst in een schrijven van Tsjoe En-lai, toen vooraanstaand medestrijder van Mao en nu premier, het recht had opgeëist de zetel van Tsjang Kai Tsjek in de V.N. en de Veiligheidsraad te bezetten na de nederlaag van de laatste in 1949, heeft het eindelijk zijn zin gekregen. Al die jaren had een - zij het slinkende - meerderheid onder leiding van de V.S. Peking de toegang weten te ontzeggen. Nu echter kon Washington dit in verband met Nixons reis naar de Chinese hoofdstad moeilijk meer volhouden.
Washington hinkte echter op twee gedachten; het wenste Peking wel toe te laten en het ook de permanente zetel in de Veiligheidsraad te bezorgen, maar tevens Formosa lid te laten blijven van de V.N. Het wist daar wel een aantal medestanders voor te vinden - na enige aarzeling ook Japan - maar een groot aantal staten, waaronder Frankrijk en Engeland, begrepen dat Peking hiermee niet akkoord zou gaan; zij voelden meer voor een resolutie van Albanië, waarin tevens om uitstoting van nationalistisch China werd gevraagd. Een Amerikaanse poging om voor deze uitstoting een twee-derde meerderheid te eisen mislukte. Bij de later gehouden stemming bleek overigens, dat - ook als de uitstoting tot een ‘belangrijke’ kwestie zou zijn verklaard - de dan vereiste twee-derde meerderheid toch verkregen zou zijn.
Voor het eerst in hun historie kunnen de V.N. zich - nu ineens een kwart van de wereldbevolking er bij is gekomen - beschouwen als een inderdaad de gehele wereld omvattende organisatie. Tegelijk krijgt Peking nu de kans om voor het wereldforum de strijd aan te binden met Moskou, dat tot zijn spijt moest kiezen tussen trouw aan een communistische ‘bondgenoot’ of openlijke erkenning van de scherpe tegenstellingen met Peking; Moskou koos voor het eerste, maar ziet de komst van Peking in New York met zorg tegemoet.
Het zal interessant zijn om te zien hoe de nieuwe situatie zich gaat ontwikkelen; men was er aan gewoon geraakt, dat de V.N. beheerst werden door de twee groten; nu ontstaat er echter een soort driehoeksverhouding en men vraagt zich af hoe de kleine mogendheden zich rond deze drie zullen opstellen. Slaagt Peking er in om ondanks het feit dat het zich nu nog niet kan meten met Washington en Moskou, een cliëntele te vormen door beloften voor de toekomst? Er is nauwelijks een zinnig woord te zeggen over het optreden van de nieuwe Chinese delegatie.
De houding van de V.S. in deze hele kwestie blijft vreemd. Enerzijds hebben zij geprobeerd de verschillende naties onder druk te zetten om steun voor hun standpunt te verkrijgen, anderzijds gingen zij daarbij niet tot het uiterste. Mogelijk zagen zij zelf ook de inconsequentie van hun standpunt in, n.l. in de V.N.
| |
| |
praktisch de toegang aan Peking weigeren en in dezelfde tijd Kissinger voor de tweede maal naar Peking sturen om de a.s. reis van Nixon voor te bereiden. Overigens toonden zij zich geen goede verliezers; voorafgaande dreigementen om de financiële bijdrage van de V.S. aan de V.N. te verminderen werden nog niet uitgevoerd en zullen het ook wel niet worden, maar het verwerpen van het Amerikaanse hulpprogramma aan het buitenland door de Senaat ziet men toch wel als een represaille-maatregel. Hierdoor wordt het prestige echter meer geschaad dan door de geleden nederlaag in de Assemblee.
11-11-'71
J. Oomes
| |
België
Op 7 november hebben de Belgische burgers hun stemplicht volbracht. Naar men zegt, waren het de kalmste verkiezingen sinds twintig jaar. Weinig strijd, groot gebrek aan belangstelling. In de korte voorbereidingstijd maakten de affiches waarmee de verschillende partijen traditioneel uitpakken, weinig indruk. De Christelijke Volkspartij (CVP) mikte met haar ‘Vertrouwen’ en ‘Zeker is zeker’ op een vaderlijk imago in een tijd dat het ouderlijk gezag alom gecontesteerd wordt. De socialisten (BSP) prezen zich ‘Stoutmoedig genoeg voor deze tijd’, ‘Sterk en eensgezind’ en de Volksunie (VU) ‘Sociaal en Federaal. Maak ons nog sterker’, wat ook al het beeld van de Big Brother opriep. De Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PW) zocht haar heil weer eens in pure demagogie: ‘Zij vragen vandaag uw stem, morgen uw geld’. Alleen in Brussel ging het er wat levendiger (en poujadistischer) aan toe. De prijs voor de mooiste affiche krijgt Simonet. Tata. Je zag zo dat hij niet tegen te houden is. Goed drie weken voor de verkiezingen werden de programma's gelanceerd. Voor wie de moeite nam ze na te pluizen, leken ze allemaal nogal erg op elkaar. Allemaal pleitten ze voor een efficiënt aan de top gecoördineerd beleid inzake sociale aangelegenheden met gelijkschakeling van de nu nog onderscheiden sociale zekerheidsstelsels en met het wegwerken van allerlei discriminatie tussen mannen en vrouwen (?). Voor een nationaal pensioen en een gewaarborgd minimum inkomen dat zeker hoger zal liggen dan wat nu is voorzien. Er was een duidelijke sfeer van opbod hieromtrent en Volksgazet cijferde haar lezers voor dat BSP het hoogste bod deed. Het onderwijs zou verder gedemocratiseerd worden en met de permanente vorming beloofde men dat het menens wordt. Een tweede educatieve TV-net scheen er eveneens in te zitten evenals een stelsel van kredieturen voor jonge arbeiders die zich
verder willen bekwamen. Algemeen kwam ook naar voren een pleidooi voor dienstverleningen dicht bij de mensen, met thuisverzorging, dienstencentra, aangepaste woningen volgens de sociale noden e.d. Iedereen beloofde ook wat te gaan doen aan het statuut van de onderneming, maar hier bleven de verschillende achtergronden toch merkbaar. Tot in het potsierlijke toe. De PVV b.v. beloofde ook
| |
| |
een democratische economische planning te realiseren, maar voegde daar toch ook onmiddellijk aan toe: de bedoeling daarvan is dat ‘de ondernemingen zekerheid zouden hebben over de acties van de overheid, waardoor hun eigen actieplannen niet gestoord worden’.
In feite dienden zowel CVP, BSP als PW zich aan als een centrumpartij. Zij trachtten bij het publiek in het gevlij te komen: ‘Wat zouden de mensen graag hebben?’ leek de uitgangsvraag te zijn. Zij schenen een soort robotfoto van de doorsnee kiezer te hebben gemaakt en dat beeld met hun programma te willen omschrijven. De eigen visie en inspiratie, de zo geroemde ‘eigen gestalte’ waren nog nauwelijks te herkennen. Opvallend was dat de conceptie van hun programma's heel erg berekend was op de bestaande ministeries en de bestaande problematiek. Nieuwe problemen, die het publiek op het ogenblik toch bezighouden, kwamen gewoon niet aan bod. Het onderscheid tussen de programma's was uiteindelijk nog het best te herkennen in de keuze van de onderwerpen waar men liever over zweeg. De CVP b.v. repte met geen woord over de morele problemen waarvan Voorzitter Houben in een ophefmakende rede in december '70 toch zei: ‘Wij kunnen en wij mogen deze (politieke) vragen niet negeren’. Deze keer waren ze er in ieder geval niet bij; evenmin als de gemeenschapsschool (waarover het Partijcongres van Kortrijk een resolutie goedkeurde), de structurele media van de communicatiemedia, de oprichting van grondregieën, het principe ‘de verontreiniger betaalt’: stuk voor stuk programmapunten die goedgekeurd werden door het meest gezaghebbende orgaan van de partij.
De BSP bracht een heel beknopt programma uit. Er zou er een uitvoeriger bestaan voor inwendig gebruik, vermoedelijk dus niet voor de kiezer bestemd. In het voor het publiek bestemde document werden de economische problemen nergens uitgediept; alleen principes werden geformuleerd, er werd geen concrete inhoud aan gegeven en niet gezegd waar men de middelen zal halen. Van een financieel programma was er overigens helemaal geen sprake, evenmin van een duidelijk cultuurbeleid, noch van oplossingen voor de tekorten voor de Rijksdienst voor Ziekte en Invaliditeit. De infrastructuur (in CVP-handen) werd niet eens behandeld en van de planning werd alleen gezegd dat ze op drie niveaus moet gebeuren, geen letter meer. Europa zal in versneld tempo opgebouwd worden, maar wanneer, waarvoor, hoe?
Bij de PVV, die het uitvoerig over de individuele rechten en vrijheden had, geen woord over het grondbeleid, de ruimtelijke ordening, de infrastructuur, welke richting de hervorming van de onderneming uitgaat, de autonomie van de journalist.
Zo kon het gebeuren dat het Volksunieprogramma nog het meest blijk gaf van visie en coherentie. Het bevatte een aantal echt progressieve voorstellen, zowel op sociaal gebied als wat onderwijs en gezondheidszorg betreft (gemeenschapsschool en de fiscaliteit van de Maatschappelijke Zekerheid). Het pleitte voor nationalisering van de energiesector en van de wapenindustrie. De ontwikkelingssamenwerking moet als uitgangspunt krijgen: ‘het recht op zelfbeschikking en op sociale vooruitgang van de verdrukte volkeren van de Derde Wereld’ en
| |
| |
dit moet bevorderd worden door economische hervormingen op wereldniveau en door grondige mentaliteitshervormingen hier en ginder.
Moeten wij nu wellicht besluiten dat progressieve groepen een eigen taak hebben door veel duidelijker een totale visie naar voren te brengen in een samenhangend programma? En blijft het dan zinnig dat alleen progressieve groepen uit CVP en BSP dat doen, vooral nu zij blijkbaar toch maar heel weinig resultaat boeken binnen de eigen partijen? De vraag dringt zich inderdaad op - zoals Frans Lavaert ook concludeerde in De Nieuwe van 5 november - of er nog echt gond is om te veronderstellen dat het actie-plan van de Volksunie minder progressief zou zijn omwille van de slogan dat nationalisme en progressisme niet samengaan. Kan het flamingantisme niet evenzeer een uitgangspunt zijn om tot een progressieve maatschappijvisie te komen? Kunnen mensen die veranderingsgezind zijn het zich nog permitteren dat waardevolle krachten worden verspild? Het zijn vooral de drie ‘nationale’ partijen die er niet toe kwamen nieuwe en gedurfde ideeën door te drukken, ook wanneer die vroeger al in congresbesluiten waren gestemd. Het vooruitzicht dat men regeringskandidaat is, verlamt elke gedurfde vernieuwing. Geen enkele sterke pressiegroep binnen de opstelling, noch de mutualiteit, noch de vrije beroepen, noch de belangen van het kapitaal laten zich verstoren; wat meer is, zelfs de zwijgende Belgische meerderheid met haar individualistische ingesteldheid duldt geen haar in de boter.
Men kan zich best afvragen of ook ditmaal de positie die de nationale partijen innamen de tendens tot verdere devaluatie van de politiek niet heeft voortgezet. Wat ‘de politiek’ doet, ligt grotendeels buiten wat de ‘menselijke behoeften’ zijn. Het zijn de partijen en de regeringen die beslissen welke de problemen zijn. Een nauwkeurig onderzoek naar behoeften bestaat niet. Het schijnt evident geworden dat de politiek heel wat fundamentele problemen niet raakt of onbekwaam is deze op te lossen: de economische en sociale democratie, b.v., een rechtvaardige verdeling van de inkomens, oorlog en vrede, de derde wereld. En de manier waarop politiek wordt bedreven? Alles verloopt in cenakels, met navelgerichte structuren. Er is als het ware een betonnen plafond tussen het politieke bedrijf en de kiezer. Wat de kiezer verteld wordt, heeft vaak heel weinig te maken met wat er eigenlijk omgaat. Terwijl er vroeger sprake was van wantrouwen tegenover de politiek als ‘duistere macht’, gaan velen nu hun geloof in de politiek verliezen: ‘ze kunnen toch niets, er verandert toch niets’. In plaats van bouwheren worden politici louter verkeersregelaars. Aan haar maatschappij-ordenende functie schijnt de politiek niet meer te (kunnen) geloven. Haar enige functie wordt: hoeken afronden, corrigeren, verzoenen.
| |
Uitslagen
Het resultaat van de verkiezingen is dat er in het Vlaamse land weinig veranderd is, dat in Wallonië de coalitie Front des Francophones (FDF)-Rassemble ment Wallon (RW) met een verdubbeling van haar aantal zetels een enorm
| |
| |
succes boekt, en dat in Brussel dit kartel zijn posities van de gemeenteraadsverkiezingen bevestigt.
Natuurlijk kunnen we zo kort na de verkiezingen over dat resultaat nog geen gefundeerd oordeel vormen. We zouden op dit ogenblik eerder van een werkhypothese willen uitgaan, of van een vraag: wordt met deze verkiezingen niet een tendens bevestigd die laat zien dat we in de feitelijke situatie te maken hebben met een drievoudig België, een land met drie verschillende gestalten, met drie gezichten, waarbij het afscheidingsproces in de realiteit reeds veel verder gevorderd is dan de wettelijke en structurele uitdrukking ervan?
Stelt men de verschuivingen in Wallonië tegenover de stabilisatie in het Vlaamse land, dan kan men opmerken dat er in Wallonië een ommekeer gebeurt die in het Vlaamse land al eerder en meer geleidelijk heeft plaats gegrepen. Er is in Vlaanderen een onmiskenbaar streven naar autonomie, zowel in de CVP als in de VU, terwijl ook de PVV zich in feite van de éne, unitaire liberale partij heeft losgeweekt. In dit streven kan men een minimum en een maximum stellen. De minimalisten verdedigen een decentralisatie naar de streken toe (o.a. de provincies), terwijl de maximumstelling naar een staten-verbond toe wil. ‘Federalisering’ vormt de kleinste gemene deler, met als karakteristiek een zeker triomfalisme vanwege het ophalen van de economische en sociale achterstand tegenover Wallonië. Verder hebben we de indruk dat het eigen gezicht van Vlaanderen de kenmerken van de stabiliteit vertoont. De machtsgroepen zijn gevormd en handhaven zich. Er wordt weinig doctrinair gepraat. De kranten zitten vast aan belangengroepen en historische structuren. Nieuwe ideeën kunnen moeilijk doordringen. De vakbonden houden niet van avonturen. Alleen de linkse programmaverklaringen van de VU en van enkele traditioneel Vlaamse goepen vormen de jongste tijd een nieuw element.
In Wallonië lijkt de tendens anders te liggen. Het succes van het RW steunt op het beeld van het afgescheiden Wallonië, dat met Vlaanderen niets te maken heeft. Ook in de BSP is die strekking aanwezig. Dit streven wordt hier met een doctrinair cachet doorkruist. Het RW heeft nog geen duidelijk politiek gezicht, maar in de leiding is het linkse denken onmiskenbaar. De christelijke arbeidersbeweging is er niet uniform. Ook hier zijn linkse groepen aanwezig. Denken we maar even terug aan de coalitie tussen de Communistische Partij en de christen-democraten te Bergen bij de gemeenteraadsverkiezingen. De vakbonden vertonen een veel sterker strijdend karakter dan in Vlaanderen. Renard heeft er vele geestesgenoten. In het socialistische vakverbond zijn heel wat communisten werkzaam. De idee van het revolutionair syndicalisme is in Wallonië een levende realiteit.
Dit doctrinair gekleurde Waalse federalisme wordt nog meer in de richting van separatisme gestuwd, omdat het steunt op een desolaat gevoel van achteruitgang op sociaal, economisch, demografisch terrein, dat zich uit in een zich wrokkig afzetten tegen de Vlaamse buur die het zo goed doet en dit de ander dan ook voortdurend pretentieus voor de neus houdt.
Voor Brussel wordt het opnieuw bevestigde succes van het FDF omschreven
| |
| |
als anti-Vlaams, bourgeois, elitair, ‘poujadistisch’. Het één-derde der Brusselaars dat voor deze partij stemde, kan zich niet neerleggen bij om het even welke beperking van Brussel. Ze kunnen vooral niet aanvaarden dat de Vlamingen zouden doen wat zij zelf altijd hebben gedaan: Brussel en de streek errond ‘vervlaamsen’, zoals de francofonen doelbewust verfransten. Een politieke visie kan men er moeilijk in herkennen, tenzij het tot doctrine verheffen van een missionair franskiljonisme.
Tegenover FDF-RW staan Vanden Boeynants en Simonet, die met hun partijen bijna de helft van de stemmen halen. Op korte termijn is hun doelstelling het FDF in te perken, omdat zij heel goed weten dat een ‘fransdol’ Brussel zowel door Walen als Vlamingen op alle terreinen, territoriaal, economisch, sociaal en administratief, afgezonderd zal worden. Verwerft het FDF de macht, dan kan Brussel niet meer de hoofdstad van het land zijn. Dit zal de inzet vormen van de agglomeratieverkiezingen op 21 november.
Zal de nieuwe regering er in slagen de realiteit van de zich afscheidende blokken politiek gestalte te geven? Het lijkt ons weinig waarschijnlijk. De voorwaarden daartoe zijn (nog) niet aanwezig. Op korte en lange termijn vrezen we, vanuit de gestelde werkhypothese, voor een vorm van onbestuurbaarheid.
Op korte termijn zal het heel moeilijk zijn een degelijke werkingsstructuur uit te bouwen voor het sociaal-economisch terrein - iets wat meer zou zijn dan een arrangement - omdat het communautaire probleem een voorafgaande oplossing vraagt. Dit communautaire vraagstuk nu ziet er uitzichtloos uit zolang de visie van de Waalse en Vlaamse federalisten tegenstrijdig is. Met andere woorden de regering is tot machteloosheid gedoemd zolang de oppositiepartijen ieder een andere kant uitgaan. Vergeten we niet dat er wat communautaire visie betreft geen scheidingslijn getrokken kan worden tussen de oppositie- en de regeringspartijen, waarin de verschillende strekkingen ook aanwezig zijn.
We hebben vroeger reeds herhaaldelijk op deze tegenstelling gewezen. Wallonië heeft onvoldoende middelen om zelfstandig te kunnen leven. Dit perspectief zet zich door op lange termijn. Zoals het ‘Vlaamse probleem’ op economisch vlak grotendeels werd opgelost door buitenlandse investeringen, zo blijft ook in de toekomst Vlaanderen beter gelegen en gesteld om buitenlands kapitaal aan te trekken. Op die manier kan er slechts een oplossing komen wanneer een gedeelte van de ‘Vlaamse welvaart’ naar Wallonië gaat. Maar op haar laatste congres heeft de VU zich daar uitdrukkelijk tegen verzet. Bovendien is er wellicht vrij algemeen bij de Vlamingen een vorm van ‘revanchisme’ aanwezig. Wallonië heeft immers een eeuw lang in de omgekeerde situatie geleefd zonder zich veel te bekommeren om de Vlaamse achterstand. En zelfs wanneer er een gemeenschappelijke pot komt waar de Vlamingen meer in storten en de Walen meer uit putten, zullen de Vlamingen medezeggenschap eisen over de aanwending van ‘hun’ geld in Wallonië.
| |
| |
Op lange termijn vrezen we dat de devaluatie van de politieke functie verder zal gaan. CVP en BSP dienen zich in feite aan als een onafwendbare regeringscoalitie, met programma's die pragmatisch zijn opgesteld, als partijen waarvan het eigen gezicht meer en meer vervaagt. Het onvermijdelijke gevolg hiervan is kortzichtigheid in de regeringspolitiek en groeiende ongeloofwaardigheid van het politiek bedrijf bij het publiek.
Zolang er geen ommekeer komt binnen deze partijen, verwachten we dan ook hun verder afbrokkelen bij elke verkiezing. Al wie niet akkoord gaat met het politiek pragmatisme zonder gezicht, kan alleen voor een oppositiepartij stemmen, zelfs als hij het eigenlijk niet eens is met haar tendens, of zich onthouden. Dit laatste hebben 20% van de Belgen gedaan.
11-11-'71
Ward Bosmans en Rita Jolie-Mulier
|
|