Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
De Vereniging voor Dienstplichtige Militairen: het kritische jaar 1971
| |
Geschiedenis van de V.V.D.M.Eerste periode: Strijd om bevestiging (aug. '66 - medio '68)Op een avond in de zomer van 1966 hadden een aantal dienstplichtige soldaten in Ede het bevel moeten uitvoeren het koper van hun uitrusting keurig blinkend te poetsen, terwijl zowel zijzelf als de opdrachtgever wisten dat dit koper de volgende dag bij velddienst weer zou moeten worden zwart gemaakt en gecamoufleerd. In een cafeetje dronken ze hun ontevredenheid weg. Ze moesten eigenlijk tot een vorm van inspraak in de kazerne kunnen komen. Als een lachertje werd het idee geopperd een vereniging voor dienstplichtige militairen op te richten. Een journalist van het Alg. Handelsblad ving dit op, nam het voor ernst en publiceerde. Er schreven sol- | |
[pagina 284]
| |
daten op; er ontstonden gedachtenwisselingen en ja, waarom eigenlijk ook niet! Zo begon de VVDM als een lachertje. Natuurlijk niet helemaal. De tijd was er rijp voor: de maatschappij verkeerde in onrust; in '64 was de Studenten Vakbond opgericht; Marcuse wees op de repressieve tolerantie, Galbraith op de maatschappij van de overvloed. Dat de VVDM niet spoedig na het ontstaan op 6 aug. '66 een zachte dood stierf, lag aan de enorme inzet van maar enkele mensen - zoals oprichter en eerste voorzitter Huub Oosterhuis - én aan het feit dat de autoriteiten zoals de toenmalige C- 1e Legerkorps hen de hand boven het hoofd hielden. Dit laatste was alleen mogelijk, doordat de oprichters ‘uiterst nette jongens’ waren, die zich in militaire dienst voorbeeldig gedroegen, zich van meet af aan scherp distantieerden van ordeverstoring en louter een belangenvereniging wilden. Hun eisen lagen op puur materieel niveau. Zij trachtten hun doel te bereiken langs wettige weg en door overleg met de autoriteitenGa naar voetnoot1. Dat is tot nu toe zo gebleven. Als het later tot scherpe reacties van de militaire autoriteiten kwam, was dat steeds naar aanleiding van meningsverschillen over wat wettig was en wat niet. Misschien wordt dat nog wel eens anders. De uiterst moeilijke problemen van juist deze eerste tijd zullen later nog ter sprake komen. Het bestaan van de VVDM was eigenlijk pas veilig gesteld toen het MvD in 1968 de VVDM als belangenvereniging van de dienstplichtige militairen erkende en faciliteiten ging verlenen, vrijwel steeds met moeite bevochten door de bestuursleden: officiële toestemming om leden te verwerven en (april '68) de eerste (part-time) vrijstelling van het verrichten van dagelijkse dienst ten bate van een bestuurslid VVDM. De Minister van Defensie regelde een informeel overleg met het bestuur om van de mening van de VVDM over allerlei zaken op de hoogte te zijn. Het bestuur van zijn kant presenteerde zich in dit informeel overleg uiterst minzaam. In mei '68 verleende het MvD faciliteiten m.b.t. het inhouden van de verenigingscontributie op de wedde van de dienstplichtigen die lid waren, via de militaire administratie. In okt. '68 verwierf de VVDM - na een half jaar druk - drie vrijstellingen voor haar bestuursleden. Door al deze faciliteiten kon de VVDM zich stabiliseren: de organisatie werd beter; het tijdschrift Twintig werd belangrijk; de financiële situatie was gezuiverd. | |
Tweede periode: Bewustwording (medio '68 - maart '70)Dat er medio '68 een nieuwe periode begint, is niet alleen te verdedigen met deze stabilisatie, maar vooral omdat in deze tijd de VVDM zich bewust wordt van eigen kracht. Men streefde nu ook niet alleen materiële verbete- | |
[pagina 285]
| |
ringen in de positie van de dienstplichtige militairen na, maar men probeerde daarnaast een mentaliteitsverandering te bewerkstelligen: bij de autoriteiten, maar vooral bij de dienstplichtigen, die zich bewust moesten zijn van een - laten we het zo uitdrukken - onnodig ongelijke en onrechtvaardige verdeling van schaarse goederen in militaire dienst (inkomen, werk, sociale positie, afbreuk aan privé-carrière en onderwijs, status, macht, werktijd, vrije tijd, gedragspatroon, woon- en leefomstandigheden, enz.)Ga naar voetnoot2. Dat wat het MvD sinds '66 aan materiële verbeteringen had doorgevoerd, was in feite niet meer dan afschaffing van verouderde, niet meer te handhaven, op z'n zachtst gezegd niet essentiële zaken (‘militaire’ treinen, meer dan één persoonlijke inspectie per dag, afmarcheren als 't niet nodig is, uniform ook na de diensturen)Ga naar voetnoot3. Tot verandering van de mentaliteit kan ook de publiciteit veel bijdragen. Zeer veel publiciteit trok b.v. een artikel van Andries de Jong in De Nieuwe Linie: ‘Het autoritaire, totalitaire, patriarchale Nederlandse leger’Ga naar voetnoot4. De daarin vermelde ‘cases’ leidden tot vragen aan de Minister door het 2e Kamerlid H.M. Franssen (PvdA) en veroorzaakten een golf van reacties in pers en radio. Soldaten beschreven analoge gevallen in kranten; het tijdschrift Twintig bloeide; er ontstonden veel VVDM-afdelingsbladen enz.. Ook veel bekendheid trok Andries de Jong's boek Minderen, meerderen, mensenGa naar voetnoot5. Twintig, sedert okt. '68 onder leiding van Jan Stoof, bracht voortdurend nieuwe ‘cases’ aan. He hoofdbestuur publiceerde vooral studies en standpunten, zoals dat inzake de wedde voor dienstplichtigen en een analyse van werk- en rusttijdenGa naar voetnoot6. Toen de legerleiding in febr. '69 de z.g. ‘contactcommissies’ instelde, bleek al spoedig dat daar van medezeggenschap weinig sprake was en de mogelijkheid tot het scheppen van verbeteringen maar zéér beperkt. De VVDM reageerde met een nota. Van andere zijde werd er op gewezen, dat de legerleiding met de contactcommissies vooral een goede communicatie en een goede verstandhouding beoogde, de dienstplichtigen daarentegen daadwerkelijke verbeteringen verwachttenGa naar voetnoot7. Dit brengt ons op de kenmerkende houding die de krijgsmachtautoriteiten | |
[pagina 286]
| |
sedert '67 tegenover de VVDM hadden aangenomen: het bestuur wordt voortdurend naar haar oordeel gevraagd (communicatie ja) - wat zeker vleiend is -, maar resultaten daarvan bleven vrijwel uit (verbeteringen nee). Aangezien de VVDM zich een veranderingsorganisatie wist, anticipeerde zij sedert eind '69 - begin '70 op deze houding door het MvD óók met vragen te overspoelen, nota's toe te zenden, studie-commissies op te richten die rapporten gingen produceren teneinde veranderingen erdoor te krijgen. Maar er veranderde nauwelijks iets, materieel gezien. In een zich steeds verder institutionaliserende vereniging van inmiddels 10.000 leden, die - dank zij het MvD - vier vrijgestelde bestuursleden en ettelijke overige faciliteiten had (kantoorruimte o.a.), veroorzaakte dit een méér en een wat minder gematigde opstelling. Jan Stoof sprak van een ontwikkeling in twee fasen: het scheppen van de organen voor democratisering; daarna het gebruiken van die apparatuur. Maar toch is bij hem iets te bespeuren van een zich wat teleurgesteld wenden naar buiten de krijgsmacht (externe democratie)Ga naar voetnoot8. Jan Stoof zegt het onomwonden: ‘Deze aanpak (zich louter richten op het MvD, SFB) helpt ons niet genoeg. We moeten en gaan ons richten tot het volk, tot de volksvertegenwoordiging zelf’Ga naar voetnoot9. En inderdaad richtte de VVDM zich steeds meer tot mensen buiten de krijgsmacht, zoals bv. tot prof. Hütte c.s. die het geruchtmakend onderzoek bij een bewakingscompagnie v. Heutz te Havelte verrichtte. Deze publikatie (in De Volkskrant) had grote repercussies. Twintig telde in nog geen drie weken 41 pers-reactiesGa naar voetnoot10. Men mag wel stellen dat een dergelijk onderzoek (en zeker het onderhavige) leidt tot geleidelijk aangebrachte (hoewel niet essentiële) verbeteringen in het werk- en leefklimaat van de betrokken sector. Dat betekent méér effect dan heel wat informeel overleg. Maar hierdoor - naast het toenemend aantal nota's (in maart '70 verscheen de discussienota Militair Tuchtrecht) - werd de houding van zowel de krijgsmachtleiding als de VVDM wel beïnvloed. | |
Derde periode: Actie, conflict en vervreemding (maart '70 - maart/april '71)Op het eerste gezicht lijkt deze periode niet zozeer van de vorige te verschillen. De krijgsmacht druppelt op dezelfde schaal met niet verbijsterende verbeteringetjes door (het dragen van het hoofddeksel wordt wat ‘gestroomlijnd’; de réveille valt onder de verantwoordelijkheid van de soldaten, tenzij ze die misbruiken; het avond-appèl verschuift van 23.00 naar 24.00 uur; per 1 sept. '70 wordt in de luchtmacht het basisoverlegorgaan ingesteld, | |
[pagina 287]
| |
nadat de VVDM in juni daartoe een voorstel had ingediend (- ook hier werd wél de communicatie verbeterd, maar ontbrak beslissingsbevoegdheid en zelfs de bevoegdheid een vergadering en de agenda daarvoor vast te stellen). En anderzijds produceert de VVDM een en ander: (voorstel wijziging regeling kostwinnersvergoeding, voorstel instelling basisoverlegorgaan, standpunt inzake messes en tafelgeldenGa naar voetnoot11, een voorlichtingsboekjeGa naar voetnoot12, nota diensttijdverkorting Kon. Marine)Ga naar voetnoot13. Toch is bij beide partijen een verandering van houding te constateren, zó belangrijk dat men van een nieuw stadium kan spreken. Enerzijds gaan er stemmen op (eerst aarzelend, later steeds meer) die wijzen op de gevaren van ondoordachte democratisering van de strijdkrachten (1e kamerlid Mr. H. v. RielGa naar voetnoot14), anderzijds gebruikt de VVDM steeds meer de tactiek van het belachelijk maken van de krijgsmacht-rituelen (de nationale groetdag, demonstraties in den Haag, parades, de haardrachtkwestie). Enerzijds dringt zich steeds meer het spookbeeld op van infiltratie bij de VVDM door extreem-radicalen, anderzijds wordt het conflict steeds bewuster door de VVDM nagestreefd (conflict niet als radicalisme, maar als sociologisch model van actie). Over de ‘infiltratie’ en het conflictmodel nog het volgende: Infiltratie in de VVDM met de bedoeling de krijgsmacht uit te hollen, werd door de Bond van Dienstweigeraars (BVD) op haar congres in mei '70 (waar ze zich herdoopte in ‘Bond voor dienstplichtigen’) gepropageerd. Ter verduidelijking: deze ‘witte BVD’ is een radicale ideologische actiegroep, die gericht is op de uitholling van het ‘militair-industriële complex’ en van onze consumptiemaatschappijstructuur. In hoeverre de BVD (circa 600 leden, waarvan maar weinigen werkelijk activist), gezien ook het snelle verloop van dienstplichtigen, die infiltratie werkelijk heeft uitgevoerd en nog uitvoert, is een grote vraag, maar het spookbeeld en de angst ervoor heeft zich vastgezet (zie b.v. De Telegraaf, 28 aug. '71). Wel was de VVDM genoodzaakt op 29 mei '70 een bespreking met de BVD te hebben, na afloop waarvan zij uitdrukkelijk verklaarde zich a-politiek te houden, anders zou ze immers voor het MvD onaanvaardbaar worden. Maar belangrijker in de VVDM was, dat het conflict-idee werd uitgesproken en post vatte. Dit duidt nl. op een nieuw aspect in de ontwikkeling; op een nieuwe gedragslijn. Het moment van publiekelijk naar voren brengen van de wenselijkheid van het conflict omwille van de veranderingen, is in dit artikel dan ook aangehouden als begin van een nieuwe periode: die | |
[pagina 288]
| |
waarin steeds duidelijker wordt aangestuurd op het conflict als agogisch middel. In maart '70 schrijft Bob Manten het artikel De VVDM to be or not to be in Twintig en daarin: ‘De VVDM staat - anno 1970 - voor de definitieve keus: werken aan werkelijke democratisering in de krijgsmacht (daarmee buiten haar - huidige - doelstellingen tredend) of als geïsoleerde, exclusieve verschijning optreden binnen een ondemocratische krijgsmacht, haar resultaten behalend niet door pressie, maar door de geplande goedwillendheid van de Minister van Defensie. M.a.w.: de VVDM zal moeten kiezen. Want anders kan ze de pretenties tegenover haar leden niet waarmaken. En de logische stap na een demonstratie die niet de vereiste resultaten heeft opgeleverd is staking’. Voorts bepleit Bob Manten dan verandering van doelstelling, organisatievorm en overlegpositie van de VVDMGa naar voetnoot15. In de volgende Twintig neemt Andries de Jong de draad weer op: ‘Het wordt tijd dat er een grote soldatenoppositie gaat plaatsvinden die de huidige organisatievorm onmogelijk maakt. Dat daarvoor een zinvolle chaos en een conflict nodig is, is aan te tonen. Immers er zal eerst een machtsconflict tot oplossing moeten komen alvorens men tot een werkelijk verdeelde verantwoordelijkheid kan komen. (...) We komen niet verder zonder een conflictfase’Ga naar voetnoot16. Het is allang duidelijk dat de krijgsmachtleiding voor dit soort uitlatingen uiterst gevoelig is. Minister den Toom reageerde in eigen persoon op het artikel van MantenGa naar voetnoot17. Luchtmachtgeneraal A.B. Wolff zei bij zijn pensionering: ‘We dreigen over de grens te gaan’Ga naar voetnoot18. In steeds sneller opvolging worden soldaten-uitingen die in de richting van een conflict gaan, de kop ingedrukt, zo zeer dat de VVDM in okt. '70 aan de vaste commissie voor Defensie van de 2e Kamer een memo inzake de vrijheid van meningsuiting zendt, waarin 9 van dergelijke gevallen worden gesignaleerdGa naar voetnoot19. Maar even frequent gaat de VVDM op dit nieuwe thema van conflict door. In sept. '70 verklaart Adries de Jong opnieuw zijn keuze voor het conflictmodel boven het harmoniemodelGa naar voetnoot20. Aldus belanden wij ongemerkt in de huidige, voor de VVDM toch wel kritische periode. | |
Vierde periode: Escalatie en polarisering: het kritische jaar 1971 (maart/april '71 - ultimo '71)Deze periode verschilt niet wezenlijk van de derde: er is ‘alleen’ sprake van | |
[pagina 289]
| |
een stroomversnelling in de ontwikkeling. In maart '71 heeft de VVDM 28.500 leden (van de ca. 45.000 dienstplichtigen). De VVDM produceert in deze periode meer dan ooit: het rapport vorming militairenGa naar voetnoot21, standpunt regeling bewegingsvrijheid, nota militair tenue, standpunt duur eerste oefening, standpunt inzake officierseedGa naar voetnoot22, discussienota inwendige dienstGa naar voetnoot23, discussienota Militair StrafprocesrechtGa naar voetnoot24. Ook de krijgsmachtleiding reageert versneld: op 15 febr. '71 worden de overlegorganen Kon. Landmacht ingesteld, in juni '71 - na de ‘rel’ met Rinus Wehrman - wordt de haardracht (in principe!) vrijgelatenGa naar voetnoot25, in sept. wordt - in afwachting van wetswijziging - de tenuitvoerlegging van streng arrest opgeschort. Maar verreweg de meeste acties komen van onderdeelscommandanten van de krijgsmacht en zijn gericht op harde correctie van de uitingen van dienstplichtigen. Boudewijn Poelmann, bestuurslid publiciteit VVDM, constateert dat in het eerste halfjaar '71 viermaal zoveel publiciteit over de VVDM bestond als in het eerste halfjaar '70. De polarisatie wordt erdoor versterkt. Generaal b.d. en ex-staatssecretaris van Defensie Calmeyer spreekt over de ‘innerlijke ontbinding onzer strijdkrachtenGa naar voetnoot26; ex-voorzitter Bergamin maakt in Twintig kanttekeningen bij het stakingsrechtGa naar voetnoot27; De Nieuwe Linie (24 juni '71) constateert dat de 5-jarige VVDM op scherp staat; generaal Bartels (C- 1e Legerkorps) ontzegt de VVDM de gunst voorlichting te geven gedurende de lesuren; regelmatig worden VVDM-bladen verbodenGa naar voetnoot28 zodat de Humanistische Geestelijke Verzorging in de strijdkrachten op 12 okt. '71 zijn verontrusting over de inperking van de vrije meningsuiting uitspreekt in een open brief; generaal van Elsen geeft richtlijnen uit tegen verzetsacties in de krijgsmacht, hetgeen een storm van reacties veroorzaaktGa naar voetnoot29, en zelfs vragen in de Tweede Kamer. In sept. '71 heeft de VVDM 32.400 leden en omvat dus bijna ¾ van de dienstplichtigen. Voor sommigen in de defensietop is de vereniging nog steeds een communicatiemiddel (‘De VVDM moet dus de onder de dienstplichtigen levende behoeften onder de aandacht van het Ministerie brengen’Ga naar voetnoot30). Maar er is toch beslist een reeks aspecten bijgekomen, die het jaar '71 tot een kritieke periode in de ontwikkeling van de VVDM maken. | |
[pagina 290]
| |
Combineer de uitspraken van voorzitter Reyntjes, dat het leger in vijf jaar weinig is veranderd en dat het belangrijkst bereikte een mentaliteitsverandering isGa naar voetnoot31, met de sombere uitspraak van De Volkskrant, 9 sept. '71: ‘Van de welwillende houding die de legerleiding in verschillende kazernes kon opbrengen tegenover de VVDM is de laatste weken niets meer over’; zet daarbij de uitspraak van de NRC - Alg. Handelsblad, 30 sept. '71: ‘VVDM dreigt te worden uitgehold door groepen activisten’, en men heeft de polarisatie en de vervreemding duidelijk voor ogen. Voorlopig climax/dieptepunt vormt de besloten afdelingsvergadering die de VVDM op 15 september '71 hield. Daar werd de hardere lijn van de legertop besproken. En men besloot er een ‘afkoelingsperiode’ van 3 maanden in acht te nemen en - mogelijk - daarna harde acties te voeren. Voor wie na hetgeen voorafging de achtergrond hiervan nog niet geheel duidelijk is, moge het hier volgend citaat uit een artikel van Andries de Jong verhelderend werken: ‘Ook de VVDM conformeerde zich steeds aan de eis, dat de gevoelens naar de achtergrond geschoven moesten worden: vriendelijk blijven ook al ben je woedend. Aan kleine dingen is te merken, dat het inhouden van emoties van woede en ergernis langzaam maar zeker begint te verdwijnen. (...) De gematigde voorzitter van de VVDM Jan Reyntjes stelt zelfs: we worden al vijf jaar belazerd. In een schrijven van het hoofdbestuur aan oud-bestuursleden wordt dan ook gezegd: “De VVDM viert haar vijfjarig bestaan niet: daar is geen reden voor”. Nou dat zegt mij iets. Dat betekent dat de fase van lief doen voorbij is en dat heeft consequenties. Wanneer de overtuiging dat er nog niets bereikt is gemeengoed wordt - en die overtuiging doen post vatten is niet moeilijk, omdat datgene wat veranderd is zo vanzelfsprekend, zo gewoon is, dat iedere soldaat binnen de kortst mogelijke tijd niet meer weet en ook niet zal begrijpen dat daarvoor gevochten moest worden op dat moment ontstaat er een openlijk conflict met de leiding. En het is de vraag of de normale beheersingstechnieken van de krijgsmacht: de rechtmatigheid van actie openbaar ontkennen door b.v. betrokkenen belhamels en oproerkraaiers te noemen, verscherpte controle, versterkte intimidatie, isolering van actievoerders, hardere straffen iets kunnen uitrichten. Het mag de leiding met zorg vervullen dat langzaam maar zeker datgene gebeurt wat tot nu toe altijd vermeden kon worden. De krijgsmacht zat zo trefzeker in elkaar, dat ieder protest, iedere kritiek of verzet opgezogen en ongedaan kon worden gemaakt. Het laat zich aanzien, dat de soldaten-oppositie, want daar kun je onderhand van spreken, de techniek van het actievoeren meester wordt en gebruik kan maken van deskundigheid buiten | |
[pagina 291]
| |
de krijgsmacht. Er ontwikkelt zich in en op de rand van de krijgsmacht-organisatie een informele machtsgroep. Deze ontwikkelt vernuftige antwoorden op de beheersingstechnieken van de leiding. Bovendien blijken soldaten steeds beter te mobiliseren en moeilijker te verleiden tot een felle uitbarsting. Een felle uitbarsting van agressie is vrij gemakkelijk neer te slaan en dat heeft tot gevolg dat de oppositie gedurende langere tijd gedesorganiseerd raakt. Of ik deze ontwikkeling mijn steun geef is een tweede. Een te snelle en te scherpe polarisatie zou de partijen te veel van elkaar isoleren en iedere verdere ontwikkeling afremmen’Ga naar voetnoot32. | |
Vergelijking V.V.D.M.Met de Studenten VakbondEerder in dit artikel werd er al op gewezen, dat de onrust in de maatschappij en met name het studentenprotest een klimaat heeft helpen scheppen waarin de VVDM kon ontstaan. Daarnaast is een merkwaardige analogie in ontwikkeling te constateren: De SVB - in '64 door Regtien opgericht - was vóór '66 gericht op structuurverandering. Na '66 kwam de revolte op de voorgrond, d.w.z. het individu vervreemdde en stond op tegen de cultuur. Ruw vergeleken kan men ook bij de ontwikkeling van de VVDM tot dusver een dergelijk breukpunt onderscheiden. De eerste tijd poogde de VVDM veranderingen in de structuur van de militaire samenleving (met name ten bate van de dienstplichtigen) te bewerkstelligen. Dat poogt ze nu nog wel, maar daarnaast is vervreemding ontstaan en revolte. En het breukpunt is het heden. | |
Met de vakbewegingIn een lezing voor de officieren Interne Voorlichting Luchtmacht op 12 nov. '69 hield de (nu ex-)algemeen secretaris van het NVV, de heer B. van Loen, de toehoorders drie taken voor de vakbeweging voor: een corrigerende, een emanciperende en een maatschappij-hervormende taak. De corrigerende taak was zo goed als voltooid, het was meer een kwestie van bijhouden van de cao's geworden. Ook aan de emanciperende taak was men druk bezig, maar er was al veel bereikt (leerplicht voor alle arbeiders, gelijke staatsburgerlijke rechten b.v. is iets vanzelfsprekends). Maar aan de maatschappij hervormende taak komt de vakbeweging pas in deze tijd toe. De VVDM - te beschouwen als een vakvereniging - heeft in deze taken (getransponeerd op haar terrein) een andere ontwikkeling. | |
[pagina 292]
| |
T.a.v. de corrigerende taak is er nog maar weinig bereikt, alhoewel men er zolang men bestaat mee bezig is. T.a.v. de emanciperende taak (in het geval van de VVDM zou men van de mentaliteitsverandering kunnen spreken) is daarentegen veel bereikt (zie b.v. het boven aangehaalde citaat van Andries de Jong). T.a.v. de (militaire) maatschappij-hervormende taak is nog nagenoeg niets bereikt. De vraag hierbij is in hoeverre dat wel mogelijk is. Jan Stoof (zie noot 8) maakt zich in dit opzicht een duidelijke voorstelling, maar Prof. Dr. J.A.A. van Doorn aanvaardt een spanningsverhouding tussen krijgsmacht en democratie: ‘Dit (ons democratisch, SFB) systeem kan van buitenaf en langs gewelddadige weg worden bedreigd en het is hier, dat de krijgsmacht haar specifieke functie vindt. Om deze functie effectief uit te oefenen resp. daartoe gereed te zijn, moet echter niet alleen een kolossale machts- en geweldsconcentratie plaats vinden, maar ook een interne beperking van de democratische vrijheden en van de gedragsvariatie die voor een democratische samenleving zo kenmerkend is’Ga naar voetnoot34. Ook de inspecteur-generaal van het Westduitse leger, de Mazière, spreekt ongaarne van democratisering van de krijgsmacht en houdt zich liever bij een ‘vermaatschappelijking’. Daarmee heeft hij weinig gezegd, maar vermoedelijk zit er dezelfde erkenning van een spanningsveld tussen krijgsmacht en democratie in. | |
Problemen van de V.V.D.M.Problemen, vergelijkbaar met die van de vakbeweginga. spanning correctiefunctie - emancipatiefunctie. Dit probleem van de vakvereniging speelt zeker ook bij de VVDM, echter - zoals hierboven aangeduid - spiegelbeeldig.
b. afstand leiding - leden - niet leden. Zo betrekkelijk jong als de VVDM is, zo pijnlijk voelt ook zij dit vakbondsprobleem. Drs. C. Slegers, (ex)vicevoorzitter VVDM, betoogde eens dat het werk van bestuursleden VVDM was als koorddansen: de achterban ziet dat er weinig verandert en dringt op actie aan, ziet het bestuur soms zelfs als ingekapseld; maar als die achterban het woord ‘staken’ maar laat vallen, dreigt het Ministerie met het verschrikkelijkste.
c. de categorale organisatie en
d. de niet georganiseerden: Deze twee vakbondsproblemen zijn moeilijk transponeerbaar naar de VVDM. Toch kent de VVDM een tweetal proble- | |
[pagina 293]
| |
menGa naar voetnoot33 die er wat van weg hebben. Ten eerste de kwestie of de VVDM mag deelnemen aan het (officieel) Georganiseerd Overleg (G.O.), dus op gelijke voet met de officiers- en onderofficiersbelangenverenigingen. Op dit ogenblik is het wetsontwerp Rechtstoestand Dienstplichtigen ingediend en naar het zich laat aanzien, zal het de VVDM wel lukken in het Centraal Militair Georganiseerd Overleg (CMGO) te worden opgenomen (en niet alleen in het informeel zoals tot dusver of in een apart formeel GO). Toch stemden twee belangrijke onderofficiersverenigingen tegen toelating van de VVDM in het GO. In het algemeen zijn het diezelfde verenigingen met wie de verhouding wel te wensen overlaatGa naar voetnoot35. Er zit misschien wat jalousie de métier in en/of angst voor het verliezen van bepaalde groepen eigen leden. Daarentegen is b.v. de verhouding VVDM - St.-Martinus (een andere Onderofficiersvereniging) uitstekend. Het andere aangekondigde VVDM-probleem is dat van een - volgens sommigen - te grote vrijheid van de afdelingen en regionale bladenGa naar voetnoot36. Het is ook meestal dáár dat straffen en verbodsmaatregelen vallen, hoewel dit ook weer niet zo veel zegt, omdat - zeggen bestuursleden VVDM - men niet zó snel Twintig zélf verbiedt.
e. de vrijheid van organisatie. Van organisatiedwang is bij de VVDM voor zover bekend geen sprake. Mag men sommige dienstplichtigen geloven, dan komt het tegendeel zelfs voor, nl. dat bepaalde beroepsmilitairen (meerderen) ‘verse’ dienstplichtigen intimideren géén lid te worden van de VVDM. Vaker is echter sprake van medewerking bij ledenwerving. | |
Specifieke problemen van de VVDMa. de continuïteit. Een dienstplichtige wordt na 12-18 maanden gedemobiliseerd. Aldus is de ledenstroom voortdurend vlottend. Leden met ‘ervaring’ verdwijnen voor ‘onschuldigen’. Voortdurende voorlichting en werving is noodzakelijk. Actieve leden zijn voorts dun gezaaid. Voortdurend moet men zoeken naar mensen die werkelijk bereid zijn veel van hun tijd te geven. In het bestuur heeft men dit probleem gedeeltelijk opgelost door naast een Hoofdbestuur van 7 leden 5 afgetreden hoofdbestuursleden in het algemeen bestuur te houden die hun opvolgers kunnen bijstaan. Maar vooral in de begintijd van de VVDM was het dit probleem dat nijpend was. Het feit b.v. dat de toenmalige penningmeester Henk Beugels volle 2 jaar zijn tijd en toewijding was blijven geven, heeft toen de vereniging vermoedelijk | |
[pagina 294]
| |
het leven gered. (De militaire administratie assisteerde in de begintijd nog niet bij de inhouding van contributie).
b. een samenstel van moeilijkheden ten gevolge van jonge leeftijd, gezag, werkomstandigheden, oefeningen enz.Ga naar voetnoot37.
c. recrutering van leden in het algemeen en van kader in het bijzonder. Dit probleem speelde vooral in de beginfase, toen zeer veel moeite gedaan moest worden om althans een gedeelte van de nieuw aangekomen dienstplichtigen te bereiken. Later verleende de dienst faciliteiten. De indruk bestaat dat op het ogenblik de behulpzaamheid van de onderdeelscommandanten in dit opzicht wat afneemt. Het vinden van actieve, intelligente en toegewijde leden, geschikt voor afdelings-, districts- of zelfs hoofdbestuur VVDM, is altijd een moeilijke zaak gebleven, mede vooral door het continuïteitsprobleem (waar de burger-vakbeweging geen last mee heeft).
d. dualistisch reageren van beroepspersoneel in de krijgsmacht. Van het begin af aan kende de VVDM beroepsmilitairen die zich bijzonder afwijzend tegenover de VVDM opstelden en anderen die juist zeer welwillend en open ervoor waren. Ook de top van het MvD vertoonde tweeslachtigheid. Typisch voorbeeld: eind '67 werd het lectuurverbod in de krijgsmacht opgeheven, maar eveneens eind '67 werd de mogelijkheid geschapen de verspreiding van geschriften te verbiedenGa naar voetnoot38, en zoals reeds is aangetoond, werd en wordt daar duchtig gebruik van gemaakt.
e. escalatie van het conflict. Aansluitend hierop wordt erop gewezen, dat in de escalatie van het conflict, leidend tot de ‘afkoelingsperiode’, de groep van diegenen die de VVDM tegenwerken de laatste tijd groeit. Wat na de afkoelingsperiode staat te gebeuren, brengt ons tot de prognose. | |
PrognoseAangenomen dat de lijnen van ontwikkeling juist onderkend zijn, dan zijn er - gesimplificeerd en algemeen gezien - twee mogelijkheden: democratisering zet zich in het leger (liever gezegd: de krijgsmacht) door óf niet. Voor wat betreft het eerste kunnen we dan wijzen op de uitspraak van Prof. v. Doorn (noot 34), op de conclusie van de 4 Leidse studenten (noot 7) en op de graad van democratisering in de afgelopen jaren. Maar mocht die democratisering zich doorzetten zoals de VVDM het hoopt, wel, dan is de afkoelingsperiode er niet voor niets geweest. | |
[pagina 295]
| |
Wordt de krijgsmacht niet of nauwelijks gedemocratiseerd, dan zijn er weer twee mogelijkheden: de VVDM bindt in of ze doet het niet. Bindt ze in, dan krijgt ze het moeilijk, vooral in eigen gelederen. Ze zal dan innerlijk scherp verdeeld raken, verstikken in frustratie-gevoelens, ongecoördineerde acties van subgroepen te zien geven. Na een overgangsperiode zal ze dan wel de allure krijgen van een ‘wat meer bezadigde’ personeels-belangenvereniging. Bindt ze niet in, dan krijgt ze het vermoedelijk nog moeilijker, maar dan van buitenaf: de krijgsmachtleiding zal harde maatregelen nemen om datgene te beschermen dat zij als essentieel ziet voor een goed functioneren. Een voorbeeld: alleen al het intrekken van de door het MvD verleende faciliteiten (vrijstelling hoofdbestuursleden, buitengewoon verlof van VVDM-functionarissen, kantoorruimtes, gecomputeriseerde inhouding van contributie op de wedde e.o., recruterings- en voorlichtingsfaciliteiten enz. enz.) zal de vereniging in de grootste chaos kunnen doen belanden. Doortheoretiserend: de VVDM zal na zo'n hard-tegen-hard situatie alsnog inbinden of - maar dit wordt wel érg theoretisch - publiciteit en volkswil werken zo sterk, dat het leger alsnog democratiseert - wát zo iets dan ook zou moeten voorstellen... Er is nóg een mogelijkheid. Opheffing van de dienstplicht. Daar is en wordt ernstig over gedacht. Daar is b.v. het plan Kikkert. Maar zelfs als het kamerlid Kikkert - die de vorming van een vrijwilligersleger optimistisch beziet - gelijk krijgt, duurt het op z'n minst vijf jaar voor de laatste dienstplichtige afzwaait en bovendien zou dat tien jaar lang jaarlijks een fors bedrag op de defensiebegroting extra moeten betekenen. Dit alles als men de omvang van de krijgsmacht tenminste niet drastisch wil terugbrengen. Opheffing van de dienstplicht binnen een termijn van enkele maanden lijkt me derhalve uiterst onwaarschijnlijk. Wélke conclusie men na het bovenstaande inzake de VVDM ook trekt, het is zeer waarschijnlijk dat ze het nog moeilijker krijgt dan ze het nu al heeft, van welke zijde dan ook!Ga naar voetnoot* |
|