Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Beeld-spraak VI
| |
[pagina 176]
| |
maal goed vertrouwd raken met de technische apparatuur en zo, en als de toeschouwers maar eenmaal wennen. Bewezen die aanvankelijke aarzelingen niet juist hoe nieuw en origineel het medium was? Maar die schijnbaar onbelangrijke esthetische dissonanten bleven alsmaar voortbestaan. En hoe langer ze blijven bestaan, hoe monsterachtiger ze worden. Het zijn allang geen esthetische probleempjes meer. Iedereen zal zo wel zijn privé-lijstje hebben. Zelf kan ik me met verzoenen met tv-decors. Daarmee bedoel ik met het pseudo-realistische filmdecor dat gebruikt wordt in allerhande tv-fictie, of het modieuze fantaisistische variétédecor, of het klassieke theaterdecor, aangepast aan de tv. Er zijn voor dit soort decor-problemen vaak bevredigende en goede tv-oplossingen gevonden. Het gaat hierbij altijd om decors die je mág zien, die je in vele gevallen ook moét zien. Ze hebben een welbepaalde functie, ze ‘dragen’ iets: een tv-spel, een show... Meestal van een klassiek medium (theater, muziek) dat in het elektronische medium vertaald is. Dat soort decors bedoel ik met, maar ik bedoel de studio-ruimte waarvan men soms een ‘gezellig’ en ‘onopvallend’ decor wil maken. Een paar mensen worden uitgenodigd om aan een debat deel te nemen. Ze moeten ‘ergens’ plaatsnemen. Iemand moet iets komen vertellen, inleiden, voorstellen, de journalisten lezen de nieuwsberichten, de omroepsters kondigen iets aan; dat moet toch allemaal ‘ergens’ gebeuren. Allerlei typische tv-situaties gebonden aan de problematiek van de tv-ruimte. De moeilijkheid is echter dat die tv-ruimte - de studio - onbeperkt en onbepaald is. Je kunt ze theoretisch zo klein of zo groot maken als je wilt, het is niets anders dan een werkruimte, die per definitie leeg - een vacuum - is: niet bijvoorbeeld de werkruimte van een kranteredactie, maar een werkruimte waarin alles kan gebeuren. Vul je die ruimte met een tafel, een paar stoelen, dan krijg je nog geen woon- of leefruimte, maar slechts een decor dat er uitziet als een woon- of leefruimte, dat een woon- en leefruimte moet voorstellen. Wat per definitie neutraal was, wordt in deze metamorfose ‘gedefinieerd’: ‘onopvallend ergens gezellig bij elkaar gaan zitten om te praten’ wordt ‘praten in een decor dat gemaakt is om er gezellig en onopvallend uit te zien’. De mensen in zo'n decor moeten dan, aangespoord en geleid door een man van het vak die deze techniek van de non-techniek min of meer volmaakt heeft weten te assimileren, ongedwongen zichzelf zijn en losjes praten Zij gedragen zich perfect homogeen met het decor waarin ze verzocht worden plaats te nemen: nadrukkelijk gaan ze zich gewoon gedragen, opvallend trachten ze onopvallend te zijn, communicatie krijgt iets van een averechts exhibitionisme. Het resultaat is, in om het even welke taal, in om het even welk tv-station, een monsterachtige uitbeelding van menselijke communicatie. | |
[pagina 177]
| |
(Ik weet niet of het tv-medium daar verband mee houdt, maar zowat overal worden ‘gezellige ruimten’ vervaardigd als decors. Denk maar aan al die exotische restaurant met compleet Baskisch, Italiaans, Joegoslavisch decor. Het gruwelijkst vind ik die Engelse pubs die op het ogenblik overal verschijnen. Het erge ervan is, dat ze in bijna niets meer verschillen van de pubs in Londen; ook daar worden ze gemoderniseerd in de ‘oude stijl’. Als consument voel je je er als een typisch film-figurant. Je moet er écht uitzien, ongedwongen doen, contact krijgen met je medemensen, en tegelijk weet je dat de achterkant van de rood-stenen muur karton of plastic is, dat over een minuutje of zo de spots uit zullen gaan, of dat je zult horen roepen: ‘action! camera!’. Ons environment wordt een film-decor, waarin we onszelf zien evolueren. Er zou dus niet eens zo'n grote vervreemding hoeven te bestaan tussen ons environment-decor en de studio-decoratietoestanden: ze liggen consequent in elkaars verlengde. Een spiegelbeeld blijft echter nog altijd ondragelijker dan de werkelijkheid: dat besef je nog maar eens al te goed als je naar tv kijkt).
Nog erger wordt het allemaal wanneer het (verborgen) accent niet op de ‘gezelligheid’ komt te vallen maar op het ‘functionele’. Dan merk je pas ten volle het groteske, nagenoeg functieloze van deze situaties. Bijzonder storend wanneer zich in zo'n decor harde en reële gegevens afspelen (cfr. mijn voorbeeld ‘Man Alive’). Dan ontstaat er een botsing tussen twee werkelijk-heden: een tv-werkelijkheid en de andere, de ‘reële’. Het artificiële van het medium wordt dubbel onderstreept wanneer de neutrale ruimte een typische televisiebezigheid moet ondersteunen, het nieuwslezen bijvoorbeeld. De laatste tijd wordt dit klempunt in nagenoeg alle tv-stations (behalve dan in Nederland) op een nogal hysterische manier te lijf gegaan. De meest onzinnige futuristische dingen worden gebouwd, en men onderstreept nadrukkelijk het zogenaamd functionele karakter ervan. Journalisten worden in een astronauten-omgeving geplaatst. Het hyper-functionele ontluistert gewoonweg het functieloze van bepaalde bezigheden. Futiliteit wordt nog maar eens benadrukt door ernst; kinderachtige frivoliteit wordt vermomd in puriteinse wellust om de prestatieobsessie. Op zo'n moment lijkt het wel alsof het medium zich volledig bloot geeft: ‘Dat wil ik zijn; dat kan ik onmogelijk zijn!’ Krampachtige onmacht in beeld gezet, meegedeeld aan en gedeeld met de toeschouwers. Het is natuurlijk vrij duidelijk waarom deze situaties zo rauw het niet-functioneren van een heel maatschappelijk mechanisme uitbeelden: er bestaat geen cultureel referentiepunt. Televisie wordt rechtstreeks met zichzelf geconfronteerd. Ze durft deze confrontatie niet aan; vindt ze zelf onhoudbaar, obsceen, te veeleisend. Omdat er niet alleen esthetische gegevens | |
[pagina 178]
| |
mee gemoeid zijn, maar omdat ze haar standpunt zou moeten bepalen in in het hele maatschappelijke bestel. Ze zou een ethische keuze moeten doen, met politieke draagwijdte. Haar ethiek is niet meer veilig achter een culturele traditie op te bergen (of beter: de culturele traditie kan hier niet zo makkelijk meer ingezet worden als rookgordijn): haar esthetiek verwijst rechtstreeks naar oplossingen die verband houden met de maatschappelijke toestand. Daarom is het bekijken van tv juist zo'n boeiende én angstaanjagende bezigheid; het laat zo weinig zien, het suggereert zo enorm veel. Het lost zo weinig op; integendeel, het stelt een hele reeks nieuwe vragen. Iemand vroeg me of ik het plezierig vond zo veel naar tv te kijken. Neen, beslist niet. Het plezier van het tv-kijken is niet te vergelijken met dat van het lezen van een boek, het zien van een film of een andere culturele bezigheid. Ik vind tv-kijken even noodzakelijk en even overbodig als inkopen doen in een supermarkt. Met andere woorden: ik beleef evenveel plezier aan het kijken naar tv als aan het leven in deze maatschappij. En daarmee is voor mij veel, zo niet alles over tv gezegd. ‘Het mooiste televisieprogramma is gemaakt door Panam. Ik zou het graag eens helemaal zien. Het bestaat uit de opname van een tv-camera die in de Panam-building opgesteld staat, bovenaan een roltrap. Acht jaar lang nu heeft die camera de naar boven komende Panam-reizigers opgenomen’ (Jonas Mekas, in The Village Voice, 1971). Vroeger heb ik eens geschreven dat tv een ding was om mee te levenGa naar voetnoot1. Nu geloof ik meer dat het een van die dingen van het leven zelf is. Als zovele mensen ontevreden zijn met, zich gefrustreerd en belazerd voelen door de televisie, zich schizofreen voelen ten opzichte van de tv, dan komt dat minder door het medium zelf (de vraag naar meer kwaliteit op de tv is bijgevolg irrelevant) dan door hun ontevredenheid, frustratie, schizofrenie, ten opzichte van de maatschappij. Van het medium zijn zij het geluk gaan verwachten dat zij in de maatschappij zo ontzaggelijk moeilijk te pakken krijgen. Hun verwachting is té groot; dat maakt hun ontgoocheling, woede, haat zo groot. Moeilijk is het niet om in te zien wat er zou moeten veranderen: het medium, zoals de maatschappij, zou moeten dienen om de kwaliteit van het bestaan (en dus niet van de programma's!) te verhogen. Dat veronderstelt een omschakeling van het gebruiksproces. Enzensberger heeft in een uiterst belangrijk opstelGa naar voetnoot2 aangetoond dat deze eis in revolutionaire termen gesteld moet worden. | |
[pagina 179]
| |
Niet alleen tv-decors storen me vaak, ook mensen op de tv geven me een akelig gevoel. Zoals de tv-ruimte een artificiële ruimte is, zo lijken ook vrij veel tv-figuren schaduwen te zijn. Sommige slagen er natuurlijk beter in dan andere hun tv-rol te spelen, maar dan alleen omdat zij handiger weten om te springen met de tv-techniek. De manier waarop het medium omgaat met mensen (of mensen met het medium?) verraadt een heel eigenaardige verhouding. Na twintig jaar tv-kijken vind ik het nog altijd vervelend als mensen (personages) mij via de tv toespreken en weinig of niets te vertellen hebben. Natuurlijk kan men beweren dat er op die manier nog altijd een hoop informatie meegedeeld kan worden of dat menselijke figuren in vele gevallen als ‘bindmotief’ moeten dienen. Maar telkens weer valt het op hoe zeer deze laatste, typische tv-functie, tenzij ze iets te maken heeft met de traditionele, cultureel bepaalde conventie van de persoon-als-communicatie-bindmotief (show-presentatoren bijvoorbeeld) conventioneel en overbodig is. In de plaats van de overbodige of verloren gegane functie is echter een andere, nevenfunctie gekomen. De kijkers creëren zelf een nieuwsoortig contact met die ‘mensen-als dingen’. Zij distantiëren zelf de persoon van de rol, analyseren het natuurlijke spel van het oer-gedrag, enz. Het beeld van het tv-personage komt, zoals een slechte kleurfoto, ontbonden in de huiskamer. Verschillende randfiguurtjes vullen het hoofdmotief (de persoon in kwestie) aan, breken de totaliteit af in ‘verdinglichte’ onderdelen. Dit is gewoon een soort weerwraak van het medium én de kijkers op een gedrag waarvan zij de onnatuurlijkheid ontmaskeren. Tv-personages zijn vertechniseerd-conventionele figuren geworden, ‘elektronische schaduwen’, die door medium en kijkers betrapt worden op hun glimlach, hun mooi of niet-mooi, hun stupide of intelligent voorkomen. Wat je te zien - te analyseren - krijgt, is het geraamte voor een fictief personage dat nooit tot stand kan komen omdat het pretendeert non-fiction te zijn; een persoon zonder taal (al spreekt ‘het’ soms ontzaggelijk veel), op zoek naar een auteur; gedoemd om nooit tot de status van personage geboren te worden; een mens zonder identiteit, hoe bekend of beroemd hij in werkelijkheid ook mag zijn. Het medium én de kijkers zijn onverbiddellijk in dit ontmaskeren van valsheid, schijn, vervalsing, en ook echtheid. Misschien juist omdat het hele medium zo door en door kunstmatig is? De maatschappelijk aanvaarde conventionele onoprechtheid, mondaniteit, hoffelijkheid, gladheid, retorische begaafdheid, charme, die in de maatschappelijke omgang niet eens meer opvallen, daar zelfs gewaardeerd worden, omdat ze het ‘conventionele gedrag’ vormen, worden in het elektronisch medium bevroren. Hun onechtheid wordt verbééld. Nadrukkelijk krijg je te zien dat het hier slechts om een deel van een persoon gaat en hoe onnatuurlijk dat deel benadrukt wordt. | |
[pagina 180]
| |
Alleen mensen die het aandurven in om het even welke omstandigheden volledig zichzelf te zijn, er heel en al persoonlijk bij betrokken te worden, hun existentiële wortels te laten zien, komen tv-echt (zoals je ‘was-echt’ kunt zeggen) uit de proef te voorschijn: een E. d'Astier de la Vigerie die tijdens het De Gaulle-regime z'n politiek babbeltje kwam houden voor de ORTF; een Marguerite Long die een week lang iedere avond een half uurtje gewoon praatte over haar leven als pianiste; de zovele anonieme figuren die languit aan het woord kunnen komen: allemaal mensen die het tv-medium gewoon gebruiken om zelf aan het woord te komen. Zij hebben op dat moment zelf het medium in handen; in een glimp verraden zij wat het medium zou kunnen zijn, wanneer het echt door onszelf gemaakt zou worden, en niet voor ons, toeschouwers, publiek, bevolking. Op zo'n ogenblik merk je hoe je je via het medium zou kunnen oefenen om jezelf te hervinden in deze technocratische wereld. Wat er nu op de televisie gebeurt, is een getrouwe weerspiegeling - vergroot tot in het schrikaanjagende - van wat zich gewoon in deze wereld afspeelt. Kijken naar televisie is kijken naar de ver-beelding en uit-beelding van onze levenswijze. De krampachtigheid, de onmogelijkheid van het leven in deze tijd, worden geënsceneerd in 625 lijnen, verspreid over verschillende kanalen. Niet alleen in wat er verteld, getoond wordt; maar ook hoe het verteld en getoond wordt, en meestal nog, hoe het niet verteld en vertoond wordt. Je hoeft slechts die beelden te analyseren, ze terug te situeren in de buitenwereld, in hun maatschappelijke context, en vanzelf word je van tv-criticus een maatschappij-criticus. (Ik begrijp nu ook een beetje beter eenzamen, ouden van dagen, gehandicapten, die noodgedwongen voor hun tv-set gekluisterd zitten. Het is angstaanjagend te merken wat er aan de hand is - buiten je kamer - en te weten dat je daar de gevangene van bent in je kamer. Dit is de fascinatie die het schavot moet maken op de veroordeelde. Het niet kunnen ontwaken uit een saaie nachtmerrie-achtige droomtoestand).
Over televisie schrijven betekent schrijven over je bestaan als persoon in deze maatschappij. Verkeerdelijk probeert men altijd weer televisie af te zonderen van de maatschappelijk context. Dan gaat men kwalitatieve differentiaties aanbrengen die er, geloof ik, niet veel toe doen. Het heeft weinig zin, vind ik, te zeggen dat de BBC beter is dan bijvoorbeeld de Spaanse TV, of dit programma beter dan dat andere. Je kunt alleen van nuanceringen spreken. We leven tenslotte in een tamelijk homogene wereld, die alleen nog lokaal genuanceerd en gekleurd wordt. Ga je uit van die nuances en detailverschillen, dan zet je de dingen op hun kop. Doorslaggevend blijft dat het medium een verbeelding is van een algemene politieke en ethische | |
[pagina 181]
| |
toestand. Juister: de krampachtigheid, de schizofrenie van deze situatie vertaald in beeld-dingen. Schrijven over televisie is schrijven over de onmacht of onmogelijkheid van de communicatie in deze maatschappij. Juist in de zogenaamde communicatiemedia doet deze onmacht zich het sterkst voelen. ‘Film en televisie in hun huidige gestalte dienen niet de communicatie maar belemmeren ze’ (Enzensberger). Schrijven over televisie betekent rechtstreeks het kritisch analyseren van de leefmodaliteiten en overlevingskansen in deze maatschappij. Enzensberger doet dat vanuit een marxistisch standpunt (met veel bijtende kritiek op Links, dat de media vijandig gezind is). De media, schrijft hij, zijn een soort parodistische anticipatie van een utopische situatie (naar analogie met de consumptie). Wat je nu ziet, wat je nu meemaakt, houdt beloften in, zelfs al worden deze zo grandioos genegeerd. Het medium belooft structureel al dat het beslist anders zou kunnen. Juist daardoor misschien is onze frustratie zo groot: het bedrog is evenredig met de belofte. |
|