Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Alexander Solsjenitzyn
| |
Een apologeet zonder apologetiekIn Een dag uit het leven van Iwan Denissowitsj beschrijft Solsjenitzyn, hoe de Doopsgezinde Aljosja fluisterend maar hoorbaar in zijn Bijbel leest, wat Solsjenitzyn de opmerking doet maken: ‘misschien deed hij het met opzet | |
[pagina 162]
| |
voor Sjoekov; die doopsgezinden maken graag propaganda’Ga naar voetnoot2. Die kleine bijzin, door de auteur zelfs tussen haakjes gezet, karakteriseert Solsjenitzyns schrijven in diepste wezen: hij beschouwt zich niet als een religieuze propagandist. Naar zijn mening spreekt de werkelijkheid die hij beschrijft, voldoende van Gods bestuur. Tijdens een gesprek met vrienden in Moskou betreurden die het dat Solsjenitzyn in zijn geschriften zijn godsdienstige overtuiging niet duidelijker tot uiting bracht. Solsjenitzyn antwoordde daarop dat de lezer zelf zijn weg moest vinden. Als hij de werken leest, moet hij zelf zijn conclusies trekken. Dat betekent, dat Solsjenitzyn zijn lezers vrij wil laten. Hij ontneemt ze de persoonlijke beslissing niet, maar leidt hen er juist heen. Daarom voert hij geen apologetiek. Het centrale thema van Solsjenitzyns werk vormt de vernederde mens, de gevangene, de geknechte en door de gemeenschap uitgestotene, en daarmee samenhangend de innerlijke, zeer persoonlijke strijd om de menselijke waardigheid, om bevrijding en geluk, kortom: om gerechtigheid in de bijbelse betekenis van het woord. Als iedereen na zijn dood voor het gericht rekenschap moet afleggen, wie hij geweest is, meent een zieke in Kanker Paviljoen, dan zouden er volgens Poesjkin drie mogelijkheden zijn: ‘In onze verachtelijke tijden
.... was de mens, welk ook zijn element,
tiran, verrader of gevangene!’Ga naar voetnoot3.
Maar Solsjenitzyn tracht aan te tonen dat zelfs in die toestand een streven naar menselijke waardigheid noodzakelijk is. Niet toevallig citeert hij in In de eerste cirkel van de hel het Russische spreekwoord: ‘Je verdrinkt niet in de zee, maar wel in een plas’. En Nersjin - Solsjenitzyn - laat erop volgen: ‘Ik zou willen proberen naar de open zee te zeilen’Ga naar voetnoot4. Men zou Solsjenitzyn een moralist kunnen noemen. Daarin staat hij helemaal in de Russische traditie alsook in de Sovjet literatuur. Aan de oorsprong van zijn werk staat zijn eigen lot, dat hem confronteerde met een mensonwaardig bestaan in onvrijheid. Zijn persoonlijk doorleven van gevangenkampen, gevangenis, verbanning en ziekte heeft in al zijn grotere werken - behalve in zijn tot nu toe laatste roman, Augustus 14, - zijn neerslag gevonden in de vorm van autobiografische herinneringen. | |
[pagina 163]
| |
Solsjenitzyn is beslist niet de enige schrijver die Stalins dictatuur en haar gevolgen tot historisch uitgangspunt voor zijn literair werk heeft genomen. Na het XXe Partijcongres (waarop Chroesjtsjow zijn felle aanklacht tegen Stalin hield) verscheen er in de Sovjet-Unie een hele reekt gedichten, essays en romans die het verschijnsel van het stalinisme behandelden. Men begon van een eigen literair genre te spreken dat met de term ‘aanklachtliteratuur’ werd aangeduid. En vanzelfsprekend rekende men ook Solsjenitzyns autobiografische geschriften tot dit literaire genre. Ongetwijfeld is Solsjenitzyns werk een aanklacht, maar het gaat hem daarbij niet in de eerste plaats om het aan de kaak stellen van een bepaald politiek systeem, het stalinisme, maar om een aanklacht tegen het gepersonifieerde kwaad, het onmenselijke en het tegennatuurlijke als zodanig. Hij ziet in zijn eigen leven een voorbeeld van het door kwade machten overweldigde mensdom. Dat betekent ook, dat hier een metafysische dimensie naar voren komt, die het kader van de - vaak politiek gemotiveerde - Sovjet aanklachtliteratuur ver te boven gaat. In dit opzicht is er veel meer verwantschap met Dostojevski. | |
Uit plicht tegenover de onsterfelijke, klare waarheidHet is opvallend, hoe Solsjenitzyn naar een uiterste objectiviteit streeft. Zakelijk en nuchter in zijn taal oordeelt hij zonder te veroordelen. Bij alle bitterheid is nauwelijks enige verbittering merkbaar en waar heilige toorn hem drijft, gebeurt het zonder haat. Hier komt zijn overtuiging te voorschijn dat iedere mens zijn eigen lot gegeven wordt, waarover het zinloos is een oordeel te vellen. ‘Een storm velt bomen, maar buigt alleen het gras. Wil dat dan zeggen, dat het gras de bomen verraadt? Ieder leeft zijn eigen leven’Ga naar voetnoot5. Niet iedereen is voor het martelaarschap geboren, maar met buigen alleen is de zaak ook niet afgedaan. Er zijn verschillende vormen van leven en de waarde of onwaarde daarvan laat zich eigenlijk slechts vanuit het levenseinde, van de dood uit, bepalen. Solsjenitzyn vergelijkt het leven met de sonate in d-mol van Beethoven: ‘Alles schittert erin door, het slechte en het goede. Het treurige en het vrolijke, net als in het leven. En - er is geen eind aan, net als het leven’Ga naar voetnoot6. De waarheid blijft in de stroom van het aardse leven verborgen. ‘De oppervlakte van een snelle stroom laat geen weerspiegeling zien - niet dichtbij en niet veraf. Ook als ze helder is en vrij van schuim, blijven de weerspiegelde beelden vertekend, onduidelijk en onbegrijpelijk in de voort- | |
[pagina 164]
| |
durende stroom van de rimpelende oppervlakte en door de wilde wisseling van het water. Pas als de stroom via riviertjes en nieuwe riviertjes komt bij een brede stille monding, als hij in een flauwe bocht blijft toeven of in een rustig klein meer waar geen golf zich verroert - dan pas zien wij in de gladde spiegel ieder blaadje van de dichtbije boom, ieder veertje van de kleine wolkjes en de volle blauwe diepte van de lucht. Dat geldt voor U en voor mij. Als wij de onsterfelijke, klare waarheid tot op dit ogenblik niet zien, als wij ze op geen enkele manier kunnen weerspiegelen - ligt het dan niet daaraan dat wij ons nog ergens heen bewegen? Dat wij nog leven?...Ga naar voetnoot7. Dit prozaminiatuurtje van Solsjenitzyn onthult zijn hele levensopvatting. Het is de beschouwingswijze van een christelijke scepticus, die in het aardse leven een onontwarbare vermenging van zijn en schijn ziet. De waarheid behoort tot het zijn, maar wordt pas duidelijk als de schijn wegvalt. Dat gebeurt in het uur van de dood. Zo wordt de dood de openbaring van de waarheid ‘Jouw beurt om dood te gaan komt ook nog’Ga naar voetnoot8, d.w.z. voor iedere mens komt eens het uur van de waarheid, dat is de kennis die Solsjenitzyn in zijn roman Kanker Paviljoen doorgeeft. Het is boodschap en waarschuwing tegelijk: memento mori! De schrijver geeft hier zijn eigen ervaring door: ‘Ik heb uit ervaring geleerd dat een man de drempel van de dood kan overschrijden, terwijl zijn lichaam nog niet dood is’Ga naar voetnoot9. Op zo'n ogenblik ziet de mens de dingen om zich heen als ‘vanuit het graf’ en dan krijgt alles pas zijn ware betekenis. Ook voor de oude arts Oreshchenkov licht de eigenlijke zin van het bestaan pas op bij het naderen van de dood, op het ogenblik waarop zijn innerlijk tot rust komt. ‘Op zulke momenten werd de hele betekenis van het bestaan - zijn eigen in het lange verleden en de korte toekomst vóór hem, dat van zijn overleden vrouw, van zijn jonge kleindochter en van wie ook ter wereld - voor zijn geest geprojecteerd. Dan zag hij het niet als belichaamd in het werk en de activiteit waarmee ze zich hadden beziggehouden en waarvan ze geloofden, dat ze een middelpunt van hun bestaan vormden en waardoor anderen hen hadden gekend. De betekenis van het bestaan was het beeld van de eeuwigheid, ieder mens bij zijn geboorte meegegeven, onbevlekt, onberoerd en onvervormd te bewaren - voor zover dat mogelijk is. Als een zilveren maan in een kalme, stille vijver’Ga naar voetnoot10. | |
[pagina 165]
| |
Opstanding uit de dodenDe vrouw van de verbannen Nersjin wordt door een van haar buren getroost met de woorden: ‘Niet bij de pakken neerzitten! Neem een glas. Houd het hoofd boven water - en je zult geluk hebben! Laten we drinken - op de opstanding van de doden!’Ga naar voetnoot11. Inderdaad is Solsjenitzyn teruggekeerd, in meerdere opzichten als het ware uit de doden opgestaan, bevrijd uit de gevangenis, uit het strafkamp, uit de verbanning en uit zijn ernstige kanker. En hij zag deze gebeurtenis als een werkelijke wedergeboorte, als een tweede schepping, maar ook als een opgave: ‘Ga heen en leef’Ga naar voetnoot12. De mogelijkheid tot redding bestaat dus, zelfs van de kanker, die voor Solsjenitzyn meer is als een ziekte, nl. een symbool van het kwaad. Kostoglotov (de eigenlijke hoofdpersoon van Kanker Paviljoen, die ook trekken van Solsjenitzyn draagt) legt aan zijn medepatiënten uit dat genezing buiten medische therapie mogelijk is, een genezing die van de zieletoestand van de patiënt afhangt. De door zijn zonden geplaagde Podduyev zegt hierop met een stem waar alle hoop uit verdwenen was: ‘Ik veronderstel dat je daarvoor... een zuiver geweten moet hebben’Ga naar voetnoot13. Voor de partijbons en stalinist Rusanov is dit ‘idealistisch gezwets’ en ‘je reinste papenmoraal’, maar Kostoglotov antwoordt: ‘Nou, en wat is er tegen zedelijke volmaaktheid? Niemand zal er wat van krijgen - behalve iemand die een zedelijk monster is’Ga naar voetnoot14. Op één punt zijn ze het allemaal met Rusanov eens, als deze zegt: ‘Tegen het kwaad moet je je verzetten,.... tegen het kwaad moet je vechten’Ga naar voetnoot15. Maar de eensgezindheid is slechts schijn, omdat Rusanov onder kwaad niet hetzelfde verstaat als de anderen. Solsjenitzyn maakt duidelijk dat zijn en schijn opnieuw met elkaar in conflict komen, zoals ook in de uiteenzetting van Rusanovs dochter Avieta over de taak van de literatuur. Trouw aan de princiepen van het ‘socialistisch realisme’ verkondigt zij: ‘Het is veel gemakkelijker iets te beschrijven dat bestaat, dan iets beschrijven dat niet bestaat, zelfs als je weet dat het zal gáán bestaan. Wat we vandaag de dag met het blote oog zien, is niet noodzakelijkerwijs de waarheid. De waarheid is wat zou moeten zijn, wat morgen gaat gebeuren. Ons heerlijke “morgen”, dát is het, wat de schrijvers van vandaag moeten beschrijven’Ga naar voetnoot16. Solsjenitzyn schijnt het met veel hiervan eens te zijn. Maar de schijnt bedriegt. Hij weigert een toekomsthypothese als vermoedelijke waarheid in | |
[pagina 166]
| |
het heden te transponeren. Al in In de eerste cirkel van de hel wijst hij duidelijk de mishandeling van de waarheid door de partijliteratoren afGa naar voetnoot17. De waarheid is voor hem niet datgene wat zou moeten zijn of wat morgen zal zijn, omdat de waarheid altijd tegenwoordig is - zelfs dan wanneer men ze niet ziet. Voor Solsjenitzyn ligt de waarheid ten grondslag aan ieder menselijk bestaan, ja ze vormt er de eigenlijke rechtvaardiging van. Waarheid is boventijdelijk, want ze is eeuwig. Ze is het beeld van de eeuwigheid dat God in iedere mens gevormd heeft. Dat is de grondslag van de overwinning van het eigenlijke leven over de dood, de opstanding. Het menselijk geluk hangt af van de mate waarin het de enkeling gelukt dit beeld van de eeuwigheid onbevlekt, onberoerd en onvervormd te bewaren, want ‘het geluk hangt niet af van onze mate van welvaart, maar van de verwantschap van het ene hart met het andere en van de manier waarop we de wereld beschouwen. Beide houdingen liggen binnen in ons vermogen, zodat een mens gelukkig is zolang hij zelf verkiest gelukkig te zijn - en niemand kan hem tegenhouden’Ga naar voetnoot18. ‘Het Russische woord “geluk” is samengesteld uit de woorden “deel” en “van”, dat betekent “deel van”, en hieruit blijkt welk deel, welk aandeel aan geluk iemand is toegevallen, wie een deel ervan aan het leven ontrukt heeft’Ga naar voetnoot19. De etymologische uitleg van het woord ‘geluk’ heeft in de interpretatie van Solsjenitzyn een bij uitstek religieuze betekenis. Het gaat om de instelling tegenover het leven, welk deel aan het leven ontrukt werd: zijn of schijn. (De schijn vergaat, is vluchtig en oppervlakkig, kan nooit het echte, ware geluk uitmaken). De mens wordt voor een keuze gesteld en in deze keuze ligt zijn verantwoordelijkheid, voor zichzelf, voor de anderen, voor het verloop van de geschiedenis (zoals Solsjenitzyn in de roman Augustus 14 sterk laat uitkomen). Het gaat daarbij om een geestelijke orde, om de ‘orde van de ziel’, want ‘voor de mens bestaat er geen kostbaarder orde dan de ziel’Ga naar voetnoot20. Daarom kan de mens zich ook niet achter het alibi verschuilen dat bepaalde materiële situaties hem geestelijke beslissingen hebben opgedrongen. Naar de mening van Solsjenitzyn blijft hij ondanks alle bestaande materiële omstandigheden vrij in zijn gewetensbeslissingen en daardoor op zijn verantwoordelijkheid teruggeworpen. ‘Als het leven van de persoonlijkheid wer- | |
[pagina 167]
| |
kelijk door de materiële omgeving zou worden bepaald, dan zou het ook eenvoudiger zijn: dan was het milieu steeds schuld, dan moet steeds het milieu veranderd worden. Maar buiten het milieu is er nog een geestelijke traditie, honderden tradities! En er is het geestelijk leven van de individuele mens, daarom ook, ondanks het milieu, de persoonlijke verantwoordelijkheidheid van eenieder voor dat wat hij doet en wat de anderen in zijn tegenwoordigheid doen,...Ga naar voetnoot21. Dit thema van de persoonlijke verantwoordelijkheid die in alle situaties van het leven blijft bestaan, omdat het per slot van rekening gaat om de menselijke verantwoordelijkheid tegenover God, vormt de constante grondtoon van de werken van Solsjenitzyn. Sommigen gaan aan deze verantwoordelijkheid te gronde, hun falen drukt zwaar op hun geweten (zoals b.v. de luitenant in Zwischenfall auf der Station Kretschetowka of Podduyev in Kanker Paviljoen), anderen kunnen deze verantwoordelijkheid aan (zoals MatrjonaGa naar voetnoot22), maar worden dan door hun medemensen miskend of onderschat. Maar toch zijn dat juist de rechtvaardigen die Gods straf over de mensheid tegenhouden. De vertelling over Matrjona eindigt dan ook als volgt: ‘Wij hebben allen naast haar geleefd en niet begrepen dat zij een rechtvaardige was, zonder welke, zoals het spreekwoord zegt, geen dorp kan bestaan. En geen stad. En ons hele land niet’Ga naar voetnoot23. De toespeling op Genesis 18, 16 is evident. | |
God, met hoofdlettersDegenen die Solsjenitzyn een christelijke schrijver noemen, hebben het niet mis. Maar m.i. is er nog meer. Zijn werk is niet slechts beschrijving, reportage of herinnering. Het bevat een boodschap aan de lezers en wel een boodschap met een profetisch karakter. Zodra men de wezenlijke trekken van het bijbelse profetendom analyseert, dringt de parallel zich vanzelf op. De profeet duidt het gebeuren fundamenteel vanuit God. Die duiding heeft een relatie naar achteren en naar voren. D.w.z. het ervaren en geziene onheil krijgt in de op het verleden gerichte interpretatie van de profeet een betekenis die naar de toekomst verwijst, die uiteindelijk uitmondt in een waarschuwende oproep tot bekering. Daarom blijft de profeet nooit bij zijn eigen beleven staan. Wat hem overkomt, verstaat hij als machtsbetoon van God, als teken, en wel niet alleen voor zichzelf maar ook voor zijn mede- | |
[pagina 168]
| |
mensen. Daardoor wordt hij in zekere zin teken voor de anderen. De geseling van het onrecht, de aanklacht tegen het kwaad, hebben slechts één doel: de waarheid bloot te leggen. Wel gebeurt dit vaak in een verhulde taal. Het profetische boek is eigenlijk ondergrond-literatuur, bestemd voor allen die oren hebben om te horen.... Hij waarschuwt en dreigt, maar laat niettemin de beslissingsvrijheid van hen die op deze wijze aangesproken worden, intact. Bij een profeet verdicht zich het gebeuren, zoals wanneer de coulissen in elkaargeschoven worden. Verleden, heden en toekomst vormen een dialectisch geheel, dialectisch in zoverre de doorleefde werkelijkheid symbool wordt en daardoor boven zich uit wijst, wat op zich weer het intreden van de eeuwigheid in de tijd als gegeven vooronderstelt. Nog iets over de persoon van de profeet. Niemand kan zichzelf tot deze taak opwerpen. De meeste profeten waren verkondigers van de goddelijke gerechtigheid tegen hun wil. Zij hebben vaak zwaar geleden onder de last van het hun opgedragen ambt, klaagden en probeerden soms zelfs hun taak te ontlopen. Ze hebben het profetendom niet gezocht, maar het werd hun opgedragen, ja zelfs opgedrongen. Is dat bij Solsjenitzyn niet ook zo? In zijn tweegesprek met de doopsgezinde Aljosja over de betekenis van zijn gevangenschap zegt Denissovitsj Sjoekov: ‘.... bij jou gaat het op: Christus heeft je bevolen in de gevangenis te zitten, voor Christus ben je nu hier. Maar waarvoor zit ik? Voor het feit dat ze zich in eenenveertig niet goed op de oorlog hebben voorbereid? Wat kan ik daaraan doen?’Ga naar voetnoot24. Neen, Solsjenitzyn zat niet vanwege zijn christelijk geloof of vanwege zijn religieuze overtuiging in de gevangenis. Maar in zijn eigen onrechtvaardig lot manifesteerde zich in hem de macht van het kwaad. Daarbij verging het hem als Job. Hij komt niet tot wanhoop omdat hij aan God gelooft en zelfs in de onheilssituatie nog de leidende hand Gods erkent. Hij is ervan overtuigd dat God als de Rechtvaardige tenslotte het kwaad overwint. Daarom kan de gevangene Iwan Denissovitsj met werkelijk profetische woorden zeggen: ‘Toch bent U er nog, Schepper in de hemel. U heeft lang geduld, maar U slaat hard toe’Ga naar voetnoot25. In zijn roman Augustus 14 (die het begin van een trilogie zal vormen) probeert Solsjenitzyn zijn overtuiging van Gods voortdurende leiding aan de hand van historische gebeurtenissen aan te tonen die - zoals hij het ziet - op de catastrofe van de revolutie uitliepen. Daarmee zet hij zijn werk, hoewel hij afwijkt van het autobiografische genre, op een ander niveau doelbewust voort. Zoals hij in zijn nawoord op de roman vertelt, kon | |
[pagina 169]
| |
Augustus 14 niet in de Sovjet-Unie verschijnen, omdat de auteur weigerde aan de eis van de censoren tegemoet te komen om de naam God met kleine letters te schrijven. Zijn motivering is tegelijk een belijdenis: ‘...wanneer wij de naam van het provinciebestuur al met een hoofdletter beginnen en KGB (de communistische geheime politie) of SAGS (bureau van de burgerlijke stand) uitsluitend met hoofdletters schrijven, dan zouden we toch voor het begrip dat de hoogste scheppingskracht in het universum uitdrukt, minstens één enkele hoofdletter mogen gebruiken’Ga naar voetnoot26. ‘Het leek wel of Christus en de Moeder Gods zich van Rusland hadden afgekeerd’, zo luidt het ergens in Augustus 14. Maar God heeft zich niet afgekeerd, maar de mensen. En daarmee begint de weg naar de catastrofe. Zo beschouwd wordt Augustus 14 tot een waarschuwend voorbeeld dat de profetische roep tot bekering impliceert. Solsjenitzyn heeft deze roep nog versterkt door een gebaar, door zijn honoraria uit de publikatie door de YMCA Press te bestemmen voor de bouw van een Russisch-orthodoxe kerk in het Westen. | |
Solsjenitzyn tegen het atheïsmeAls men het gehele werk van Solsjenitzyn overziet, moet men tot de veronderstelling komen dat hij het zich afkeren van God beschouwt als de eigenlijke oorzaak van al het kwaad. Daarom stelt hij ook heel scherp de atheïstische propaganda en de communistische kerkvervolging aan de kaak, die het aftrekken van de mens van God tot eigenlijk doel maken. Juist op dit punt krijgen Solsjenitzyns uitspraken iets bezwerends en worden zijn waarschuwingen onmiskenbaar profetisch. Hier grijpt een heilige toorn hem aan en deinst hij voor sarcastische opmerkingen niet terug. Woedend en verbitterd beschrijft hij de komsomolzen die in 1966 de paasprocessie in Peredelkino verstoorden als ‘vlegels’ die uittrokken ‘om toe te kijken hoe hun grootvaders de gebruiken hunner voorvaderen onderhielden’Ga naar voetnoot27. ‘Wat moet er dan worden uit deze miljoenen die uit ons geboren zijn en door ons werden opgevoed? Waartoe dienen die pogingen om de mensen te “verlichten” en die troostende profetieën van “grübelnde” geesten? Wat verwachten wij voor goeds van onze toekomst? Echt, op een goede dag zullen ze zich omkeren en ons allemaal onder de voet lopen; en ook hen niet sparen die hen hiertoe aangezet hebben’Ga naar voetnoot28. Onze auteur gelooft niet aan de door het materialisme geïnspireerde cultus | |
[pagina 170]
| |
van het verstand en van het intellect. Daarom is het niet zijn streven alles te begrijpen: ‘Er is heel wat verstandigs op de wereld, maar - weinig goeds’Ga naar voetnoot29, luidt zijn conclusie. ‘De geschiedenis lijkt op een levende boom. Het verstand is de bijl voor haar...’Ga naar voetnoot30. Spottend tekent hij het beeld van dertig jonge mensen: ‘Van verre zou men hebben kunnen denken dat ze aan het bidden waren’. Maar ze doen alleen maar ochtendgymnastiek, dienen alleen het lichaam en niet de zielGa naar voetnoot31. De dood en de doden hebben in zulk een wereld natuurlijk geen plaats en men is er dus bang voor. Want, ‘wat men over de dood moet zeggen - we weten het niet...’Ga naar voetnoot32. Dus weg ermee: ‘Verdwijnt, lastige mensen, onder jullie houten, beschilderde graftekens. Verhindert ons niet te leven. Want wij - wij zullen niet sterven’Ga naar voetnoot33. Ook de kerken moeten als opslagloodsen en fabrieken het hier en nu dienen. Zij zijn aan hun bestemming onttrokken, het wijzen op het hiernamaals, op de eeuwigheid, werd vernietigd. Dat geeft Solsjenitzyn aanleiding tot het volgende commentaar: ‘Steeds zijn de mensen zelfzuchtig geweest en vaak niet zo goed. Maar de avondklok klonk, het geluid zweefde boven het dorp, boven de rotsen en boven het woud. Ze vermaande om de onbeduidende aardse dingen te laten liggen, tijd en gedachte te wijden aan de eeuwigheid. Dit luiden, dat nog slechts in een oud lied bewaard is gebleven, behoedde de mensen ervoor schepselen op vier poten te worden’Ga naar voetnoot34. Duidelijker kan het afwijzen van het atheïsme bijna niet geformuleerd worden. Maar daarmee stelt zich noodzakelijkerwijs de vraag naar de houding van Solsjenitzyn ten opzichte van de Russisch-orthodoxe kerk. | |
Voor de vervolgde kerkOp dit punt is Solsjenitzyn niet erg spraakzaam. En toch is er een hoofdstuk dat zijn instelling tegenover de kerk op ondubbelzinnige wijze beschrijft, het 23e hoofdstuk van In de eerste cirkel van de hel. Het is beslist geen toeval dat hij uitgerekend een vrouw de verdediging van de kerk op zich laat nemen, want het waren vooral vrouwen die er voor zorgden dat het christelijk geloof onder de heerschappij der Sovjets niet helemaal ten onder ging. ‘Agnija had geen godsdienstige opvoeding gehad, integendeel: in de jaren toen het nog plicht was de kerk te bezoeken, bleven haar moeder en groot- | |
[pagina 171]
| |
moeder thuis, ze hielden zich niet aan vasten, gingen niet ter communie, lachten hard om de priesters, spotten overal over de godsdienst, die zich zo mooi met de slavernij en de lijfeigenschap had verzoend. Agnija's grootmoeder, moeder en tante hadden hun eigen vaste standpunt: zij stonden altijd aan de kant van diegenen die door de overheid werden onderdrukt, gearresteerd, verjaagd en vervolgd. Haar grootmoeder scheen bij alle aanhangers van “Narodjana Wolja” bekend te zijn, omdat zij hun toevlucht verleende en overal waar zij maar kon, had geholpen. Haar dochters hadden dat van haar overgenomen en herbergden voortvluchtige sociaal-revolutionairen en sociaal-democraten. En de kleine Agnija trok altijd partij voor het konijn waarop werd gejaagd, of het paard dat geslagen werd met de zweep. Maar zij werd groot - en onverwachts voor haar familie keerde alles zich in haar om, zodat zij voor de kerk was, omdat die vervolgd zou kunnen worden. Of zij vanzelf ertoe kwam aan God te geloven, of zich tot het geloof had gedwongen, deed er niet toe, zij hield in ieder geval vol dat het nu laag en gemeen was de kerk alleen te laten en tot grote schrik van haar moeder en grootmoeder begon zij de kerkdiensten bij te wonen en het prettig te vinden’Ga naar voetnoot35. In de persoon van Agnija heeft Solsjenitzyn een standbeeld opgericht voor de gelovige Russische vrouwen die de kerk daarom niet in de steek lieten omdat ze vervolgd werd. Solsjenitzyn denkt zelf ook zo. Open en ondubbelzinnig klaagt hij de communisten aan die de kerk vervolgen, b.v. in de woorden van Agnija: ‘Als ze over de kerk spreken en schrijven wat ze willen en de kerk zich niet mag verdedigen, als zij heilige voorwerpen in beslag nemen, priesters verbannen - is er dan soms geen sprake van vervolging?’Ga naar voetnoot36. Welke vormen de kerkvervolging in de praktijk kan aannemen, beschrijft Solsjenitzyn in zijn ‘reportage’ over de paasprocessie van Peredelkino in 1966. Hij toont aan hoe het door de grondwet gegarandeerde ‘recht om niet in God te geloven’ uitpakt en hoe het de gelovigen tot vogelvrijverklaarden maaktGa naar voetnoot37. Ook vermeldt hij herhaaldelijk kerken die door de communisten ontwijd of zelfs zinloos verwoest werden en vestigt er de aandacht op dat de Russisch-orthodoxe kerk door de vreemde tataren nooit zo barbaars behandeld werd als door de communisten. De communistische ingenieur-overste Jakonov verontschuldigt de communisten met het argument dat de kerk zelf eeuwen lang anderen vervolgd | |
[pagina 172]
| |
heeft. Agnija antwoordt daarop: ‘Ik leef nu.... ik zie wat tijdens mijn leven gebeurt’Ga naar voetnoot38. ‘Je voelt je tot de kerk aangetrokken, omdat men hier tegemoet komt aan je wens om voor het leven te vluchten’, verwijt Jakonov Agnija en die geeft toe: ‘Soms ben ik het er volkomen mee eens dat het voor mij heel moeilijk is om te leven, dat ik helemaal niet wil leven. Mensen zoals ik - zijn op de wereld overbodig...’Ga naar voetnoot39. Jakonov is op de wereld gericht. Hem wachten roem, succes en blijvende rijkdom en hij is vastbesloten die weg te gaan, ook als hij zich dan opportunistisch moet aanpassen aan halve waarhehen. Agnija waarschuwt hem: ‘Maar zul je gelukkig zijn, Anton? Jij moet je ook in acht nemen. Als wij ons voor het verloop van het leven geïnteresseerd hebben, verliezen wij... verliezen wij...’Ga naar voetnoot40 en ze geeft hem de verlovingsring terug. Pas op het toppunt van zijn macht, als er voor zijn voeten een afgrond gaapt, herinnert Jakonov zich Agnija en haar waarschuwing. Hij gaat terug naar het kleine kerkje van Sint Jan de Doper waar het gesprek tussen hen plaatsvond, maar het is te laat, ook die kerk werd intussen verwoest. Agnija had gelijk gekregen: ‘Hier, de klok heeft geluid, de klanken van het gezang zijn vervlogen - en ze zullen niet terugkeren, maar heel de muziek ligt erin. Begrijp je het?’Ga naar voetnoot41. Doordat het kwade het goede tracht te vernietigen, treft het zichzelf. | |
De triomf van de goddelijke gerechtigheidAlexander Solsjenitzyn blijft zijn kerk trouw, ook al kent hij haar zwakheden en klaagt hij die aan. Ook daarin blijft hij zijn profetische zending trouw. Zo is hem b.v. de rijkdom van bepaalde popen een doorn in het oogGa naar voetnoot42. Het aanleunen van de orthodoxe kerkelijke gezagsdragers tegen het regiem en de daaruit volgende afhankelijkheid is hem ook niet ontgaan. In In de eerste cirkel van de hel beweert Jakonov dat de Russische kerk het tweehonderdjarige juk van de Tataren niet zou hebben doorstaan als metropoliet Cyrillus niet als eerste Rus direct naar de Tataren-Khan was gesneld om zich te onderwerpen en een beschermingsoorkonde voor de kerk te verkrijgen. De communist Jakonov erkent zelfs dat de metropoliet een ‘Realpolitiker’ is geweest en hij is van mening: ‘Zo moet je het doen. Alleen zo kun je succes behalen’Ga naar voetnoot43. - Agnija zwijgt. Een verhulde taal, | |
[pagina 173]
| |
want het gaat Solsjenitzyn hier beslist niet om de metropoliet Cyrillus. Hij heeft veeleer de huidige kerkelijke gezagsdragers op het oog die zich aan het Sovjet regiem onderwerpen om de kerk te redden. Agnija zwijgt. Betekent dit dat ook Solsjenitzyn zich van een oordeel onthoudt? De vraag blijft open. Waarschijnlijk is ze voor Solsjenitzyn zelfs niet van primaire betekenis. Veel belangrijker is het voor hem, dat het religieuze in de mens, onafhankelijk van alle vervolging en aantasting van de kerk, zich op den duur niet laat onderdrukken. Op zijn laatst in de ouderdom, in het aanschijn van de naderende dood, wordt de mens met dit feit geconfronteerd. De blik stijgt omhoog tot boven de wolken en dan ontstaat de nog niet heldere vraag: ‘en daar...?’. Volgens Solsjenitzyn ontkwam zelfs Stalin niet aan deze vraag, ofschoon voor hem reeds lang bewezen was dat het religieuze niet bestaat. ‘Maar het patroon van onze ziel, waar wij van houden en waaraan wij gewend zijn, ontstaat in onze jeugd - en niet later. De herinneringen aan de jeugd die ons nooit verlaten, waren de laatste tijd bij Jossif weer helder geworden’Ga naar voetnoot44. Zoals bekend is, had Jossif Dzjoegatsjwili, die zich later Stalin noemde, een geestelijke opvoeding genoten en was hij zelfs enige tijd op een seminarie geweest. Op het ogenblik dat hij zich zelf bedreigd voelde, begon het onderdrukte religieuze zich in zijn ziel weer te roeren. ‘Het was heel goed dat de kerk de laatste jaren hem in haar gebeden tot de door God uitverkoren leider uitriep. Daarvoor onderhield hij ook op staatskosten het klooster in Sagorsk. Geen minister-president van een grote staat begroette Stalin zoals zijn gewillige, gebrekkige kerkvader: hij liep hem tot de buitenste deur tegemoet en leidde hem aan zijn arm naar de tafel. En hij had er al over nagedacht, of niet ergens voor de poorten van de stad een klein landgoed te vinden was dat hij de patriarch cadeau kon doen. Zoals men vroeger voor zijn zieleheil geschenken gafGa naar voetnoot45. Se non è vero, è ben trovato. Waarschijnlijk is Solsjenitzyn met zijn omschrijving van Stalins betrekkingen tot de Russisch-orthodoxe kerk dicht bij de kern van de waarheid. Maar Solsjenitzyns conclusie uit deze episode bestaat niet in een veroordeling van de kerk. Zijn moraal uit de geschiedenis luidt anders: men kan wel de kerk naar zijn hand zetten, maar God niet. De goddelijke gerechtigheid triomfeert altijd. Ook Stalin kon zijn noodlot niet ontlopen: ‘Dat was een vervloekte leeftijd. Een leeftijd zonder vrienden. Een leeftijd zonder liefde. Een leeftijd zonder geloof. Een leeftijd zonder behoeften’Ga naar voetnoot46. | |
[pagina 174]
| |
Het gebedWij hebben in het begin gezegd, dat in het hele werk van Solsjenitzyn de religieuze trekken slechts als indirect licht of als randverschijnsel aandoen. Daarom moeten we aantonen, hoezeer een dergelijke opvatting de realiteit miskent. Neen, het is geen indirect licht of randverschijnsel, maar het is een kijk op de meest fundamentele bedoeling van Solsjenitzyn, die hij zelf in zekere zin als een profetische zending opvat. Het doel van zijn arbeid ligt in het doorgeven van een religieuze boodschap, een waarschuwing, een oproep tot bekering. Het gebeuren dat hij beschrijft, dient slechts als illustratie. Het moet aantonen, hoe het kwade eigenlijk is en waartoe het leidt, nl. tot de ontmenselijking. Het waarlijk menselijke laat zich echter slechts in de overgave aan het goede en in het handhaven daarvan vinden. Solsjenitzyn verbergt zijn overtuiging niet dat God de goede tenslotte steeds helpt om al het kwade te doorbreken. Dat heeft Alexander Solsjenitzyn zelf in zijn gebed wel het beste geformuleerd: ‘Hoe gemakkelijk is het voor mij
met U te leven, Heer.
Hoe gemakkelijk is het voor mij, in U te geloven.
Als ik twijfels toelaat,
of mijn verstand het opgeeft,
als de knapste koppen niet verder kijken
dan tot vanavond en niet weten
wat men morgen doen moet -
dan zendt U mij een onomstotelijke zekerheid
dat U bestaat en dat U er voor zult zorgen,
dat niet alle wegen tot het goede worden afgesloten.
Op de top van de aardse roem
kijk ik met verbazing neer op die weg
door de hopeloosheid heen,
hierheen, van waaruit ik aan de mensheid
een afglans van Uw stralen kon zenden.
En zoveel als nodig zal zijn
dat ik doorgeef - zult U mij geven.
Maar wat mij niet meer lukt, betekent:
U heeft het aan anderen voorbehouden’.
|
|