| |
| |
| |
Twee Spaanse dichters
J. Lechner
Angel Crespo (1926) en José Angel Valente (1929) behoren tot de dichters van wat men in Spanje met een niet altijd even duidelijk omlijnde term het realismo social genoemd heeft, een stroming die in de poëzie vooral tussen 1950 en 1965 interessante werken heeft opgeleverd en met een grote eenvoud aan middelen getracht heeft een poëtische transcriptie te geven van wat men aanduidde als de eigentijdse Spaanse werkelijkheid, een term waar ook weer lang over te praten valt. Als momentopname in de literatuur van wat een aantal voor de trillingen des tijds openstaande figuren registreerden en als document van de preoccupatie van een kleine groep alerte geesten met betrekking tot de eigen geschiedenis - een thema dat in Spanje te traceren is tot aan de Middeleeuwen en waar al meer dan één anthologie aan is gewijd - is deze poëzie van groot belang. Maar ook in het literaire vlak, en daar gaat het tenslotte om, is zij niet zonder betekenis. Het is namelijk een in de literatuur van de twintigste eeuw in Spanje niet meer weg te denken schakel tussen wat geschreven werd onmiddellijk na de Burgeroorlog en teruggreep naar zestiende-eeuwse tradities, maar nauwelijks eigentijds te noemen was, en een nieuwe etappe die op dit moment, nu het realismo social zijn beste dagen beleefd heeft, nog nauwelijks vorm wil krijgen.
Angel Crespo werd geboren in Ciudad Real, in de Mancha, een landbouwgebied bezuiden Madrid, waar het koren overweegt. Hoewel hij, zoals de meesten van bovengenoemde stroming, een universitaire opleiding genoot en na zijn graad behaald te hebben in Madrid de advocatuur uitoefende (in 1962 verdedigde hij een aantal vooraanstaande intellectuelen die manifesten ondertekend hadden waarin gepleit werd voor grotere burgerlijke vrijheden), is de gebondenheid aan zijn geboortestreek tot in zijn poëzie merkbaar. Sinds jaren vertoeft hij in het buitenland en momenteel is hij hoogleraar voor Spaanse literatuur aan de Universiteit van Mayagüez, Puerto Rico.
José Angel Valente werd geboren in Orense, in het groene Galicië, maar van enige invloed is dit niet op zijn poëzie, althans niet wat verwijzingen
| |
| |
betreft naar de rurale context van zijn jeugd. Hoogstens is het op te merken uit een zekere melancholie, die typisch is voor de streek en die zich hier en daar in zijn werk uit, voornamelijk in de kleine bundel Breve son (Madrid, 1968), waarvan de gedichten direct een herinnering oproepen aan het werk van de negentiende-eeuwse Galicische dichteres Rosalía de Castro. Zijn poëzie is veeleer gesitueerd in een urbaan kader, iets wat binnen het realismo social bepaald niet courant was. Hij studeerde rechten aan de Universiteit van Santiago de Compostela en ging in 1947 naar Madrid, waar hij zijn doctoraal Romaanse letteren deed. Sinds 1958 woont hij in Genève, waar hij bij de Unesco werkt.
Een bloemlezing van hun poëzie, en bibliografie, kan men vinden in de interessante bundel van Leopoldo de Luis getiteld Poesía social (Ed. Alfaguara, Madrid, 19692).
De vertaalde gedichten zijn afkomstig, voor wat Angel Crespo betreft uit Suma y sigue (Barcelona, 1962) en uit de bundel La memoria y los signos (Madrid, 1965) van José Angel Valenta.
| |
| |
| |
Angel Crespo
Buiten het dorp
door het domein van kaf en korrels,
dat wil zeggen: langs dorsvloeren
Zoals lakens, zoals dekens vallen
in een goed bed, dat met zorg
nabije echo's en aanwaaiende aroma's
traden we uit onszelf naar buiten
en zeiden, vanzelfsprekend, geen woord.
van de verandering. De grauwe bouwsels
de witte weerschijn van de kalk
de zijne waren en de geluiden
- die we hier duidelijk hoorden:
de kar, de koebel, de vrouw, het schaap,
de voeten, de deuren, de hooizolder en de pannen -
riepen om rechtvaardigheid,
werden tot een tekst met verdofte,
die streelden en dan pijn deden
tot ogen die omhoog keken
en zochten naar iets onbekends.
| |
| |
| |
Herfstpauze
Een pastoor gaat voorbij met zijn brevier,
maar de herfst duurt voort.
bidt niet, maar doodt en geeft schoonheid,
gaat niet in het zwart, maar brengt de sluizen
leest geen mis: hij gaat verder.
Maar de herfst spreekt niet met ons.
doet de wolken zwellen en de kool
die de vrouw naar binnen schrokt,
hij maakt de korte middagen
die de boodschap van de buien dragen,
de dode vissen die boven komen drijven.
Een boswachter met zijn geweer.
hij vraagt geen bloed in naam der wet;
sluipt niet rond tussen de bomen,
geeft ons niet aan: hij gaat verder.
Een kind mat zijn kruik vol melk
waaruit hij niet zal drinken.
zal niet zijn; hij geeft de melk
maar perst haar niet uit de uiers,
haalt het geurige hooi naar buiten
dat ons bestoft en goudglans geeft;
| |
| |
zoals het licht dat verder gaat.
op zijn rammelende fiets.
De herfst komt met op wielen, brengt ons
alleen zijn eigen nieuws.
die ons de klanken nader brengt
van de bellen en het geblaat van bellen
al eten ze hetzelfde zout.
brengt ze niet samen, wijst geen weg
en heeft geen weg gebaand: hij gaat verder.
en de bellen kennen de herfst niet.
En toch zijn het seizoenen
Maar welk wakend oog begrenst,
welke brevieren en brieven bezweren
de tijdlang die een mens wacht
die moe is van het wachten?
en ook een ander's schuld niet,
de herfst heeft zin, zin heeft
| |
| |
het langzaam neigen van de bladeren,
zin heeft de worm wiens bitter vocht
en naar aarden kruiken ruikt -,
die ruikt naar helder goed en hard brood.
Zin heeft het wachten van de mensen
| |
| |
| |
De rook van rosmarijn
vervliegt en naar mijn gezicht
van zoveel vogels die mij dierbaar zijn, -
waarom doet hij me denken aan mijn plannen
die overwoekerd zijn door tijd?
Uit het gesprek met de man
die het harde, hoge onkruid uittrok
uit het dichte warnet van de wortels -
leerde ik wat houden is van zaad en aarde
en wat het kost het woord te zijn
Nu herinner ik me uit dat gesprek
landschappen zwaar van voedsel en van bloed
en ik herinner me paarden, garven, touwen,
bijl, stal en afscheidsgroet.
vochtig en mild in zijn landelijke bitterheid,
die het lichaam van het slapende,
nabije dier doortrekt, deze wol
om die voorbije dagen op te dromen te leggen,
draagt mij klare woorden aan
van mensen die weinig zeggen
en die in mijn vroege stem
het gewicht van hun handen achterlieten
en op mijn lippen van toen
de meest verbeten stilte van hun monden.
Hoe moet ik nu, op dit moment,
- nu deze reinigende rook
deze school van inspanning en tijd betalen
van wachten en van tegenslag en van voor af aan beginnen,
deze school van boerengoed en bossen brandhout?
| |
| |
Sluit, mijn zuster en verwante,
van de corral en het raam
de keuken vullen en doortrekken
laat me waken, laat ons falen
slapen en in rook verloren gaan, en laat
zonder angst voor erfgenamen of loon,
en laat de rook - klaar water -
ons reinigen en veranderen;
laat dit volk dat we zijn ontwaken
aan de vuren van dit dorp.
| |
| |
| |
José Angel Valente
Als een uitnodiging of een smeekbede
Achter het woord dat aandringt
als een uitnodiging of een smeekbede,
zouden we elkaar moeten vinden, zouden we
een stroohalm wereld moeten vinden.
Maar de woorden vielen samen
en de zinnen vielen samen met hun oude ritmen:
de nutteloze klank van de dode letter
en van de oude moraliteit.
Maar dat was het eigenlijk niet
wat het voortdurend en aanhoudend terugkeren,
als herinnering of regen,
van bijna een woord van ons vroeg.
In het lege of ontvluchte huis,
in het nachtelijke of eenzame huis
zoek ik vergeefs een antwoord.
Er is een verloren draad,
een teken, het antwoord dat misschien
de kans geeft de gebroken dialoog voort te zetten
Vergeefs komen de woorden terug,
want ze wachten zelf nog op de hand
die ze zal breken en zal ledigen
tot ze onbegrijpelijk zijn en puur
zodat uit hen een andere zin ontstaat,
als het dagen of het ontwaken.
Ze dringen op als doffe hamers
en benoemen wat al naam heeft,
geroepen waren te doen leven.
| |
| |
Ik richt me dan ook op als slaapwandelaar
temidden van de betekenissen van de nacht
en ga zitten voor de lege stoel
van mijn gespreksgenoot van gisteren.
de woorden van anderen en de woorden van mijzelf,
de respectabele normen waartoe zij behoren
die rouwen onder eerbiedwaardige hoeden
en een waarschuwend en wreed gebaar maken.
Het is de moeite niet waard
dit frigide gemurmel te herhalen,
oud te worden door faam of omzichtigheid
die verbonden is met de dromen,
met de onbegrijpelijke diepte van de nacht,
met de klemmende aanwezigheid
van wie komt en zoekend naar de draden
met me spreekt over een ander argument
is er iets dat deze woorden zelf,
die van zichzelf ziek zijn, nadrukkelijk
als een uitnodiging of een smeekbede,
| |
| |
| |
Niet helemaal onnodig
Op mijn beurt bezie ik het verschil
tussen de mens en zijn droom van m'eér leven,
het hecht verbond van onrecht met onrecht,
de blauwe naïveteit van de woorden.
We zijn niet ver gekomen, want terecht zeg je me
dat de woorden niet voldoende zijn
wie het, met voldoende geloof,
zal hernemen en uit wiens mond
om het zijn ware vorm te geven.
Een enkel ogenblik het vuur gedragen te hebben
geeft ons gelijk in onze hoop.
dringen zich de woorden, die ons niet toebehoren,
de wind over de aarde jaagt
om de wereld, niet helemaal onnodig, te veranderen.
|
|