grond van hun persoonlijke prestatie op dit, hun eigen ambtsgebied, in het bezit gesteld kunnen worden van het recht op een adaequaat inkomen.
De zonder twijfel uiterst belangrijke vraag waar de gelden vandaan moeten komen om een redelijke betaling te kunnen garanderen aan zielzorgers die verlangen gelijkgesteld te worden met de lichamelijke levenswijze van de aan hun zorgen toevertrouwde zielen, moeten wij hier terzijde laten. Maar wel dient in het kader van deze sociaal-juridische overwegingen te worden vastgesteld, dat indien de staatsoverheid de middelen zou moeten fourneren, een rechtstreekse bezoldiging als ‘ambtenaar’ bepaald niet wenselijk lijkt om de autoriteit van de bisschop niet te zeer in een - in bepaalde opzichten nogal zwakke - concurrentiepositie te plaatsen met die van de minister van financiën. Zou het episcopaat dan de fondsen die het naast de kerkelijke goederen ter beschikking zou moeten krijgen, zelf rechtstreeks aan de priesters dienen uit te delen? Ik geloof dat ook deze procedure niet aanbevelenswaardig zou zijn, aangezien dan een te nauw verband ontstaat tussen godsdienstig-zedelijke en economisch-arbeidsrechtelijke autoriteit. Op dit punt van onze uiteenzetting gekomen lijkt het van belang te wijzen op het onderscheid dat in iedere arbeidsverhouding - en dus ook in die welke op het priesterlijke ambt betrekking heeft - kan worden gemaakt tussen een functionele en een contractuele of betalingsrelatie. In sommige gevallen kan men zelfs twee verschillende partners aanwijzen met wie de relaties bestaan: de leraar functioneert ten behoeve van zijn leerlingen, hij wordt betaald door de overheid of het schoolbestuur waarbij hij in dienst staat; de arts functioneert ten behoeve van de ziekenfondspatiënt, hij wordt betaald door het ziekenfonds waarmee hij een ‘medewerkerscontract’ heeft gesloten. In andere gevallen, zoals bij de werknemer in het bedrijfsleven, is weliswaar de functionele ‘werkgever’ niet scherp te onderscheiden van de betalende ‘werkgever’, maar toch ervaart de werknemer het milieu waarbinnen
hij functioneert (de afdeling, de ploeg, de band) als een reëel gegeven, dat niet samenvalt met de betalende werkgever; binnen de functionele prestatie-eenheid vindt een integratie plaats, terwijl tot de betalende werkgever een duidelijker belangenonderscheid blijft bestaan.
Met betrekking tot de zielzorger zou men het onderscheid tussen functionele en contractuele of betalingsrelatie, zo mogelijk nog duidelijker dan in het eerstgenoemde geval, moeten laten resulteren in een feitelijke en vergaande gescheidenheid van de personen of instellingen tot wie de relaties geëffectueerd worden. De geestelijke vrijheid van het ambt zowel als de uitdrukking van verbondenheid met de mensen zijn ermee gemoeid. Nu is het weliswaar zo, dat een betalende instantie (het schoolbestuur, het ziekenfonds) altijd ook naar een zekere mate van zeggenschap streeft over de wijze waarop de functie wordt uitgeoefend. Men moet echter steeds bedacht