Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Klinische gezondheidszorg en medische faculteit Antwerpen
| |
Recht op gezondheidszorg vraagt planmatige aanpakHet recht op gezondheidszorg hoort in de wereld van vandaag tot de sociale grondrechtenGa naar voetnoot1. Dit betekent o.m. dat de hele gemeenschap in al haar geledingen er mede verantwoordelijk voor is. In de wetgeving die de sociale grondrechten moet waarborgen, ziet de overheid zich echter - helaas - vaak genoodzaakt, een aantal ontsnappingsclausules in te bouwen, die de realisatie van het recht afhankelijk stellen van de beschikbare mogelijkhedenGa naar voetnoot2. Die mogelijkheden zijn inderdaad, zelfs in onze westerse welvaarts- | |
[pagina 10]
| |
samenleving, beperkt. Het gaat er bij de sociale grondrechten in wezen om, te streven naar het in toepassing brengen van de wetenschappelijke en maatschappelijke verworvenheden, en ofschoon deze thans buitengewoon zijn toegenomen, bevinden zij zich nog steeds in een bestendige evolutie. Mede daardoor wordt de klinische gezondheidszorgGa naar voetnoot3 niet alleen een bijzonder dure aangelegenheid, maar de toepassingsmogelijkheden van de nieuwe vindingen der medische wetenschap nemen voortdurend zo geweldig toe, dat met een zo zuinig en efficiënt mogelijk beheer niet dat te realiseren is wat men zou kunnen doen met onbeperkte geldmiddelen. Het is duidelijk dat de overheid alleen dan aan al de burgers een maximale klinische gezondheidszorg kan verzekeren, wanneer de steeds relatief schaarse financiële middelen efficiënt beheerd worden. Er moet bijgevolg doelmatigheid betracht worden bij het creëren van voorzieningen; men dient te zorgen voor een goede spreiding en te waken voor versnippering van investeringen, mensen en materiaal. Wij hebben de stellige overtuiging dat wij, onder de omstandigheden waar de geneeskunde meer vermag dan wat de bevolking uiteindelijk verkrijgt, en waar anderzijds de overheid de verantwoordelijkheid draagt, dat ieders recht op optimale gezondheidszorg is verzekerd, niet meer kunnen volstaan met een onverplicht particulier initiatief tot onderlinge samenwerking en taakverdeling. De gemeenschap stelt bij haar wensen tot het waar maken van haar recht op gezondheidszorg steeds hogere verwachtingen. Maar het toegestane bestedingsplafond voor deze tak van voorzieningen dreigt bereikt te worden. In de westerse landen heeft men het als maximum aan de gezondheidszorg te besteden percentage van nationaal inkomen lange tijd op 6% gesteld. Maar het is gebleken dat dit niet voldoende is. In Nederland geeft men thans ongeveer 7% van het nationaal inkomen uit aan gezondheidszorg en gezondheidsbescherming. Men voorziet dat een stijging van deze uitgaven zal blijven aanduren tot ongeveer 10%Ga naar voetnoot4. Maar deze stijgingen kunnen niet onbeperkt blijven voortgaan, anders komen andere gemeenschappelijke voorzieningen - milieubeheer, onderwijs, vrijetijdsbesteding, sociale woningbouw, wegenaanleg, enz. - in het gedrang. De enige oplossing die thans in België en in het buitenland, met name in NederlandGa naar voetnoot5, de nodige ruimte kan scheppen om de gezondheidszorg op een hoger niveau te brengen en te handhaven, is een rationalisatie van de beschikbare mankracht en | |
[pagina 11]
| |
middelen om deze zo efficiënt mogelijk te beheren en te gebruiken en aldus de kostenstijgingen binnen redelijke perken te houden. Ook in de Verenigde Staten, het land waaraan wij steeds weer menen ons te moeten spiegeler, is de toestand onhoudbaar geworden. In een artikel, Government Investment in Health Care, in Scientific American van april 1971, deelt J.J. Lewis mee dat de gezondheidsindustrie, de derde grootste industrie van de Verenigde Staten, die 3 miljoen mensen te werk stelt, in 1970 7% van het bruto nationaal produkt heeft voortgebracht, terwijl dat percentage 5 jaar geleden 5,9 bedroeg. Ondanks die astronomische cijfers bevindt de gezondheidszorg - algemeen gezien, en daar gaat het toch om - zich op een bijzonder laag peil, beduidend beneden het Europese niveau: 15 tot 20% van de bevolking geniet geen enkele ziektekostenverzekering, terwijl een belangrijk deel een verzekering heeft die geenszins de kosten dekt die verbonden zijn aan een erge ziekte. Ook in Amerika is een inflatie ontstaan in de kosten van de gezondheidszorg. Pogingen om een nieuw programma op te zetten liepen vast op geldgebrek of waren anderszins niet haalbaar. Men heeft gedacht het probleem te lijf te kunnen gaan door geweldige bedragen te besteden aan bio-medische research. En inderdaad, men heeft een geweldige hoeveelheid wetenschappelijke kennis vergaard, doch dit heeft er niet toe bijgedragen dat de alledaagse gezondheidszorg in ieders bereik komt. Het gaat inderdaad niet op, de bronnen tot financiering van de gezondheidszorg van gelden te voorzien zonder daaraan een organisatie met een distributiesysteem te verbinden. Er moet, concludeert Lewis op grond van de opgedane ervaringen, een strakke organisatie komen voor het gehele land. Hij schrijft: ‘If this country is to achieve comprehensive health care, and do so (as I believe it must) without establishing a unitary national health service as in Britain, it clearly must create a real health-care system with structure and order. Today health care is offered by a bewildering array of autonomous individuals and institutions; an equally bewildering array of government programs supports their disparate efforts. A proliferation of neighbourhood health centers and community hospitals, of group practices and even prepaid comprehensive insurance schemes will not be enough unless the parts are structured into an effective whole. Health care is ultimately a personal and family affair and the best setting in which it can be provided is the community. The health establishment needs organizations that can plan and manage the delivery of health care at the community level with real authority’. Alleen een planmatige opzet en programmering, waarbij de consequenties van een beoogd beleid zoveel mogelijk vooruit worden berekend, stelt ons in staat de behoeften van vandaag en morgen tijdig te onderkennen en | |
[pagina 12]
| |
eraan tegemoet te komen. Willen wij ons medisch apparaat optimaal dienstbaar maken voor de volksgezondheid, dan moeten wij naar een regionale samenwerking tussen de ziekenhuizen toe, zowel uit medische als uit economische overwegingen. | |
Buitenlandse voorbeeldenIn de westerse wereld zijn verschillende landen aan te wijzen waar men reeds een 15-tal jaren geleden tot het inzicht is gekomen, dat men bij de planning van ziekenhuizen, of beter gezegd met de planning van de gezondheidszorg, waarin ook de medische faculteiten geplaatst moet worden, een andere richting op moest. In Zweden heeft de Directeur-generaal van Volksgezondheid, Dr. Arthur Engel, tussen 1956 en 1965 baanbrekend werk verricht. Hij heeft het ziekenhuiswezen in Zweden rationeel gereorganiseerd. Als basis daarvoor voerde hij drie typen ziekenhuizen in, nl. lokale, centrale en regionale. Lokale ziekenhuizen zijn de gewone kleine ziekenhuizen, zij bestrijken een areaal van 75.000 inwoners en omvatten in de regel 4 à 5 specialismen; een centraal ziekenhuis bedient 300.000 inwoners en omvat 10 à 12 specialismen, terwijl een regionaal of streekziekenhuis 1 miljoen inwoners bestrijkt en ± 30 specialismen omvat. Ook in Denemarken treffen we een bijzonder doorzichtige ziekenhuisorganisatie aan. Denemarken is wat inwonersaantal en nationaal inkomen betreft, vergelijkbaar met België, zodat de daar gevonden oplossingen voor België misschien als model kunnen dienen. De ziekenhuisstructuur in Denemarken omvat ‘Normal’, ‘Expanded Normal’ en ‘Regional’ ziekenhuizen, die qua capaciteit en areaal nagenoeg overeenkomen met de lokale, de centrale en de regionale ziekenhuizen in Zweden. Een lokaal ziekenhuis in Denemarken, met 300 bedden, bedient een areaal van ± 75.000 inwoners en omvat 4 tot 5 specialismen. Deze ‘unit’ dient als basis voor het grotere centrale ziekenhuis (expanded normal hospital), dat voor een bevolking van 250.000 inwoners 6 tot 8 extra-specialismen en 800 bedden heeft. Eén enkel ziekenhuis in een streek van ongeveer 1 miljoen inwoners, het regionale ziekenhuis, dat is gebouwd uit een volledig centraal ziekenhuis, bevat 1300 bedden voor 'n 30-tal specialismen, waarvan er een 20-tal als exclusief zijn te beschouwenGa naar voetnoot6. De reden tot deze functionele ziekenhuisorganisatie was het streven naar een optimaal gebruik van de capaciteiten en het afstemmen van die capaciteiten op de vraag. | |
[pagina 13]
| |
Schematisch krijgt men de volgende figuurGa naar voetnoot7:
SCHEMA VAN HET DEENSE ZIEKENHUIS REGIONALISATIEPLAN uit querido a. (1970)
Het capaciteitsvraagstuk kan geïllustreerd worden met een voorbeeld als de hartchirurgie. Hartchirurgie is een exclusieve specialiteit die slechts op verantwoorde wijze uitgeoefend kan worden als er twee volwaardige onderling vervangbare hartchirurgen aanwezig zijn. Dat alleen is nog niet voldoende, want daarbij dienen ook andere specialismen voorhanden te zijn, die hier geavanceerd beoefend moeten worden en derhalve het karakter van exclusieve specialiteit krijgen, zoals bijvoorbeeld de cardiologie, de pneumologie, de anaesthesiologie en de pathofysiologie. Verder moet die | |
[pagina 14]
| |
afdeling van geavanceerde chirurgie beschikken over een perfect functionerende eenheid van intensive-care en voor de techniek van de omgekeerde isolatie moet de dure apparatuur en het speciaal hierop ingesteld personeel ter beschikking staan. Deze gehele infra-structuur is noodzakelijk om de hartchirurgie op verantwoorde wijze te beoefenen, doch deze aanwezige capaciteit zal van de andere kant alleen dan optimaal benut kunnen worden als die afdeling voldoende bedden heeft, opdat de aanwezige specialisten hun ervaring op peil kunnen houden en de hoge investeringen verantwoord zijn. Wanneer men nu in zo'n ziekenhuis geen enkele andere exclusieve specialiteit beoefent buiten die ten behoeve van de hartchirurgie, dan laat men een belangrijk stuk van de aldaar ontwikkelde capaciteit onbenut. Immers de specialistische afdeling voor intensive-care én voor de omgekeerde isolatie kan ook dienstbaar gemaakt worden aan bijvoorbeeld niertransplantaties; de geavanceerde cardiologie kan ook de longchirurgie ten nutte zijn. De kosten en moeiten verbonden aan het doen functioneren van een afdeling voor omgekeerde isolatie kan tevens dienstbaar gemaakt worden aan een afdeling voor zieken met ernstige stoornissen van het immunologische apparaat. Zo blijkt steeds dat de exclusieve specialiteiten die op een geavanceerde wijze worden bedreven, dichtbij elkaar moeten zijn, omdat de ene niet zonder de andere kan functioneren en omdat anders alle daaruit voortkomende mogelijkheden niet rationeel benut worden. In Zweden en Denemarken heeft men deze specialismen dan ook geconcentreerd in het regionaal ziekenhuis. Deze regionale ziekenhuizen zijn enerzijds, door de aanwezigheid van uitgebreide mogelijkheden voor geavanceerde diagnostiek en therapie, en anderzijds door het beschikbaar zijn van een algemeen ziekenhuis, bij uitstek de plaatsen waar opleiding aan de studenten kan worden gegeven. In Zweden en in Denemarken is daarom dan ook het academisch ziekenhuis het regionaal ziekenhuis. Sticht men een nieuwe medische faculteit, dan gaat men tot in detail uitwerken welke extra-voorzieningen voor onderwijs en onderzoek met betrekking tot staf, ruimte en apparatuur in het regionaal ziekenhuis noodzakelijk zijn om het geschikt te maken voor het academisch ziekenhuis. Het aanhechten van een medische faculteit, met een professorencorps gekozen op basis van deskundigheid zowel in klinische als niet-klinische specialismen, schept nieuwe mogelijkheden voor diagnostiek en behandeling. Daarnaast kan een zo opgebouwd academisch ziekenhuis, als wetenschappelijk centrum, deelnemen aan de ontwikkeling van fundamentele en toegepaste research, hetgeen toch multidisciplinair dient te gebeuren. De medische faculteit is voor deze activiteiten een noodzake- | |
[pagina 15]
| |
lijke aanvulling bij de overige gespecialiseerde voorzieningen van de gezondheidszorg in een regionaal ziekenhuis. Bij de overgang van regionaal ziekenhuis naar academisch ziekenhuis neemt de universiteit een bepaald percentage van de exploitatie- en inrichtingskosten voor haar rekening. Nieuwbouw, voor zover deze op het ziekenhuis betrekking heeft, komt eveneens voor een bepaald percentage ten laste van de universiteit. | |
AntwerpenIn Antwerpen beschikken wij niet over zo'n regionaal ziekenhuis, waaraan de medische faculteit gehecht zou kunnen worden. Bovendien is het in België, ook in Antwerpen, wel zeer wenselijk geworden het ziekenhuiswezen zo te organiseren, dat er een effectief gebruik kan worden gemaakt van de beschikbare mankracht en voorzieningen, waardoor de noodzakelijke kostenbeheersing bereikt kan worden, noodzakelijk om iedere patiënt de beste geneeskundige verzorging van vandaag te waarborgen. Uit de berekeningen gedaan in het richtplan voor de Schelde-Dijle-streek (1969) blijkt dat het Antwerpse in 1965 over 4.234 ziekenhuisbedden beschikteGa naar voetnoot8. De prognose in diezelfde studie voorziet voor 1980 een bevolkingsgroei van 1.055.360, hetgeen bij een norm voor dat jaar van 6 bedden per 1000 inwoners 6.332 bedden vereist. Deze norm van 6 per 1000 wordt nu reeds in de Scandinavische landen gesteld. Daarnaast zal men ook moeten gaan voorzien in de behoeften aan verpleegbedden, d.w.z. bedden waaraan geen intensieve medische apparatuur verbonden hoeft te zijn en waar bijvoorbeeld nagekuurd kan worden, of waar licht psychisch gestoorden, bepaalde groepen bejaarden opgenomen kunnen worden. Van de in 1965 geïnventariseerde ziekenhuisbedden in het Antwerpse dateren er 39% van vóór 1900Ga naar voetnoot9. Beziet men enerzijds het aanwezige en nog toe te nemen tekort aan verpleegbedden en anderzijds het groot aantal bedden dat dringend gemoderniseerd moet worden, dan ligt het voor de hand, die oude ziekenhuisafdelingen tot verpleegtehuizen te bestemmen, hetgeen zonder bijzonder grote uitgaven te verwezenlijken is. De te vervangen ziekenhuisbedden kan men dan in geheel nieuwe inrichtingen onderbrengen, | |
[pagina 16]
| |
waarin tegelijkertijd de zeer kostbare diepte-investeringen die thans vereist zijn, ondergebracht kunnen worden. Deze huidige Antwerpse ziekenhuissituatie moet ons ertoe aanzetten, lering te trekken uit wat in de Scandinavische landen gebeurd is en ook hier een efficiënte ziekenhuisstructuur te creëren. Voor Antwerpen komt daar nu bij dat wij een academisch ziekenhuis moeten gaan oprichten, waarvan de planning en bouw, zoals de ervaring elders leert, ongeveer 8 jaren vergen. Hier dient in alle duidelijkheid gesteld te worden dat zowel de belangen van de volksgezondheid als die van het medisch wetenschappelijk onderwijs zijn gediend door bij de organisatie en de planning van een academisch ziekenhuis in Antwerpen te streven naar een harmonische inpassing van de universitaire klinieken in de gezondheidszorg van de streek. Van het verbinden van een ziekenhuis waarin de alledaagse praktijk wordt beoefend, aan een regionaal medisch centrum, waarin de mogelijkheden voor een geavanceerde patiëntenzorg bestaan, zien wij geslaagde voorbeelden in Zweden en in Denemarken. Wij moeten ernaar streven de gezondheidszorg, met al de mogelijkheden van vandaag, in ieders bereik te brengen, hetgeen terecht door de gemeenschap gewenst wordt, en het zou bijzonder betreurenswaardig zijn wanneer men bij het stichten van het academisch ziekenhuis te Antwerpen datgene zou gaan blokkeren wat er in de toekomst toch zal moeten komen, nl. een integratie van de voorzieningen voor medisch wetenschappelijk onderwijs in de organisatie en planning van de volksgezondheid. | |
Medische faculteit voorlopig zonder Academisch ZiekenhuisDe medische faculteit heeft twee hoofdtaken: artsen voor te bereiden op hun taak in de gezondheidszorg en mensen op te leiden voor het medisch biologisch onderzoek. Voor deze beide taken behoort bij de medische faculteit een academisch ziekenhuis. Ook daarnaast nog krijgt een academisch ziekenhuis een steeds belangrijker functie in de gezondheidszorg. In Antwerpen zal, zonder dat het uiteindelijke plan tot nieuwbouw van een volwaardig academisch ziekenhuis wordt aangetast, gebruik gemaakt moeten worden van voorzieningen die aan bestaande ziekenhuizen reeds aanwezig zijn of nog moeten worden toegevoegd ten behoeve van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Deze samenwerking met onderlinge taakverdeling van de Medische Faculteit hetzij met bestaande ziekenhuizen uit de Antwerpse agglomeratie, hetzij met één of enkele afdelingen daarvan, zou in de vorm van een affiliatie tot stand gebracht kunnen worden. Het hier te gebruiken begrip affiliatie kan als volgt omschreven worden: een tussen de Universitaire Instelling Antwerpen (U.I.A.) en één of meer ziekenhuizen overeengekomen vorm van samenwerking, waarbij deze zie- | |
[pagina 17]
| |
kenhuizen onder verantwoordelijkheid van de faculteit geneeskunde een taak op zich nemen in het klinisch-wetenschappelijk onderwijs aan studenten in de geneeskunde, terwijl de U.I.A. haar bijdrage levert door de ziekenhuizen in staat te stellen de door hen aanvaarde taak te vervullen. Naarmate deze geaffilieerde ziekenhuizen meer onderwijsbewust zullen worden, zal de drang om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of ingeschakeld te worden bij onderzoek van de medische faculteit worden gestimuleerd. In deze vorm van samenwerking kunnen alle of bijna ale afdelingen van het ziekenhuis betrokken worden (volledige affiliatie) dan wel slechts één of enkele afdelingen (partiële affiliatie). Onder de voorwaarden die men bij deze affiliatie aan de betrokken partijen zal gaan stellen, zullen beslist de volgende moeten voorkomenGa naar voetnoot10: 1. Het te affiliëren ziekenhuis moet in de Stad Antwerpen of in de directe nabijheid ervan gelegen zijn. Immers de klinische opleiding zal door de studenten slechts gedurende een gedeelte van de dag worden gevolgd, terwijl gedurende het ander deel theoretisch onderwijs en praktische oefeningen elders in een afdeling van de U.I.A. zullen worden bijgewoond. 2. In beginsel komen alleen gesloten ziekenhuizen, met een vaste staf, voor affiliatie in aanmerking. Affiliatie met een zogenaamde ‘open’ inrichting moet absoluut worden afgewezen. 3. Het totale beddenaantalGa naar voetnoot11 van het ziekenhuis of de afdeling van het ziekenhuis en de verhouding in de verdeling ervan over de specialistische afdelingen, alsmede het aantal poliklinische consultaties zijn essentieel. De speciale commissie van de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid, belast met het bestuderen van de problemen door de universitaire expansie gesteld, geeft als norm aan, dat zeven bedden per student voor een jaarklasse doctoraatsstudenten ter beschikking moeten staan. Over de vier doctoraten gerekend, komt dit overeen met 1,75 bed per doctoraatsstudent. De normen gesteld in andere landen met een vooruitstrevend medisch onderwijsbeleid (bijvoorbeeld Nederland en Engeland) liggen tweemaal zo hoog als bovengenoemde op Belgische ervaring berustende cijfersGa naar voetnoot12. De toenemende vervlechting van pre-klinisch met klinisch onderwijs en de grotere spreiding in de onderdelen van het klinisch onderwijs betekenen belangrijke noodzakelijke vernieuwingen van het medisch curriculum, die niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is echter uitermate belangrijk een juist verhoudingscijfer vast te leggen, want te veel studenten in een ziekenhuis | |
[pagina 18]
| |
brengen de belangen van de patiënten in het gedrang én dit heeft tot gevolg, dat de praktische opleiding niet aan de te stellen eisen zal voldoen. 4. De werkgroep van de commissie, ingesteld door de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid, meent terecht dat de poliklinische consultaties een onmisbaar element vormen in de opleiding van artsen. Er moet naar gestreefd worden dat er per student in het eerste doctoraatsjaar jaarlijks 950 à 1250 consultaties kunnen gebeuren. Hoe deze gemiddelde aantallen over de verschillende diensten verdeeld moeten worden, weze overgelaten aan het oordeel van de medische faculteit. 5. Mede bepalend voor de maximum capaciteit in de klinische fase van de opleiding is tenslotte de ruimte en de mankracht. Het is niet mogelijk van de ruimtelijke en andere materiële voorzieningen evenals van de personele bezetting een volledige opsomming te geven. Immers de concrete situatie verschilt van geval tot geval. Zeker zal er gezorgd moeten worden voor ruimten voor het houden van demonstraties van patiënten en besprekingen; ook moeten er in de ziekenhuizen laboratoriumruimten beschikbaar zijn voor de studenten; het aantal onderzoeksruimten, speciaal in de poliklinieken, dient aan de nieuwe situatie aangepast te worden; er moeten voor de aspirant-stagiaires en de stagiaires zit- en werkkamers zijn. Bij dit alles moeten in de ziekenhuizen adequate voorzieningen zijn voor de anaesthesiologie, röntgenologie, klinische chemie, bloedtransfusiedienst, wetenschappelijke informatie door boeken en tijdschriften en registratie van ziektegevallen. Hoewel er in vele Antwerpse ziekenhuizen een eigen dienst voor bacteriologie, serologie en pathologische anatomie aanwezig is, dient de U.I.A. hiervoor centrale diensten op te richten, waar de titularis van dat vak zijn vast instituut heeft. In het kader van de affiliatie zullen er samenwerkingsvormen overeengekomen worden tussen die eigen diensten in de betrokken ziekenhuizen en de centrale dienst van de titularis. Er zal niet altijd direct voldaan kunnen worden aan al deze voorwaarden. Duidelijk moet echter worden gesteld, dat slechts dan een affiliatie van een ziekenhuis kan worden overwogen wanneer de verantwoordelijke personen en instanties daadwerkelijk ernaar streven van hun ziekenhuizen onderwijsziekenhuizen te maken. Zo zal de vervulling van de beide taken, de geneeskundige behandeling van patiënten en het onderwijs aan studenten in de geneeskunde, gewaarborgd zijn. Ook aan de positie van de in de te affiliëren ziekenhuizen werkzame specialisten en hun staf moet natuurlijk worden gedacht. Allereerst dient men hun rechten veilig te stellen. Dat kan in Antwerpen wel enkele problemen met zich meebrengen: er kunnen namelijk professoren van elders komen en anderzijds zullen er, om de noodzakelijke klinische capaciteit te waarborgen, verschillende diensten van dezelfde specialiteit aan de medische facul- | |
[pagina 19]
| |
teit geaffilieerd moeten worden. Is de hoogleraar die benoemd wordt, tevens dienstoverste van de geaffilieerde dienst, dan is er geen enkel probleem. Komt de titularis van elders, dan kan men natuurlijk de dienstoverste van een geaffilieerd ziekenhuis niet het veld laten ruimen voor hem. De titularis kan echter wel toegevoegd worden aan een afdeling van een geaffilieerd ziekenhuis (of een geaffilieerde afdeling van een ziekenhuis), met de verantwoordelijkheid voor het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek in een bepaalde discipline. De afbakening van de verschillende verantwoordelijkheden alsook de communicatie tussen de diensthoofden en de medische faculteit moeten nauwkeurig worden vastgelegd. In het bovenstaande is gewezen op de noodzakelijkheid tot samenwerking tussen de medische faculteit van de U.I.A. en Antwerpse ziekenhuizen. Wanneer deze samenwerking zou kunnen gebeuren vanuit de verschillende categorieën van ziekenhuizen, tot dit doel ideologisch gebundeld tot groepen, dan zou zij nog meer positieve kanten krijgen. Dan krijgen de studenten immers de mogelijkheid hun klinische stages te volbrengen in de sfeer die behoort tot hun overtuiging en wordt in de samenwerking ieders eigenheid gewaarborgd, zoals toch de bedoeling was toen men van de ‘universitaire bovenbouw’ in Antwerpen een vrije instelling wilde maken. Het voorstel tot affiliatie van ziekenhuizen in Antwerpen is niet uitsluitend ingegeven en gerechtvaardigd door de moeilijkheid waarvoor de medische faculteit van de U.I.A. zich geplaatst zal zien om volwaardig medisch klinisch onderwijs in te richten. Ofschoon niet ontkend kan worden dat de directe aanleiding tot dit voorstel gelegen is in de noodzaak om daar onmiddellijk een begin mee te maken. De U.I.A. en meer speciaal haar medische faculteit én de Antwerpse ziekenhuizen dienen te streven naar een goede taakverdeling met betrekking tot onderwijs, research en patiënten-behandeling met in het verschiet de samenwerking tussen academisch ziekenhuis en de Antwerpse ziekenhuizen. Op deze wijze zal een effectieve regionale groepering van ziekenhuizen ontstaan, waardoor handelingen ten behoeve van de klinische gezondheidszorg, tot een verantwoorde omvang samengevoegd, tot stand gebracht worden, met als uiteindelijk resultaat een hoger niveau van specialistische medische zorg én een efficiënte besteding van gemeenschapsgelden, die ten dienste van de volksgezondheid staan. Wordt dit bereikt dan zal de voorgestelde affiliatie, na het klaarkomen van het academisch ziekenhuis, niet enkel de opleidingscapaciteit verbeteren en verruimen, maar tevens zal deze blijvende samenwerking een geheel gamma van gedifferentiëerde activiteiten doen ontstaan, die een open verkeer tussen het academisch centrum en de daarmee geaffilieerde ziekenhuizen bieden en tegemoetkomen aan de noodzakelijk te volgen ontwikkeling ten behoeve van de volksgezondheid. |
|