Streven. Jaargang 25
(1971-1972)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Sombere gedachten over Noord-Ierland
| |
[pagina 4]
| |
komen met de Ierse Republiek door de ‘Government of Ireland Act’ van 1921 en de grenzen werden vastgelegd door de Volkenbond op 5 december 1925. Dus moet Ulster behandeld worden zoals elk ander deel van het United Kingdom. De wettelijke positie is duidelijk. Daarom wordt elke ophitsende bewering of zelfs elk ongevraagd commentaar, als het van Dublin komt, beschouwd als onredelijke inmenging en als zodanig ook verworpen. Dat is het standpunt van Westminster. De moeilijkheid is dat deze visie praktisch geheel samenvalt met die van Mr. Faulkner in Belfast. Het gevolg is dat de Britse regering wordt beschouwd als volkomen akkoord met de Unionisten in Belfast; ook het leger, dat eerst begroet werd als een eerlijk neutrale kracht om de vrede te handhaven, ziet men nu als partijdig. Voor de Britse regering is de constitutie van 1920 fundamenteel. Dat is het wezenlijke punt van uitgang. Als dat eenmaal aanvaard is, kunnen binnen het raam van de constitutie gesprekken gevoerd worden over verbetering van wantoestanden en onrecht, waarvan men wel toegeeft dat ze bestaan. Maar in Dublin heeft men de indruk door het andere eind van de telescoop te kijken. De constitutie van 1920 wordt niet aanvaard als het fundamentele uitgangspunt. Men beweert dat die constitutie aan een vechtensmoe Ierland werd opgedrongen en de regering in Dublin beschouwt zich de jure als regering van heel Ierland. Als hiervoor het bewijs nog moet worden geleverd, kan men volstaan met de rede aan te halen die de Ierse minister van Buitenlandse Zaken gehouden heeft tot de Veiligheidsraad op 20 augustus 1969: ‘De Six Counties' (dwz. Noord-Ierland) vormen niet een geografisch afgezonderd gebied, maar zijn een integraal deel van het eiland Ierland en een belangrijk deel van een land dat de hele geschiedenis door algemeen beschouwd is als een eenheid. Deze historische eenheid van Ierland is zo vanzelfsprekend dat er geen bewijs voor nodig is. De aanspraak van de Ierse natie om heel Ierland te omvatten is de eeuwen door gehandhaafd door opeenvolgende geslachten van Ierse mannen en vrouwen en is van dien aard dat niemand die namens de Ierse natie spreekt, er ooit van af kan zien’. Zo is er een volledige onverenigbaarheid en botsing tussen tegengestelde opvattingen. Wat voor de Republiek vanzelfsprekend is, wordt aanmatiging en onbeschaamdheid als men het bekijkt vanuit Westminster. Wat voor de Ieren een heel natuurlijke bezorgdheid is voor de natie die ze, in aanleg althans, als een eenheid beschouwen, is onrechtmatige inmenging als men er van de andere kant tegenaan kijkt. Zo bestaat er reeds bij de aanvang van het gesprek een impasse en geen van de twee posities denkt eraan toe te geven. ‘Niemand die namens de Ierse natie spreekt, kan er ooit vanaf zien’, zei Dr. Hillery; zeker niet Mr. Jack Lynch, die al heel gauw invloed | |
[pagina 5]
| |
zou verliezen aan zijn eigen extremisten - en sommigen ervan zijn werkelijk erg wild - als hij niet van tijd tot tijd laat zien dat hij dit niet vergeet. Deze kwestie van de constitutie heeft de hele loop der gebeurtenissen in de war gestuurd. Kardinaal Conway, de primaat van heel Ierland, bv., was niet in staat een ondubbelzinnig antwoord te geven, toen men hem vroeg of hij het met de constitutie eens was. In plaats daarvan antwoordde hij ontwijkend dat hij ‘zijn belasting betaalde’ en gaf hij andere bewijzen dat hij een goed burger was, zij het niet van harte. Tegelijkertijd protesteerde hij tegen daden van geweld. Maar men moet toegeven dat daden van geweld gebruikt worden als middel om een herziening van de constitutie te verkrijgen. Geweld wordt hier gebruikt als ‘de vroedvrouw van de geschiedenis’. Zo komt men in de impasse en in de tragedie en in een vergeefse poging om de kwadratuur van de cirkel te vinden. Drie tekortkomingen hebben de situatie nog ingewikkelder gemaakt. De eerste werd mij uiteengezet door een geestelijke van de Church of Ireland die in het Noorden woont. Hij wees op de betrekkelijk voorspoedige ontwikkeling van Noord-Ierland in de laatste vijftig jaar, op de groei in welstand voor veel mensen, op de welvaartsstaat. Dat is een positief resultaat en niemand is er zo zeker van dat de Republiek dit kan evenaren. Maar de Unionisten - de politieke kant van het Protestantisme - hebben in het geheel geen pogingen gedaan om de belangrijke minderheid van katholieken voor zich te winnen. Zij wisten dat de politieke regeling van 1920 tegen de wensen van de minderheid in ging en als ze niet zo verblind waren geweest en zo geïdeologiseerd, dan zouden ze hebben ingezien dat het in hun eigen belang was om de katholieken gunstig te stemmen en de welvarende ‘Six Counties’ als geheel te voeren naar politieke volwassenheid. In plaats daarvan hebben zij vertrouwd op verflauwde godsdienstige strijdkreten, die in werkelijkheid hoe langer hoe minder te betekenen hadden, maar die hun aanhangers vurig en loyaal hielden. Zij hebben vooroordelen gekweekt, discriminatie gebruikt en de gevolgen van een dergelijk eng standpunt komen nu op hun eigen hoofd neer. Door extreem te zijn hebben ze extremisme veroorzaakt. Ze hebben een afgescheiden gemeenschap gecreëerd - en een afgescheiden gemeenschap is geen gemeenschap. Op het ogenblik is de toon onder de Unionisten wat vriendelijker en wat ingehoudener, maar er is nog altijd Dominee Ian Paisley om de Stormontregering in verlegenheid te brengen door hardop te zeggen wat de regering in deze periode van meer verdraagzaamheid niet durft te zeggen. De tweede tekortkoming hangt met de eerste samen. Het was eenvoudigweg het falen van de Labour Party om de steun van de arbeidersklasse te winnen over godsdienstige verdeeldheid heen. Een ervaren journalist uit | |
[pagina 6]
| |
Dublin zei tegen me: ‘Waarom houden we niet op met praten over Katholieken en Protestanten en beginnen we eens te praten over de arbeiders?’ Hij had gelijk, maar zonder enige twijfel te laat. De protestantse arbeidersklasse, wier belangen samenvielen met die van de katholieke arbeidersklasse, was verleid tot stemmen voor de Unionisten op pseudo-godsdienstige gronden. Dat zou in Wales of in Schotland niet hebben kunnen gebeuren. Maar in Ierland heeft de godsdienstige strijdkreet, hoe ontdaan van inhoud ook, nog altijd zijn aantrekkingskracht. In deze zin is het probleem van Noord-Ierland geen godsdienstig probleem, doch eerder een probleem waarbij godsdienst ideologisch wordt uitgebuit om sociale conflicten te bedekken. En evengoed als de Labour Party faalde, schoot ook de Civil-Rightsbeweging tekort, hoewel haar eerste optreden veel beloofde, omdat zij al spoedig verviel tot de oude confessionele verdeeldheden. Zolang er demonstranten voor burgerrechten aan de ene kant stonden en evident bekrompen protestanten aan de andere, was er hoop. Maar polarisatie heeft ook dit kleine vlammetje gedoofd. De derde tekortkoming is het falen van de kerken. Men kan er over twisten hoeveel zou hebben kunnen worden bereikt in de verschrikkelijk moeilijke situatie, maar men kan niet ontkennen dat men, lofwaardige uitzonderingen niet te na gekomen, over het algemeen gefaald heeft. Het feit dat op zich het meest te betreuren valt als afzonderlijk feit is de band tussen protestantisme, de Orange loges der vrijmetselarij en de Unionist Party: dit feit heeft het voor welke katholiek ook onmogelijk gemaakt om, zelfs als hij dat zou willen, positief mee te werken aan het politieke leven van Noord-Ierland. Als een lid van een Orange loge (ipso facto protestant en Unionist) een katholiek trouwt, de Mis bijwoont, of zelfs een katholiek in het openbaar een hand geeft, wordt hij uit de vrijmetselarij gestoten. Ministers van de regering hebben hun portefeuille moeten neerleggen alleen omdat ze een oecumenische dienst hadden bijgewoond. Deze vergiftigde bronnen hebben hun invloed gehad op de rest van de gemeenschap. In 1968, het jaar van de Rechten van de Mens, had er een speciale oecumenische dienst plaats voor de Rechten van de Mens: maar noch kardinaal Conway, noch de Anglikaanse primaat, noch de Moderator van de presbyteriaanse kerk of de President van de methodistische conferentie was aanwezig. Zonder leiderschap en zonder enige opvoeding in deze geest van wie dan ook werd het conflict dat eruit moest voortkomen, op den duur onvermijdelijk. De enigen die de IRA kunnen tegenhouden, zijn de katholieken, zo vertelde men mij; het leger kan het niet. En hoewel katholieken het helemaal niet eens zijn met schieten en brandstichting, ze zullen ze nooit verraden. Bij de ongeregeldheden van 1968 waren er op lokaal niveau voorbeelden van katholieke priesters en protestantse geestelijken die samen door de wijken | |
[pagina 7]
| |
van de rellen trokken en trachtten de mensen wat te kalmeren; maar nu wenst het leger ze niet, ze lopen in de weg. Een priester is al doodgeschoten en het symbolisch effect hiervan (hoe het dan ook moge gebeurd zijn) is dramatisch en noodlottig. Ierland is het land van symbolische tragedies. Er was ook nog het doodschieten van een doofstomme man in Straban (nogmaals: hoe het dan ook gekomen moge zijn) die, achteraf heel begrijpelijk, ‘geen gevolg gaf aan het bevel om te blijven staan’. Dit soort incidenten brengt Dublin ertoe te geloven dat Westminster waar het Ierland betreft, dikhuidig, ongevoelig en volkomen zonder enig begrip is. Men had daar nooit Schotse regimenten mogen gebruiken, vanwege de oude band tussen de protestantse ‘Ulstermen’ en Schotland, waar hun voorvaderen vandaan kwamen om te koloniseren en te onderdrukken. Zo komt men telkens weer terecht in de dialogue des sourds tussen Dublin en Westminster. Westminster zegt: ‘Eerst orde en regelmaat - en dan kunnen we beginnen de hervormingen werkelijk door te voeren’. Dublin zegt: ‘Doe eens een stoutmoedige zet op het politieke front, geef een weg aan die uit de impasse leidt en dan zal het schieten ophouden’. De positie van Westminster is als een gesloten deur, die van Dublin als het gespannen koord voor een koorddanser. Twee suggesties zijn gedaan om uit de impasse te komen, maar beide houden in dat men Mr. Lynch au sérieux neemt en Mr. Faulkner niet beschouwt als een betrouwbare gids voor de Ierse situatie. Als Mr. Heath daartoe zou kunnen komenGa naar voetnoot1, zou er enige hoop bestaan. En er zijn redenen waarom men Mr. Lynch au sérieux moet nemen. Tenslotte kan hij, ondanks pressie die van republikeinse zijde op hem wordt uitgeoefend, wijzen op een groot aantal dingen die hij niet gedaan heeft. Hij heeft niet gevraagd om onmiddellijk een eind te maken aan de afscheiding. Hij heeft de Ierse troepen niet van Cyprus teruggeroepen. Hij heeft zijn minister van Buitenlandse Zaken niet spoorslags naar de UNO gestuurd, zoals hij in 1969 deed. Positief kan hij erop wijzen dat hij de straatcollectes voor de IRA, die in Dublin werden gehouden, heeft doen ophouden. En zijn voorspellingen over de resultaten van de internering zijn heel wat dichter gekomen bij dat wat werkelijk gebeurd is dan de sussende geluiden die Mr. Faulkner liet horen. Er zijn genoeg dingen die voor Dublin pleiten. Bovendien is het een feit dat de katholieken van Noord-Ierland onvermijdelijk naar het Zuiden kijken als ze zich bedreigd voelen. Daarom zou het de eerst noodzakelijke stap voor de Britse regering zijn toe te geven dat elke poging tot een oplossing waarbij Mr. Lynch niet betrokken wordt, zonder resultaat zal blijven. | |
[pagina 8]
| |
Als dat eenmaal zou zijn toegegeven, is de weg open om te praten, hetzij in de Council of Ireland, of meer informeel. Het doel van die gesprekken zou dan moeten zijn een nieuwe constitutie te ontwerpen die a) het blijven bestaan van de grens erkent ‘zo lang de meerderheid van de bevolking van Noord-Ierland dit wenst’ en b) een systeem in het leven roept waardoor de katholieken werkelijk kunnen deelnemen aan de regering van Noord-Ierland. Een manier om deze tweede suggestie te realiseren zou zijn, een evenredige vertegenwoordiging niet alleen in het parlement, maar ook in de regering in Stormont. Natuurlijk is dat heel wat minder dan de extremisten van beide kanten eisen, maar aangezien hun ‘oplossingen’ inhouden dat men totaal geen rekening houdt met de andere partij, hebben zij geen toekomst. Een driepartijenbijeenkomst tussen Belfast, Dublin en Westminster om dit constitutionele proces op gang te brengen zou ook een stap naar de vrede betekenen. Het zou de vermoeide meerderheid samenbrengen en de geweldplegers isoleren. De meest tegenstribbelende deelnemer aan de dialoog zou Mr. Faulkner zijn, maar hij zou opzij geschoven kunnen worden met de economische hefboom die London in de hand houdt. Dan zou de werkelijke taak om de verhoudingen tussen de gemeenschappen op lokaal niveau weer op te bouwen, kunnen beginnen. Het is laat, maar nog niet te laat.
1 sept. 1971 |
|