Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1164]
| |
Ernst Bloch: een filosofie van de hoop
| |
Hoop en UtopieOndanks vele teleurstellingen wordt de hoop niet moede naar zulke uitwegen en mogelijkheden te zoeken. De hoop heeft een geheel eigen plaats onder de andere affecten. Zij is in haar zuivere vorm gericht op een object dat nog niet bestaat en dat misschien nooit gerealiseerd zal worden. De hoop is daarom een ‘verwachtingsaffect’Ga naar voetnoot2. Ook de angst is zo een onbestemd verwachtingsaffect (vrees daarentegen ként haar object). Het object van de angst is de vernietiging, waarover alleen in negatieve termen gesproken kan wordenGa naar voetnoot3. Het object van de hoop kan echter wel nader omschreven worden. Wat gehoopt wordt, is immers niets anders dan de volle ontplooiing van het subject, de vervulling van zijn diepste wensen. Deze wensen vinden nooit hun verzadiging in wat de huidige wereld te bieden heeft; zodra zij iets verworven hebben, wijzigen zij zichzelf en streven zij naar meer. Het uiteindelijke object van de hoop is niets minder dan het hoogste goedGa naar voetnoot4. Dit is volgens Bloch hetzelfde als wat de religie de hemelse | |
[pagina 1165]
| |
gelukzaligheid en de goddelijke volmaaktheid en wat hijzelf ‘alles’ noemt. In zoverre dat hoogste goed of dat ‘alles’ er nog niet is, is het utopie (naar het Griekse ‘ou-topos’: ‘op geen enkele plaats’). Als het nog-niet-bereikte relativeert de utopie altijd weer het reeds bereikteGa naar voetnoot5. ‘Utopie’ heeft een slechte klank; wij verstaan er meestal onder: ‘iets dat nooit gerealiseerd kan worden’, een luchtkasteel. Dat is echter de ‘abstracte utopie’. Er zijn ook concrete of gefundeerde utopieën. Een utopie of wensvoorstelling kan uiteraard niet gegrond zijn op vaststaande feiten, haar object is immers iets wat nog niet bestaat. Maar vaststaande feiten zijn bij nader toezien niet zo concreet als ze er uitzien. Het zijn slechts statische dwarsdoorsneden van een wereldproces dat nog altijd voortgaat. Het ‘feit’ dat er ten tijde van de dinosaurussen nog geen mensen bestonden, heeft niet belet dat achteraf sprongsgewijs de homo sapiens is ontstaan. Belangrijker dan de ‘feiten’ is de ‘reeks’ die ze samen vormen. Daarin immers is een richting te herkennen die op een soort stuwkracht of aantrekkingspool wijst. Om dit dynamisch aspect te beklemtonen worden zulke reeksen tendensen genoemd (Lat. tendere: ergens heen trekken). Een concrete utopie is niets anders dan de eindterm van zulke waarneembare tendensen. Zij wordt niet geverifieerd door confrontatie met de feiten maar met de richting van de tendensenGa naar voetnoot6. Deze tendensen worden niet rechtstreeks waargenomen door de rede, maar door het gevoel. Het gevoel is hier niet het subjectieve enthoesiasme van afzonderlijke personen of groepen, maar een vermogen waardoor de objectieve realiteit in en buiten de mens gekend wordt. Het is de rechtstreekse waarneming van de beweging als beweging. In zoverre komt het gevoel van Bloch overeen met de ‘intuition’ van Bergson. Maar bij Bloch worden door het gevoel ook de omringende elementen van de beweging waargenomen: de dynamische kern waaruit zij vertrekt, haar richting, de geviseerde eindterm. Vooral kinderen en dieren hebben hiervoor soms een ongemeen juist aanvoelingsvermogen. Heel gauw voelen wij bijvoorbeeld aan of iemand met zijn heel persoon al dan niet achter zijn woorden staat en wat hij eigenlijk van plan is. Dat aanvoelen is geen ‘magisch’ vermogen, maar steunt op de onbewuste waarneming van kleine ‘tekens’ of ‘sporen’. Het wordt geoefend in een leerproces en door ervaring ontwikkeld. Alleen díe kleine ‘tekens’ spreken ons aan en blijven in ons hangen, die verwijzen naar dingen waarvoor wij belangstelling hebben. Welnu, wij hebben slechts belangstelling voor dingen waar wij belang bij hebben. Slechts wanneer wij belang bij iets hebben, herkennen wij de kleine ‘tekens’ of ‘sporen’ die ons in staat stellen een tendens te onderscheiden. Via de affec- | |
[pagina 1166]
| |
tiviteit ligt dus het belang ten grondslag aan onze kennis van het wereldprocesGa naar voetnoot7. Bloch onderscheidt zich van nagenoeg alle marxisten door de originele manier waarop hij deze opvatting uitwerkt. Vooreerst is het belang heel breed op te vatten: belang is alles wat een mens tot zelfbevestiging, verrijking en ontplooiing brengt. Marx heeft laten zien dat in de maatschappij van vandaag alle waarden rechtstreeks of indirect afhankelijk zijn gemaakt van het geld en ten dienste staan van het belang van de kleine groep die de produktiemiddelen in handen heeft. Om de mensen tot vrijheid te brengen, moet daarom het kapitalistisch systeem worden afgeschaft. Alleen wie partijdig is voor de verdrukten, is in staat de tekenen te herkennen die op hun toekomstige bevrijding wijzen. Bloch legt zelf het verband met de zaligprijzingen van de Bergrede. Hij gaat echter niet alleen verder dan de orthodoxe communisten, waar hij de bureaucratische dictatuur in het Oostblok aanklaagt, maar hij doorbreekt ook het marxismeGa naar voetnoot8. De klasseloze maatschappij leidt niet noodzakelijk tot geluk. Daarom moet de praxis niet alleen afgestemd worden op de afschaffing van de klassenmaatschappij, maar ook positief en nu reeds op de utopische eindtoestand. Het belang van de concrete mens valt immers niet integraal samen met zijn klassebelang. Ook als er geen klassenmaatschappij meer is, blijft het morele probleem bestaan van de mens die tegen zijn eigen welzijn en waardigheid in handelt, het probleem van de juiste verhouding tussen individu en groep, het probleem van de dood en onze verhouding tot de natuur...Ga naar voetnoot9. Andere marxisten weten dit natuurlijk ook, maar zij menen dat deze vragen in onze klassesituatie zo geperverteerd zijn, dat wij ze op dit ogenblik niet zinvol kúnnen behandelen. Bloch daarentegen wil het einddoel waarop de praxis zich moet richten, nu reeds helder stellen. De kritieke vraag wordt dan natuurlijk: hoe kunnen we dat einddoel nu reeds voldoende kennen, op welk vermogen kunnen we daarvoor een beroep doen? Volgens Bloch is dit vermogen het gevoel. Het gevoel kan, voortgaande op ‘sporen’ of ‘tekens’, niet alleen kleinere bewegingen en hun eindterm ‘aanvoelen’, maar ook de beweging van het hele wereldproces. Subjectief gebeurt dat in kortstondige, intens mystieke ervaringen, waar mens en voorwerp tot een onvoorstelbare eenheid komenGa naar voetnoot10. De objectieve uitdrukkingsvorm hiervan zijn de grote werken van de cultuur: kunst, godsdienst en ethiek. | |
[pagina 1167]
| |
kunst, godsdienst en ethiek als anticipaties van de UtopieNemen we in de kunst bijvoorbeeld ‘La Mer’ van Debussy. De zee is meer dan een optelling van bewegende watermoleculen; het is een concrete gestalte met kwaliteiten die eigen zijn aan het geheel als zodanig. Telkens laat zij zich weer anders kennen. De kunstenaar nu drukt het verborgen wezen van de zee uit met een globale kracht die de zee zelf niet kan opbrengen. Anderzijds drukt ook de zee het wezen van de kunstenaar uit, op een wijze waartoe hijzelf zonder haar niet in staat is. Het kunstwerk drukt aldus een nieuwe eenheid uit, gegroeid uit de verworven harmonie tussen mens en natuur. Natuurlijk is deze eenheid nog slechts symbolisch en kortstondig: de mens blijft de zee vervuilen, mensen blijven in de zee verdrinken. Maar in de geschiedenis zit de tendens dat de mens tot een steeds intensere uitdrukking komt van deze eenheid van mens en natuur of van subject en object. Die steeds diepere uitdrukking bereidt het ogenblik voor dat deze eenheid niet alleen meer esthetisch en symbolisch optreedt, maar ook materieel verwezenlijkt wordt. Dit echter zou een nieuwe sprong in de evolutie betekenen. Wij kunnen hopen dat dit ooit komt, wij kunnen ons erop voorbereiden, maar het overstijgt onze krachten11Ga naar voetnoot11. Ook de godsdiensten zijn volgens Bloch anticipaties van de utopische toestand van gelukzaligheid en volmaaktheid. De opeenvolgende godsdiensten vertonen de tendens, dat zij een steeds grotere plaats inruimen aan hun menselijke stichter, met als hoogtepunt de vergoddelijking van Jezus en van de gelovige gemeente. Het ‘heilige’ en ‘numineuze’ wordt steeds meer losgemaakt van de goden en herkend als een eigenschap van de nieuwe mens. In de religieuze mystiek wordt vooral de immanente eenheid van mens en kosmos gevoelsmatig geanticipeerd. Het wonder wijst op het sprongkarakter waarmee het utopisch nieuwe zich zal aanbieden. De beloofde nieuwe hemel en nieuwe aarde bestaan nog nergens, maar kondigen zich reeds aan als een utopische mogelijkheid, die echter niet noodzakelijk gerealiseerd zal worden. De enigen die deze mogelijkheid ernstig hebben genomen, waren de ketterse bewegingen die het Rijk Gods in sociale termen vertaald hebben. Vooral Thomas Münster en zijn Wederdopers in de 16e-eeuwse Duitse boerenopstanden waren voorlopers van Blochs religiefilosofie, omdat zij de verheven waardigheid van de gewone mens onverenigbaar achtten met wereldlijke en geestelijke overheersingGa naar voetnoot12. Wellicht is het nuttig hier Blochs hoop af te lijnen tegenover die van anderen. Amerikaanse futurologen en de marxisten van het orthodoxe | |
[pagina 1168]
| |
dialectisch materialisme gaan uit van de huidige structuren en wetmatigheden en hun mogelijke evolutie om een min of meer hoopvolle toekomst voor te spiegelen. Tussen die toekomstbeelden en het huidige wereldbeeld is nergens een sprong of een hiaat. De toekomst zal mensenwerk zijn en continu in het verlengde van de huidige inspanningen liggen. Zelfs indien een ‘rood paradijs’ en een ‘klasseloze maatschappij’ worden voorgespiegeld, mag en kan vanuit deze toekomstvisie geen kritiek uitgeoefend worden op het huidige beleid, dat zich uitsluitend moet laten leiden door de contradicties van het ogenblik. Zo is de hoop beperkt tot de verwachting van wat de mens uit eigen kracht kan bewerken binnen de bestaande wereldstructuur. Naast deze profane hoop is er de joods-religieuze hoop. Deze komt pas tot haar volle recht als elke menselijke hoop op een totale onmogelijkheid stoot. Zij hoopt ‘tegen elke hoop in’, omdat zij de redding verwacht als een wonder door Gods mysterie, als een gave die geheel buiten het bereik van de menselijke inspanning ligt. Blochs hoop ligt tussen beide in. Met de joods-religieuze hoop heeft zij gemeen, dat haar object de goddelijke volmaaktheid is, die slechts door een ‘wonder’ bereikt kan worden, een sprong, waartoe de actuele menselijke inspanningen niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief niet in staat zijn; geen enkele continue evolutie kan ertoe leiden. Maar van de andere kant is voor Bloch dit wonder of deze sprong geen gave van een mysterieuze godheid, maar ze gebeuren wetmatig, op het moment dat de mens de evolutie tot een bepaald stadium heeft doorgevoerd. De evolutie is immers niet langer een onbewust proces, maar is in de mensheid bewust geworden. Het hangt daarom van de mens af of dit stadium waar de sprong wetmatig plaats moet grijpen, bereikt wordt. De mens kan daarbij rekenen op de medewerking van de creatieve materie, die ook in het verleden telkens tot zulke sprongen in staat is gebleken. De profane hoop van de futurologen en de orthodoxe marxisten houdt met zulk een ontologische sprong geen rekeningGa naar voetnoot13. Zo valoriseert Bloch het religieuze erfgoed door het te interpreteren als een objectief gefundeerde anticipatie van de toekomst. Maar ook de ethiek en de natuurfilosofie grijpen vooruit op het wezen van de wereld dat nog in wording is. Bloch aanvaardt een natuurrechtGa naar voetnoot14. Om dit te situeren, vergelijkt hij het met de sociaal-utopieën van een Thomas Morus, Campanella en anderen. Natuurrecht en sociaal-utopieën hebben gemeen dat zij nooit blijven staan | |
[pagina 1169]
| |
bij wat gegeven is, ze overschrijden het met ‘wereldverbeterende’ projecties en beelden en anticiperen een nieuwe politieke toestand. Toch vallen zij niet samen. Affectief sluiten de sociaal-utopieën aan bij de filantropie, terwijl het natuurrecht zijn bezieling vindt in de menselijke trots. De sociaalutopieën anticiperen het einde van de ellende en een wereld van menselijk geluk; het natuurrecht anticipeert het einde van de onderdanigheid en een toestand van menselijke waardigheid. De sociaal-utopieën werken deze anticipatie uit door middel van de fantasie onder de vorm van een toekomstbeeld; het natuurrecht ontwikkelt nuchter een begrippensysteem dat uitgaat van één enkel principe: de wil bevrijd door de rede. Deze bevrijding impliceert een gerechtigheid die niet meer van boven neerdaalt om als een familievader ieder het zijne te geven, maar die van onderuit actief opgebouwd wordt, zodat er geen familievader meer nodig is: een zelf emancipatie, die hiertoe haar eigen ruimte construeert. Sociaal-utopieën en natuurrecht zijn dus onderscheiden, maar zij hebben gemeen dat zij dezelfde utopische eindtoestand intenderen, die noodzakelijk beide moet omvatten; menselijke waardigheid is immers onmogelijk zonder opheffing van de ellende, en menselijk geluk kan niet verwerkelijkt worden zonder dat een einde gesteld wordt aan alle onderdanigheidGa naar voetnoot15. Wat waar is voor de sociaal-utopieën en het natuurrecht, is ook waar voor de artistieke en religieuze utopieën: geen enkele kan verwezenlijkt worden als ook niet alle andere worden gerealiseerd. Er is, zegt Bloch, slechts één utopische toestand, waarin ale tendensen convergeren. Deze utopische toestand is een geordende wereld van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid: het Rijk van de Vrijheid. In dit Rijk kan elk menselijk gezag uitgezuiverd worden tot zijn enige authentieke grondvorm: het gezag van mensen die iets te zeggen hebben en geen geweld nodig hebben om instemming af te dwingen. Natuurlijk is dit een ‘utopie’, maar een utopie die mogelijk is mits de tendensen op alle gebieden tegelijk doorgetrokken worden tot in hun utopisch convergentiepunt. Gewoonlijk worden deze tendensen het eerst zichtbaar in hun negatieve gedaante: de verwerping van een vaderlijk gezag op politiek, ethisch en religieus gebied schijnt een leemte te laten die leidt tot anarchie. Daar kon in het verleden alleen orde in worden geschapen, zoals Hobbes zei, door de wet van de sterkste. Blochs utopie is echter niet gegrond op de structuren uit het verleden, maar op de positieve kwalitatief-nieuwe vermogens en mogelijkheden die aan het ontstaan zijn. De vraag is echter, of deze nieuwe vermogens en mogelijkheden zich inderdaad aankondigen en wel op een verifieerbare manierGa naar voetnoot16. | |
[pagina 1170]
| |
Welnu, de wereldsituatie is zich grondig aan het wijzigen. Voor het eerst ontstaan er werkelijk gemeenschappelijke belangen voor de hele mensheid. Deze maken een reële solidariteit mogelijk. Patriarchale beslissingen worden steeds meer vervangen door een technocratisch beheer, dat op grond van wetenschappelijke bevindingen objectief verantwoorde groepsbeslissingen mogelijk maakt. Hierdoor wordt de gewone mens echter uitgesloten van het beleid en wordt over hem beslist met een dodelijke zekerheid. Bovendien blijft in deze beslissingen de menselijke factor een rol spelen en zullen alle oplossingen die ingaan tegen het belang van de technocraten voorlopig zelfs niet gezién worden. Niemand kan creatief zijn in een richting die hij niet verlangt in te slaan. Daarom stelt Bloch een andere oplossing voor, die op dit ogenblik nog echt utopisch aandoet. Indien de creativiteit van ieder mens aangesproken kon worden, dan zouden alle problemen van onderworpenheid en dwang wegvallen. Indien de mens bovendien, als een vrij en bewust subject, voeling zou kunnen krijgen met de creativiteit in de natuur, dan zou hij opnieuw een universele en ongemeen veelzijdige norm voor zijn praxis verwerven, die voor iedereen toegankelijk zou zijn. Zo verwijst bij Bloch politiek naar natuurfilosofieGa naar voetnoot17. | |
Natuur als mogelijkheidsvoorwaarde van de UtopieDe natuurfilosofie neemt bij Bloch een buitengewoon belangrijke plaats in. In de natuur komen immers figuren en getallen voor die een bijzondere waarde hebben. Volgens Bloch verschillen getallen en figuren niet alleen kwantitatief en numeriek van elkaar, maar ook in kwaliteit en waarde. Een dergelijke benadering van de natuur is geheel vreemd aan de huidige wisen natuurkunde, maar sluit bijvoorbeeld aan bij de signaturenleer van de Renaissance. Om te begrijpen wat Bloch verstaat onder een kwalitatieve benadering van getallen en figuren en te zien dat zij steeds een dynamisch moment zijn in het wordingsproces van de realiteit, kunnen wij ons laten helpen door enkele voorbeelden. Een cirkel kan verschillende betekenissen hebben naargelang van de zin van de beweging. Er is de steeds wijder wordende kring in het water, veroorzaakt door een steen; er is de ‘wurgende’ kring van het water dat de vluchtheuvel in het overstroomde landschap toesnoert (‘angst’); geheel anders is de vaste, statische kring die beschreven wordt door een bewegend punt: een oneindige schijnbeweging, waarin ondanks de doorlopen afstand steeds hetzelfde terugkeert. Een spiraal kan van binnen naar buiten getrokken worden of van buiten naar binnen. De eerste is | |
[pagina 1171]
| |
de groeispiraal van een slakkehuis, de opstijgende spiraal van een Péguy, of de spiraal van Bloch, die in de diepte afdaalt en steeds meer omvattend wordt (symbool van de expansie en tegelijk van de beheersing van de nieuw toegeëigende stof); ze kan (utopisch) tot een einde worden gebracht, samenvallen met het uitdijend heelal, maar ze draagt tegelijk de mogelijkheid in zich om elk ogenblik in een zuivere kringbeweging om te slaan. De spiraal die van buiten naar binnen wordt getrokken daarentegen, loopt tenslotte dood in haar eigen steeds vernauwende beweging. Het voorbeeld van de spiraal is hierom interessant, omdat juist de van buiten naar binnen getrokken spiraal één van de meest typische kenmerken blijkt te zijn in tekeningen van schizofrenen. Hier blijkt dus in de realiteit een verrassende gelijkenis te bestaan tussen twee verschillende sferen: tussen een meetkundige figuur en het schizofrene bewustzijn. Zulke gelijkenissen en verbanden vinden wij ook in de beeldspraak en in de droomsymboliek. Van belang is hier vooral dat zij ook beantwoorden aan objectieve mathematisch-natuurkundige werkelijkheden. Deze figuren spelen een rol in het wordingsproces van de realiteit. Zij vormen banen van tendensen en zijn dus dynamisch. Bloch noemt ze ‘spanningsfiguren’. Daarom is methodisch de vraag belangrijk, wat zij nog niet zijn: geen ongericht, oeverloos nog-niet, maar het nog-niet van déze spanningsfiguur, van déze tendens. Worden figuren en getallen concreet beschouwd, in de materiële realiteit, dan blijken zij dus nog heel andere eigenschappen te hebben dan de kwantiteit, die in de wis- en natuurkunde wordt bestudeerd. Niet alleen verschillen zij kwalitatief van elkaar (zoals de uitbreidende of inkrimpende cirkel kwalitatief verschilt van de statische cirkel), maar ook in waarde (zoals een uitbreidende cirkel of spiraal waardevoller is dan een inkrimpende). Sommige getallen, zoals de gulden snede, en sommige figuren, zoals een palmboom, een kat (in de Egyptische kunst), hebben duidelijk een hogere waarde dan bijvoorbeeld de verwarring van een labyrintGa naar voetnoot18. Doordat de wis- en natuurkunde geen rekening houden met deze kwalitatieve benadering, sluit ook de techniek niet soepel aan op deze kwalitatief-waardevolle natuurfiguren en treedt zij repressief op. Een vergelijking met het individu kan dit verduidelijken. In activiteiten zoals sport, dansen, autorijden, muziek en poëzie is de hele mens betrokken. Worden deze activiteiten rechtstreeks geleid door het bewust-begrippelijke denken, dan verlopen ze stokkend en ongecoördineerd en worden ze voortdurend repressief onderbroken in plaats van soepel-vloeiend gericht. Het begrippelijke denken kan wel elementen bijbrengen bij de handeling, maar slechts door | |
[pagina 1172]
| |
bemiddeling van het gevoel. Het gevoel is immers de existentiële houding van de gehele mens, de innerlijke beweging en de innerlijke waarneming van de uitwendige bewegingen met hun doel en richting; psychologisch uitgedrukt: het bewuste denken moet geïntegreerd zijn in de dynamische gegevenheid van de hele persoon, waartoe ook het onderbewustzijn behoort. Het loon hiervan is de bevrijding tot creativiteit. Evenzeer moet het bewuste denken geïntegreerd zijn in de dynamische gegevenheid van de hele natuur, waarvan de menselijke persoon de meest bewuste instantie is. Het huidige technische en wetenschappelijke denken sluit niet aan bij de tendensen in de natuur die door het gevoel als kwalitatief waardevol worden waargenomen. Zelfs waar de computer een veel soepeler techniek kan ontwikkelen, wordt er geen aansluiting gezocht bij de materiële en natuurlijke, maar uitsluitend bij de financiële en economische tendensen. Als voorbeeld zou men kunnen wijzen op de eindeloze wedloop tussen de antibiotica en de toenemende resistentie bij virussen en bacteriën, wat zich herhaalt tussen de chemicaliën en de insecten in de landbouw; tussen de aangewakkerde behoefte aan rust in de natuur en de daaruit volgende vermoeiende reizen en verstoring van de natuur; tussen onbederfbaar inpakmateriaal en vernietigbare afval, tussen onafbreekbare wasprodukten en kostbare zuiveringsinstallaties. Deze techniek is kapitalistisch vanwege de absolute voorrang die verleend wordt aan de financiële en economische aspecten. Het rode staatskapitalisme maakt hierop geen uitzondering. Deze soort techniek brengt ellende mee en maakt de wereld lelijk. Zelfs technische ongevallen en economische crises schrijft Bloch toe aan de slecht bemiddelde, abstracte verhouding van de mens tot het materiële substraat van zijn handelen, omdat hoogstens een uiterlijke congruentie afgedwongen wordt. In feite mist de mens aansluiting bij datgene wat zelf in de natuur alles voortbrengt, de ‘natura naturans’ of het natuursubject. Pas als de arbeidende mens zichzelf vat als subject van de geschiedenis, kan hij ook de produktieve natuur naderbij komen. Dus ook hier is een maatschappelijk tekort oorzaak van een wanverhouding tegenover de natuur. Maar tegelijk neemt Bloch ernstig de mogelijkheid aan van een nog-nergens (utopisch) bestaande techniek, die aansluiting zou zoeken bij kwalitatief-waardevolle natuurfiguren en natuurtendensenGa naar voetnoot19. Deze kwalitatieve natuurfiguren en -tendensen, die in de wis- en natuurkunde en in de techniek buiten beschouwing worden gelaten, keren wel terug in de kunst en de godsdienst. In deze context spreekt Bloch van natuursymbolen. Volgens Bloch kan de kunst daarom de natuur openbaren | |
[pagina 1173]
| |
en doortrekken en zelfs een andere, nieuw gekwafiliceerde ruimte scheppen die in de dagelijkse werkelijkheid niet voorkomt, zoals die van de expressionisten of die van het nieuwe Jeruzalem waar geen zon meer nodig is. Dat betekent voor Bloch geen afscheid nemen van de natuur om op te gaan in kunstmatigheid. De mens is immers zelf uit de natuur gegroeid en moet de natuur dóórtrekken. Elke onherleidbare tegenstelling tussen natuur en cultuur, zoals die bij Lévi-Strauss voorkomt, wordt door Bloch afgewezen. Voor hem is, zoals voor Teilhard de Chardin, de cultuur de menselijke vorm van natuurGa naar voetnoot20. Het kritieke punt van heel deze benadering is het objectieve karakter van deze natuurervaringen. Volgens Bloch duidt de ervaring van natuurschoonheid bijvoorbeeld op een kwalitatief-waardevolle eigenschap van de natuur zelf. Dit geldt eveneens voor de natuurmythologie en vooral voor de christelijke feesten, die een gegeven natuurlijke symboliek doortrekken en overschrijden. A fortiori geldt dit voor de sacramentele symboliek, zoals blijkt bij de Kerkvaders. Zo is Pasen tweemaal een lentefeest en het doopsel een dubbele geboorte. De natuur is transparant voor iets anders: er zit een beweging en latentie in die door de christelijke feesten wordt benut. Deze ‘geheime tekens’ in de natuur hebben louter de gestalte van een geheimteken (Chiffre); hun realiteitsgrond is de nog verborgen mogelijkheid (of latentie) in de natuur zelf; hun tijd is louter de toekomst. Bloch noemt ze hierom reëel-utopische geheimtekens: utopisch, omdat zij alle geordend zijn of verwijzen naar één enkele eindfiguur, waarin hun verlengingslijnen convergeren en die het hoogste goed is; reëel, omdat de mens ze niet maakt maar aantreft. De mens ontcijfert ze door middel van zijn gevoel en hij ontdekt dan dat zij naar hemzelf verwijzen. Voorbeelden hiervan zijn storm en winternacht, morgenstond en andere ogenblikken van de dag, de jaargetijden en de landschapsgestalten. Ze bestaan allemaal op zichzelf en betekenen in de eerste plaats zichzelf, maar tegelijk zijn het beelden van iets dat in hun eigen verlengde ligt. En dit verlengde van de dingen blijkt nu tegelijk te liggen in het eigen verlengde van de mens. Deze convergentie van dingen en mens ligt in een toekomstig punt: de utopische eindtoestand. In heel deze behandeling valt op hoe Bloch de objectieve realiteit van deze symbolen benadrukt en benadrukken kan, omdat zij een zin krijgen in het licht van de gezamenlijke utopische eindvervulling van mens en natuur. De grondvesting van hun realiteit ligt in de toekomst en is utopischGa naar voetnoot21. Voor Bloch is de natuur niet alleen het midden waaruit de mens ontstaan is, maar vooral het midden waarin hij zijn (utopische) eindvoltooiing zal vin- | |
[pagina 1174]
| |
den. Deze latentie in de natuur (of in de materie), waartoe ook de mens behoort, bestaat zowel uit latente mogelijkheden als uit latente vermogens. Dat latente vermogen is al gedeeltelijk aan het werk. Het wordt door Bloch toegeschreven aan een natuursubject: een ‘natura naturans’ of ‘voortbrengende natuur’, die onderscheiden moet worden van een ‘natura naturata’ of ‘voortgebrachte natuur’. Dat natuursubject is in de eerste plaats een nog-niet bestaande (utopische) werkelijkheid. In zijn eindvoltooiing is het de eenheid van subject en object, waartoe de mensheid zal behoren, maar die ook de kosmos zal omvatten. Onderweg, zolang het proces nog aan de gang is, bestaat het natuursubject nog niet als voltooide werkelijkheid, maar is het toch reeds in vorming. Hiertoe behoren de mensen als de hoogste bewuste materie, maar ook buiten deze ‘menselijke materie’ is er een wordend subject in de materie en in de natuur aan het werk. Dat wordend subject heeft niet alleen de mens laten ontstaan, maar blijft er ook voortdurend mee in wisselwerking, wat voor de mens een hoopvolle medewerking betekent, die groeiend kan leiden tot eindvoltooiingGa naar voetnoot22. Natuurlijk hebben de theologen bij voorkeur dit aspect van Blochs filosofie behandeld. Zij zien er meestal een pantheïsme in. Maar dan houden zij, geloof ik, onvoldoende rekening met twee specifieke eigenschappen van Blochs natuursubject. In het pantheïsme is de band tussen God en schepping noodzakelijk, zodat de schepping als een emanatie of stroom voortvloeit uit God. Bij Bloch is er in het begin helemaal geen God, en het nieuwe ontstaat sprongsgewijs uit het vorige, zonder dat het er zijn waarde aan ontleent. Wel blijft deze creativiteit van de materie een mysterie, dat Bloch echter als een (mysterieus) gegeven aanvaardt. Ze wordt door de mens Van binnenuit ervaren als een inspiratie op artistieke, filosofische of wetenschappelijke hoogtepunten, maar ook in de jeugdperiode en op het keerpunt van de tijden. Verder dan de vaststelling van deze creativiteit gaat Bloch niet; hij bewaart de verwondering over dat wonder, zonder het terug te voeren tot een verklaringsgrond die de verwondering zou doen verdwijnen. Hij beperkt zich ertoe de materie als mysterieuze mogelijkheidsvoorwaarde en stuwkracht aan te wijzen en de utopie (of nog niet bestaande gelukkige eindvoltooiing) als finale oorzaak en aantrekkingspool. Elke verder veronderstelde mogelijkheidsvoorwaarde noemt hij overbodige ‘hypostasen’ of verzelfstandigde verzinsels. Bloch is een consequent materialist. Anderzijds bewaren in de eindtoestand de individuele mensen hun eigenheid, en spreekt hij van een overwinning op de dood als de sterkste antiutopie, zodat hier een veel grotere gelijkenis met de christelijke verwachting | |
[pagina 1175]
| |
van het nieuwe Jeruzalem te constateren is dan met een pantheïstische opvatting. Overigens verwerpt Bloch resoluut elke gedachte aan een terugkeer naar een oorspronkelijke gelukkige toestand, die de meeste idealistische pantheïstische opvattingen kenmerkt, of aan een eeuwige kringbeweging, zoals het materialistisch pantheïsme voorhoudt. Blochs natuursubject is een geheel nieuwe categorie, die wellicht nog het dichtst staat bij de ‘élan vital’ van Bergson (afgezien van de finaliteit) en die niet te herleiden is tot een van de vroegere categorieën waaronder God werd voorgesteldGa naar voetnoot23. | |
Een nieuwe logicaHeel deze gedachtengang is op het eerste gezicht moeilijk en verwarrend. Dat is misschien vooral te wijten aan het feit dat Bloch de regels van het denken zelf verandert. Tot nu toe moest iets eerst bestaan voor het kon handelen. Wat helemaal in het begin stond, had de grondrichting bepaald. Het begin was ook het heersend beginsel. (In het Grieks betekende ‘archè’ - waarvan ons ‘archaïsch’ - zowel begin als heersend beginsel). Aan deze logica beantwoordde volmaakt de antieke maatschappij: de stad en de familie werden bestuurd door de oudsten, die de meeste ervaring hadden en dus het best op de hoogte waren. In een maatschappij als de onze, waar alles zo vlug verandert, zijn de laatst afgestudeerden op vele gebieden het best op de hoogte en raken ouderen snel achterop. Bovendien wordt op alle gebieden aan prognose gedaan en worden plannen ontworpen in functie van een steeds verdere toekomst. Wat dus nog niet bestaat maar zich nog slechts aankondigt, heeft de grootste invloed op ons handelen en versnelt zo het ogenblik dat het ook materieel in het bestaan treedt. Aan deze nieuwe maatschappelijke toestand beantwoordt de logica van Bloch: de evolutie en de geschiedenis worden steeds meer bepaald door de toekomstige volmaaktheid of het utopisch wezen, dat nog niet bestaat. Iets kan dus handelend en richtend optreden nog vóór het bestaatGa naar voetnoot24. Zo wordt het ook duidelijker waarom Bloch kunst, godsdienst, ethiek en filosofie beschouwt als een vooruitgrijpen op de toekomst. De toekomst laat zich reeds gelden nog voor ze bestaat. Dat is inderdaad de eigenaardige zijnswijze van waarden: zij zijn postulaten die nog nergens verwezenlijkt zijn, maar om verwezenlijking vragen. Zij spreken het gevoel aan, omdat het gevoel ze herkent als utopische eindpunten van de waargenomen tendensen. | |
[pagina 1176]
| |
De grote kunstwerken en godsdiensten uit het verleden weerspiegelen dus niet alleen hun eigen tijd, maar overstijgen hem tegelijk om de utopische eindtoestand aan te kondigen. Juist omdat zij nog nooit vervulde beloften uit het verleden zijn, spreken zij ons nu nog aan en bevatten zij een boodschap die de tijdgenoten nog niet konden ontcijferen. Grote kunstwerken zijn voor Bloch dan ook steeds het werk van genieën, mensen die de creatieve kracht bezitten om een nieuw niveau van uitdrukking te constitueren, waardoor uitdrukkend subject en uitgedrukt object tot een diepere eenheid komen dan ooit tevorenGa naar voetnoot25. Het kunstwerk anticipeert ook nog op een andere manier de utopische eindtijd, doordat de kunst natuurgegevens zoals klankcombinaties en kleurentegenstellingen tot een subjectief geladen geheel verbindt. Want ook de utopische eindtoestand blijft volgens Bloch de manifestatie van de latente mogelijkheden in de materie. Deze eindtoestand kan dus evenmin van de materie losgemaakt worden als een schilderij zonder kleuren kan bestaan. Anderzijds laat juist de nieuwe kwalitatieve kracht van bepaalde klank- en kleurcombinaties zien welke onvoorstelbaar diepe latente mogelijkheden het geheel van de materie nog in zich moet bergenGa naar voetnoot26 Wellicht ligt in deze materialistische fundering van de unieke waarde van kunst, godsdienst en ethiek de grootste aantrekkelijkheid van Blochs filosofie. |
|