| |
| |
| |
Gesprek met Etienne Elias
Jef Cornelis
Na zijn recente tentoonstellingen in De Hallen te Haarlem, het Dordrechts Museum en het Provinciaal Museum te Hasselt, is Etienne Elias geen onbekende meer. De lezers van Streven hebben vroeger al kennis met hem kunnen maken, toen hier (in februari 1968) De kelder van Beervelde werd voorgesteld, waaraan hij gewerkt heeft samen met Raveel, de Keyzer en Lucassen. Elias werd geboren op 25 april 1936 te Oostende. Na van 1954 tot 1958 de actuele kunstwereld in en rond de Academie voor Schone Kunsten te Gent en in de kroegen te Antwerpen te hebben verkend, keerde hij naar Oostende terug om zich daar in een betrekkelijke teruggetrokkenheid te wijden aan de verheerlijking van de goede dingen van het leven. Geen agressiviteit tegen de verdwazing van deze tijd vinden wij bij hem, maar wel een milde spot met de idolen van onze consumptiemaatschappij, misschien de beste methode om ze van hun voetstuk te halen.
Oostende, het is de stad van mijn voorouders, he. Ach ja, het is wel een leuke stad, een gezonde stad, dicht bij de zee, niet verpest door fabrieken. Ik zit hier rüstig, goed geïsoleerd, kan hier goed werken. Ver van die vervelende artistenwereld die in je andere steden vindt. Ik heb een jaar in Antwerpen gezeten, ik kon daar niet werken, ik zat hele dagen in de kroegen; daar wordt teveel over kunst gepráát: we gaan dát en we gaan dát en we gaan dát doen, maar je doet helemaal niks, je zit maar te kletsen. In Amsterdam zou ik ook wel willen wonen, maar dat gaat niet met die woningnood; daar zou ik nog liever willen wonen dan hier. Daar gebeurt iets, daar is sfeer; en de waardering voor mijn werk, de waardering van mijn vrienden, dat speelt toch ook allemaal 'n rol. Dat mis ik hier. Oostende is een eiland, met de mensen van de Oostendse ‘cultuurwereld’ heb ik helemaal geen contact. Wie zijn dat? Te onbelangrijk om op te noemen. Er ís wel een cultuurwereld in Oostende, hoor: de cultuurwereld van de café's en de praters. Ik geloof, als ik in Oostende succes had, zou ik erg aan mezelf beginnen te twijfelen. Wat betekent Ensor voor Oostende? Er is praktisch geen werk van Ensor in Oostende. Als je Ensor wilt zien, moet je naar Antwerpen.
In Oostende is er geen plek die me aantrekt. Ja, de vissershaven misschien,
| |
| |
dat is de ziel van Oostende. Maar niet om te schilderen, hoor. Ik maak geen ‘schilderijtjes’. De mensen zouden dat misschien fijn vinden: ‘kijk, Elias zit daar te schilderen’. Show. Daar ben ik niet voor. Het werk is de show. Nee, het belangrijkste voor mij in Oostende is de Timmermansstraat, de volksbuurt waar ik geboren ben, waar ik op straat gespeeld heb met vriendjes en vriendinnetjes, dat was wel 'n mooie tijd, daar denk ik nog veel aan terug; de meeste van die mensen ken ik nog, ik heb ze niet vergeten, ik ben er niet van vervreemd, waarom zou ik? Ze komen hier en dan kijken ze naar mijn werk. Ze begrijpen dat dat een stuk van mijn leven is, niet te scheiden van mijn persoon. Ik maak het hun wel wijs. En ze respecteren dat. Laatst nog zo'n vrouw: ze komt hier en ik toon haar een tekening, en ze draait zich om en zegt: ‘ik ben toch 'n kalle, he’: ze moest huilen om die tekening! Maar dat is dan ook een heel echte vrouw. Misschien moest ze huilen omdat ze mij kent, ik weet het niet. Maar ze begrijpen dat schilderen heel essentieel is voor mij, dat ik er niet buiten kan. Ik kan er nooit meer mee ophouden. Ik ben ermee begonnen toen ik 13 was. Ik heb nooit iets anders gedaan. Ik kán niets anders, geloof ik toch niet. Het eerste wat ik gemaakt heb, waren molens, en de zee, naar prentjes uit ABC, een illustratie van toen. Dat waren gouaches, er bestaan er nog van. Een schoolmeester in Blankenberge heeft me de eerste olieverf gegeven. De markt van Brüssel, dat was mijn eerste schilderij in olieverf. In de Academie te Gent heb ik veel etsen gemaakt. Mijn lerares, Marie Dekeyzer, was ook voorzitster van de Antivivisectie in België. We spraken dus veel over dieren; ik heb veel liefde voor dieren, en voor de natuur.
| |
Wat doet een schilder eigenlijk?
Ik geloof dat de kunst door de eeuwen heen altijd te maken heeft gehad met het probleem van de eigen tijd. En ik geloof dat het voornaamste probleem van de tijd nu is: wij verlaten de natuur, wij zijn bezig aan onze eigen vernietiging, de natuur wordt overal verbannen, het groen verdwijnt, en de mensen worden er zich stilaan van bewust dat zij met iets bezig zijn dat gevaarlijk op hun eigen kop terechtkomt. De jongeren tenminste worden er zich van bewust, de nieuwe generatie. Zij gaan daar verbetering in brengen, geloof ik. Zij zien dat de natuur gerespecteerd moet worden, niet vernietigd mag worden. En ik geloof dat daar iets aan gedaan kán worden. Ik probeer dat via mijn werk. Ook al via de titels van mijn werk. ‘Gelukkig, er is nog koren’, ‘Gelukkig, er is nog gras’. Ik hou ontzettend veel van gras.
| |
Geschilderd gras.
Ja, in de natuur lopen de mensen eraan voorbij, ze kijken niet meer naar
| |
| |
gras, zoals ze niet meer kijken naar schilderijen. Ze luisteren naar schilderten, maar kijken niet meer. Ze kijken niet meer naar de natuur. Consumptie, he, dat is het, niets anders meer dan consumptie. Maar de kunst kan dat herstellen. Dat geloof ik absoluut. Ik geloof absoluut in de communicatiemogelijkheid van de kunst. Dat is toch altijd zo geweest. Wat weten wij van de Egyptenaren? Alles wat wij ervan weten, weten we door hun kunst. De kunst kän de natuur opnieuw opvangen. Daar zijn momenteel toch enkele mensen mee bezig. Ik ben niet alleen. Nog onlangs zag ik een tentoonstelling van Roel d'Haese. Dat ís het toch. Die man heeft succes in het buitenland. Maar hier? Ik zeg: niemand kijkt naar je werk, dat is toch jammer, maar ja.... Wat heb je aan België? 't Land van goeie coureurs, he. We hebben fantastische coureurs.... en lekkere frieten. Ja, dat is enig in de wereld, hoor. Als ik hier buitenlanders krijg, dan zeggen ze altijd: o wat hebben jullie toch goeie frieten! Patates frites! En goeie coureurs, hoe is 't weer, Rik Van Looy en nu Eddy Merckx. Ik heb ook sportmannen gemaakt, maar dat zijn dan anonieme mensen. Wie spreekt er nu nog van Rik Van Looy en binnen twee jaar wie spreekt er dan nog van.... Dat is zeer tijdelijk, he. Daarom maak ik ze altijd anoniem. Brede, zware jongens, ja, wat is dat eigenlijk een sportman? Ik weet het niet. Ik heb er enkele in de catalogus staan. Als ik zo iemand uitbeeld met 'n voetbaltruitje aan, dat is dan een sportman, he. 'k Weet het ook niet, hoor. 't Land van de sport, overal sport.
Ik werk veel in reeksen. Bijvoorbeeld mijn ‘serie van zeven Belgische populaire onderwerpen naar ieders smaak’ (cfr. illustraties). Buitenlanders vinden België een pop-land, he. 't Zijn allemaal populaire dingen. Die moeten in een gezellig kitsch-interieur hangen, waar een juke-box staat en je het liedje van je keuze kunt hören; in de huisbar wordt dan het uitverkoren drankje geschonken. De bakjes onder de schilderijen kunnen gevuld worden met snoep, nootjes, enzovoort, of met plastic bloemen. De onderwerpen zijn allemaal typische dingen van bij ons. ‘Belgische Glorie’, zoals er op ieder dorpsplein een monument voor de gesneuvelden staat; een paardekop, zoals in vele café's op den buiten; Bernadette en O.L. Vrouw in Oostakker; een naakt; een zeegezicht; een sprookje. Er moet dus aangepaste muziek bij komen: ‘Te Lourdes op de bergen’ of ‘La mer’ van Charles Trenet. Zo van die dingen die de meisjes leren in 't pensionaat. Ik heb aan mensen, gewone mensen in de straat, gevraagd wat ze het mooist vonden. Italiaanse transporteurs vonden het naakt het mooist; een vrouw, haar man was visser, die vond de zee het mooist. En Roodkapje heb ik in een theaterdecor gezet. Ik heb vroeger die kabouters gezien in Sneeuwwitje van Walt Disney en ik verzamelde prentjes van chocola met die kabouters erop; ik had me dus een beeld gevormd van die kabouters. En toen ik het
| |
| |
Jeugdtheater van Antwerpen eens zag, was ik geërgerd over hun grote kabouters met valse baarden. Vandaar dat theaterdecor.
Ik heb ook een reeks van de ruimtevaart. Een portret van mijn vrouw, het eerste portret op de maan, mijn vrouw die de maan verlaat. Mijn vrouw lijkt er een beetje op, ze vindt het niet mooi, ze is niet mooi genoeg. Het is moeilijk mijn vrouw uit te beelden, ik kán het waarschijnlijk niet, ik zou eens moeten proberen, eerst wat tekeningen maken en dan proberen er een schilderij van te maken. Ik heb ook Kuifje; hier: Kuifje die de maan verlaat. Verder een symbolisch schilderij van de ruimtevaart, een kitsch schilderij van de ruimtevaart, een verhaal van de ruimtevaart, en objecten, zoals lucifers, die de ruimte ingaan; ik heb ook nog een sprookje van de ruimtevaart, een hommage in de ruimtevaart, ook een hommage aan Rembrandt in het teken van de ruimtevaart.
Ik ben namelijk van plan regelmatig een hommage te maken aan kunstenaars waar ik iets voor voel. Zo heb ik een hommage gemaakt aan Magritte, aan Rubens, aan Léger. Ik moet zeggen, de laatste tijd sta ik op een bepaalde afstand van Léger. Ik ga een fantastische hommage maken aan Rousseau, de meester van de 20e eeuw, aan Botticelli, aan Fra Angelico, en verschillende aan Van Eyck. De ‘Hommage aan Jan Dibbets’ is ook zo ontstaan. Omdat wij ook zo'n goede vrienden zijn. Jan heeft nooit een stoel met gras gemaakt, maar wel een tafel met gras. Zijn bedoeling was niet zozeer de natuur op die tafel te brengen, maar iets geks te doen. Ik zag dat anders. Ik dacht: als je nu in je interieur stoelen met gras hebt, dat moet fantastisch zijn, als je kunt zitten op dat gras op die stoelen. Ik heb het kind dan maar een naam gegeven: ‘Hommage aan Jan Dibbets’. Een titel. Met een titel trek je de aandacht op iets, je doet de mensen nadenken over iets. Over de natuur bijvoorbeeld. En vroeger speelde ook de humor daar een rol in.
‘Home Sweet Home’ bijvoorbeeld. Dat was helemaal niet cynisch bedoeld. Ik hou van een Home Sweet Home, van een gezellig hoekje, en ik heb er dan ook plezier in, zo'n gezellig hoekje te schilderen. Ik heb zo'n huisje gemaakt. In Haarlem hebben ze 't gebouwd, in het museum, ik had het liever buiten gehad, met 'n tuintje errond met rozen, en 'n vijver, goudvissen en eendjes. Ik had het voorgesteld aan een paar mensen in België, maar 't zou te duur worden, geloof ik. Het liefst zou ik zo'n huisje in 't midden van de stad zien, iedereen kan er binnen lopen om te rusten, een vrij huisje. Ik werk graag, ik vind veel genot in dóen. En ik hou van ‘mooie’ dingen. Ik ben niet tegen de esthetica, ik ben niet anti. De natuur is toch ook zéér mooi. Wat heb je liever, een rotte appel of een verse appel? Zie jij liever een rotte appel? Ik zie liever een verse, frisse appel. Een rotte appel is decadent. Ik zie veel liever een mooie tuin vol bloemen dan een
| |
| |
vaas met bloemen die aan 't sterven zijn. Er is al genoeg gebrekkigheid in de wereld, 't is al triestig genoeg. Het leven moet happy zijn, het leven moet gelukkig zijn, mooi.
Heel de geschiedenis, je moet maar kijken, alleen de mooie dingen zijn overgebleven. Is 't niet waar? Daarom ben ik nu bezig met happy schilde- rijen, vrolijke schilderijen, dingen waar de mensen iets aan hebben, waar ze kunnen blijven vóór staan, niet zo maar kijken en voorbijlopen. Een soort meditatieprenten, je kunt ze vastnemen en kijken en erin verzeild geraken. Het gaat traag, maar ik werk er ontzettend graag aan, een snellere werkmethode heb ik niet nodig, ik ben er graag mee bezig, ik vind het altijd spijtig als iets af is. Werken is voor mij een genot, geen last, geen ‘ik moet zoveel verdienen’, ‘ik moet zoveel produceren’. Daar gaat het allemaal niet om. Het gaat erom dingen te maken waar ik iets aan beleef, iets dat goed is en goed blijft. Een kunstwerk dat gebonden is aan vandaag, heeft voor mij geen waarde. En of het veel geld opbrengt, heeft geen waarde. Dingen die vandaag ontzettend veel geld opbrengen, zijn binnen vijftig jaar geen rooie duit meer waard. 't Is een zaak van handelaars en verzamelaars en kunstcritici die dat opdrijven. Nee, ik probeer goeie dingen te geven aan de mensen, dingen waar ze binnen duizend jaar, binnen zoveel eeuwen als de wereld nog bestaat iets aan hebben. Begrijp je? Iets van Van Eyck, welja, dat is voor mij nog van even groot belang als in de tijd toen het geschilderd is. En Bach, binnen vierhonderd eeuwen zal Bach nog altijd even belangrijk zijn als vandaag. Wat goed is, heeft geen tijd. De mensen kunnen er een tijd onverschillig voor zijn, maar als ze eerlijk zijn - maar ja, eerlijk zijn is moeilijk, het is heel moeilijk om naakt op straat te kunnen lopen.... Nee, Van Eyck, dat is eeuwig, eeuwig. Zolang de wereld zal bestaan, zal Van Eyck belangrijk zijn. En dat kun je niet zeggen van vele modernen. Die zijn echt gebonden aan de tijd. Ik vind het heel goed dat mensen bezig zijn met dingen voor hun tijd, dat ze de aandacht trekken op tijdgebeurtenissen, maar ik weet heel
goed dat mijn zoon er niets meer van zal snappen, het zal verdwenen zijn.
| |
Denk je echt dat je voor de eeuwigheid kunt schilderen?
Ja absoluut, dat denk ik stellig. Ik zou er echt mee ophouden als het niet zo was. Ik werk voor de eeuwigheid. Je mag niet gebonden zijn aan je tijd, je moet alle tijden aankunnen, universeel zijn. We moeten geen ‘Belgische’ en geen ‘Hollandse’ schilderijen maken. Het heeft natuurlijk wel iets te maken met de grond waarop je leeft. Ik ga niet schilderen zoals de Chinezen, maar het moet wel verstaan kunnen worden door de Chinezen. Waarom niet? Als het mooi is, dan zullen die mensen dat ook mooi vinden. Die zien ook
| |
| |
| |
| |
| |
| |
wat mooi en wat lelijk is, wat goed is en wat slecht. Als je kijkt naar een Perzische of een Indische miniatuur van zoveel eeuwen geleden, dat blijft fantastisch mooi.
We spreken hier veel over anderen, he? Over andere kunstenaars. Enfin, dat is misschien belangrijk om te weten....
| |
Vandaag, wie zie je vandaag?
Ik zie niemand. Er zijn er misschien bezig, maar ik zie niemand. Ik geloof stellig, daar ben ik heilig van overtuigd, dat de grootste van de 20e eeuw Rousseau is. Die is door niemand overtroffen, ook niet door Picasso. Niet in zijn totaal oeuvre, want die man heeft ook, net als ik en zo vele anderen, wreê slechte dingen gemaakt, maar in enkele, in zijn meesterwerken.... Zoals bijvoorbeeld die naakte vrouw in dat bos, ik ken de naam niet, dat heeft nog geen enkele.... Max Ernst, vind ik, heeft ook zeer mooie dingen gemaakt, ook ontzettend veel brol. Maar Rousseau!
| |
Niet iemand als Hamilton bijvoorbeeld?
O nee. Kwalitatief te vergelijken met Rousseau? O! dat is niet te vergelijken. Dat zakt zo weg.
| |
Peter Blake?
Niet zo slecht. Heeft goeie dingen gemaakt. Ik heb 'n mooi ding van die Blake gezien in de Tate Gallery: twee figuren op een bank. Heel knap schilderij, één van de knapste dingen die ze hebben in de Tate Gallery. Net als een collage, maar het is geschilderd, heel knap ding.
Ik ben natuurlijk geen profeet en geen evangelist om te zeggen: dát is nu.... maar wel ben ik er heilig van overtuigd: Rousseau is nog door geen enkel kunstenaar in de 20e eeuw overtroffen. Maar wie ziet het? Ja, enkelen. Schwagerman van het Frans Hals Museum heeft me eens radicaal gezegd: voor mij is de allergrootste van de 20e eeuw Rousseau, de állergrootste. Ik ben dus niet alleen. Er zijn nog wel mensen die het zien. Maar je moet leren kijken, daar komt het op aan, je moet gaan kijken naar Rousseau. Bijvoorbeeld die leeuw in de woestijn! Het kostbaarste bezit van het Museum of Modern Art in New York! Ik ken geen enkel schilderij van de 20e eeuw dat daarboven staat. Het is allemaal zo echt. Die man was zo echt met zijn zaken bezig en niet erbuiten. Hij was een naieve, hij was met zijn schilderijen bézig. De meesten zijn met andere dingen bezig: hoe ze het aan de man zullen brengen, hoe ze in de National Gallery terecht kunnen komen. Maar Rousseau: die kwaliteit, die volmaaktheid! Dat is
| |
| |
volmaakt, dat heeft een peil bereikt, dat kan niet verder meer. Bij anderen denk ik nog altijd: dat kan ik zelf beter.
Fra Angelico vind ik ook geweldig. Maar vandaag kijkt men niet meer naar die dingen, behalve enkele scholieren die eens naar een museum moeten gaan, en wat toeristen, maar kunstenaars kijken niet meer, ze kijken niet meer naar de goeie dingen. Je moet ernaar kijken, ernaar blijven kijken, er steeds weer opnieuw naar gaan kijken. Kunst is om naar te kijken. Kunst is niet louter versiering, iets waar je aan voorbij loopt; dan kun je even goed een blauw blad aan je muur hangen. Maar die echt mooie dingen, dat is veel meer, dat neemt je op, dat doet je iets aan je zenuwen, je wordt er koud van, of warm, je wordt erdoor ontroerd. En of dat nu zovele eeuwen oud is of van vandaag, dat speelt geen rol.
Bijvoorbeeld die Kanunnik Van der Pael van Van Eyck in het Groeninghe Museum te Brugge. Ik ga daar dikwijls naar kijken, samen met Roel d'Haese. We zitten daar voor, en 't is echt.... allez, of we in de hemel zitten, we zijn dan zo gelukkig, he, we voelen ons zo fantastisch, en we ontdekken altijd weer nieuwe dingen in dat schilderij. Of het Lam Gods, wat kun je daarover zeggen? Als je ervoor staat, heb je een fantastische film gezien, en ik wil die zoveel mogelijk terugzien die film, tien, twintig keer. 'n Fantastische show. Zo volmaakt op alle gebied: kleur, vorm, inhoud, geest, alles, alles. Niets, niets, geen enkel hoekje stoot af, Je kunt er alleen maar goed over zeggen. Kijk, he, als een kunstwerk je heel klein maakt, dan vind ik het een goed werk. Neem dat portret van de Arnolfini in de National Gallery. Ik ben onlangs met mijn vrouw naar Londen geweest. Dat portret was de hele reis waard. Ik moet ernaar terug, het trekt me geweldig aan. Je moet dat daar zien: je komt daar binnen, ze hebben dat daar allemaal goed gehangen, he, je komt binnen bij Giotto, Fra Angelico. Fantastisch! Dan kom je in de zaal van Rembrandt, meer de schilder, meer met de verf bezig; dan kom je bij Rubens, nog wat meer met de verf bezig; tot aan de impressionisten, je ziet daar schilderijen van Cézanne die gekraakt zijn, die bruin geworden zijn, gesmeerd en gedaan. En dan kom je voor die Van Eyck. Ha, je krijgt een klop! Dat was een klop voor mij, hoor, toen ik voor die Van Eyck kwam.
Maar nee, de meeste kunstenaars van vandaag lopen daaraan voorbij. En de verzamelaars, de rijke verzamelaars van tegenwoordig: in plaats van hun geld in grond te beleggen, steken zij het in kunstwerken. Als ze hun geld in grond steken, verdwijnen ze in de massa, maar als ze kunst verzamelen, dan gaat de hoed af, je weet wel: ‘meneer van hier en meneer van daar’. Die Peeters bijvoorbeeld, die dokter, wat schreef die allemaal in de catalogus van die tentoonstelling in Eindhoven? Brugge nog altijd de stad van Memlinc en Van Eyck. Als hij maar eens van één van die mensen die
| |
| |
hij verdedigt kon zeggen dat hij beter is dan Memlinc of Van Eyck, ik zou hem gelijk geven, maar dat kan hij niet. Ze zijn zoveel slechter. Enfin, dat is niet te vergelijken, het is te gek. En dat is mijn betrachting: ik zal waarschijnlijk in mijn leven nooit bij Van Eyck geraken, dat is onmogelijk, maar als dat kon, ha, ik zou de gelukkigste mens van de wereld zijn, ik zou iets volbracht hebben in mijn leven. We kunnen natuurlijk geen Van Eycken meer worden, we leven in een andere tijd, maar we moeten wel die kwaliteit nastreven. Kunst moet die kwaliteit hebben. Die ontzettende ernst voor zijn werk. Hoeveel zijn er tegenwoordig die even ernstig werken? De meesten hebben hun atelier, ze gaan op reis en de knechten doen het werk. Als het maar verkoopt, als ze op 't einde van de maand maar zoveel werken hebben die ze kunnen uitzaaien in die galerij in Parijs, in die galerij in Londen, in die galerij in Amsterdam. Een fabriek, he. Coca-cola-systeem. Dat is natuurlijk hun volste recht, maar ik kan ook een stuk papier nemen en er mijn voeten op zetten en zeggen: kijk, voilà, een meesterwerk! Ken je dat werk van Manzoni, die stront in een bokaal (‘merda d'artista’)? Die man heeft het heel goed gesnapt. Die heeft gezegd: kijk, voilà, alles kan verkocht worden, ze hebben wel Coca-cola aan de man kunnen brengen, dan kun je al even goed stront aan de man brengen. En 't is hem nog gelukt ook. Hij heeft werkelijk een eindpunt gezet achter heel dat cultuurgedoe. Wat er allemaal na hem gekomen is, och god, minimal art, Landuyt, dat deden ze in Japan al zoveel jaren geleden. Die Manzoni heeft de barrière dicht gedaan, voor eeuwig. Maar ja, we beginnen altijd weer opnieuw. Wie waren de eersten? Adam en Eva zeker? 't Komt altijd weer terug, opnieuw, anders, anders.
|
|