Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1139]
| |
Vrijheid en ervaring
| |
[pagina 1153]
| |
gevolg dat de mens zich dient te bezinnen op de krachten die op hem inwerken: of hij onder invloed staat van God, of van zijn zelfzucht, of van de kwade. Deze geesten moet hij bij zichzelf trachten te onderscheiden. Ignatius, die zelf zeer geleden heeft onder vele onduidelijke en verwarde gevoelens en bewegingen in zijn leven, heeft zich bezonnen op zijn eigen ervaringen en deze gedachten neergelegd in zijn ‘regels tot onderscheiding van de geesten’. Deze leer en deze ervaringen van Ignatius vormen het uitgangspunt van Bakkers onderzoek. Als een Strategie van een zeer persoonlijk geloof is deze leer allerminst verleden tijd. We maken immers op het ogenblik mee, dat bovenpersoonlijke verbanden in kerk en maatschappij uiteenvallen en de mens in zijn beslissingen steeds meer wordt teruggeworpen op zijn persoonlijk geweten. Daarbij komt een toenemend besef dat de mens vrij is en zelf verantwoordelijk voor zijn doen en laten. In deze nieuwe maatschappelijke situatie wordt de vraag acuut, of en hoe men niet-traditiegebonden gevoel kan overhouden voor God en Zijn werking en daar vrij mens bij kan blijven. Het gaat om de vrije mens die gevoel heeft voor God. Dit is niet meer en niet minder dan de vraag, of in deze tijd persoonlijk geestelijk leven nog mogelijk is. Hoe ervaart de mens wat God wil en richt hij daarnaar vrijelijk zijn leven in? De studie valt uiteen in drie delen. In het eerste deel komen de persoonlijke ervaringen en lotgevallen van Ignatius ter sprake en de bijzondere manier waarop hij tegemoetkwam aan de richting waarin God hem trok. Scherpzinnig en erudiet laat Bakker zien hoe Ignatius' leer over de onderscheiding der geesten een vrucht is van persoonlijk doorleefde gebedservaringen. Deze ‘regels’ vormen een stuk spirituele theologie die zichzelf niet afsnijdt van haar vindplaats: de ervaringen van een stille omgang met God in eigen leven. Het tweede deel toont aan, dat Ignatius weliswaar een stichter is van een nieuwe spiritualiteit, maar zeker geen theologieprofessor die de eigen ervaringen adequaat kan uitdrukken. Invloeden van Thomas, Bernardus van Clairvaux en Dionysius de Karthuizer op Ignatius' denken zijn er de oorzaak van dat oorspronkelijke ervaringen niet geheel tot hun recht zijn gekomen. In het derde en laatste deel van zijn werk komt de schrijver zelf meer aan het woord, wanneer hij de problematiek van vrijheid en ervaring behandelt van Ignatius' tijd tot in onze dagen toe. Enige historische vragen waarop de auteur ingaat, zijn bv.: betekent het doen van de Geestelijke Oefeningen (retraite) steeds het maken van keuzes en voornemens? Kan het maken van een fundamentele levenskeuze ook iets anders en meer inhouden dan het kiezen voor een bepaalde levensstaat? Waarom bij de interpretatoren die traditionele nadruk op redelijkheid en verstandelijke argumenten bij het kiezen? Blijft het geestelijke element, waardoor men voeling houdt met wat de mens ten diepste beweegt, op de achtergrond? Was men | |
[pagina 1154]
| |
in de traditie niet te weinig ingenomen met de geest die iemand dreef om eigen vrijheid gestalte te geven? Waarom wordt de rol van de H. Geest in de Geestelijke Oefeningen zo verzwegen? Bakker vermoedt dat de verdenking van illuminisme Ignatius er huiverig voor heeft gemaakt zijn eigen geestdrift volledig bloot te geven ten overstaan van de kerkelijke overheid. Heeft de spiritualiteit van de jezuietenorde wel steeds rekening gehouden met het charisma van haar stichter? De auteur heeft zichzelf en ook anderen hiermee belangrijke vragen gesteld.
Geïnspireerd door deze studie rijzen er bij de lezer een tweetal vragen die op onvermoede wijze de actualiteit van de Ignatiaanse ervaring en vrijheid onderstrepen. Een eerste vraag van duidelijke urgentie luidt: wat heeft persoonlijke ervaring en vrijheid te maken met de concrete kerk? Of nog scherper: hoe is de gezindheid van de individuele gelovige met zijn eigen vrijheid en ervaring, als de hiërarchische kerk hem niet welgezind lijkt te zijn? Bakker schildert de historische Ignatius duidelijk als een ‘man van de kerk’. Niet alleen houdt Ignatius de vrije mens met zijn persoonlijke godservaring steeds de band met de kerk voor ogen; reeds vanaf het begin van zijn geestelijk leven zijn er talloze voorbeelden van zijn overtuiging dat er tussen de Heer van de persoonlijke gebedservaring en de kerk eenendezelfde Geest is die de vrije mens leidt en bestuurt. Men kan zelfs zeggen dat de kerkelijke gezindheid van Ignatius wezenlijk hoort bij zijn eigen concrete ervaring en vrijheid. Dit laat Bakker duidelijk naar voren komen. Het is enigszins jammer dat hij niet laat zien hoe Ignatius vanuit een klare kerkelijke gezindheid in conflictsituaties een hem niet welgezinde kerkelijke overheid gehoorzaam tegemoet treedt. Dat zou zowel de historische Ignatius meer tot zijn recht hebben doen komen alsook de actualiteit van de ‘kerkelijke’ Ignatius scherper hebben aangetoond. De drang naar een vrije opstelling ten opzichte van de hiërarchie wordt immers in de huidige kerkproblemen steeds dringender. Ignatius kan als ‘man van de kerk’ en als stichter van een hoogkerkelijke orde een goede schutspatroon zijn tegen al te vrij opstellen. Een tweede fundamentele vraag die zich bij de lezer voordoet is: wat is de inhoud van de vrijheid en ervaring waar de auteur over spreekt? Waaraan spiegelt zich de mens? Ignatius houdt de vrije mens steeds de evangelie-mysteries van Jezus Christus voor. In de visie van Ignatius is het Christus die een appèl doet op de ervaring van de vrije mens om toe te treden tot Zijn gemeenschap, om te delen in de lasten en moeiten van Zijn gang door de wereld om Hem uiteindelijk te volgen in zijn heerlijkheid. Een specifiek beeld van de arme en verachte Christus wordt de vrije mens onontkoom- | |
[pagina 1155]
| |
baar voor ogen gehouden. In de ervaring die deze ontmoeting oplevert, staat het de kiezende mens vrij zijn leven te ordenen, waarbij de feitelijke armoede door Ignatius als ideaal wordt gesteld om daardoor de feitelijke Jezus meer nabij te komen. Dat zet Bakker heel helder en overtuigend uiteen. Maar met de feitelijke armoede die voortkomt uit het zeer concrete Christusbeeld van Ignatius, heeft de auteur moeite. Hij vraagt zich af of Ignatius zich voor onze tijd niet te weinig positief opstelt ten aanzien van de binnenwereldlijke waarden en te weinig de positieve zin van bezit en eer in de keuze van de mens betrekt. Komt het er bij het kiezen niet meer op aan dit in de geest van Christus te doen dan in een letterlijke navolging van Jezus, zo luidt zijn kritische vraag. De hedendaagse gelovige, zoals Bakker die ziet, kan in zijn ervaring verschillen met die van Ignatius, met diens voorkeur voor feitelijke armoede om op die wijze naar zijn ervaring meer te lijken op zijn Schepper en Heer. Men kan zich afvragen of de auteur hiermee Ignatius recht doet. Wordt in zijn opvatting de vrijheid van Ignatius niet te zeer losgemaakt van diens intense ervaring en aandacht voor de feitelijke arme Jezus? Kan men de Ignatiaanse visie op vrijheid en ervaring dan wel actueel vinden, maar dit in tegenstelling tot Ignatius' concrete Christusgestalte of diens concrete voorkeur voor de feitelijke armoede als ideale keuze? Bovendien zou men met de auteur van mening en ervaring kunnen verschillen en het einde van het conventionele christendom en het voortbestaan van kerk en christendom anders taxeren. Kan men niet met evenveel recht zeggen dat juist deze Ignatius met zijn voorliefde voor feitelijke armoede en letterlijke navolging nog eigenlijk moet komen voor de huidige welvaartsmens in deze consumptiemaatschappij? Het is jammer dat de auteur weinig zegt over de norm van de persoonlijke ervaring en de vrijheid. Wellicht kan de auteur de belofte die deze studie over vrijheid en ervaring inhoudt, vervullen door in een volgende publikatie te laten zien waarom vrijheid zo'n aparte ervaring is, gebonden aan de bevrijding door Christus. Deze verdienstelijke studie roept relevante vragen op. Die accentueren de actualiteit van wat Bakker op het eind van zijn boek schrijft over ‘de tot vertwijfeling leidende kreet’ van de moderne mens, ‘wanneer er geen aanwijzing gegeven wordt hoe men zijn eigen persoonlijk geweten juist kan vormen’, ‘alsmede de vraag wat Christus “met mij” te maken heeft’. |
|