| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Engeland en de E.E.G.
De in september van het vorig jaar begonnen onderhandelingen over toetreding van Engeland tot de Europese Economische Gemeenschap zijn in het beslissend stadium gekomen. Het gaat hierbij tevens in principe over de toetreding van Ierland, Denemarken en Noorwegen, zodat het Europa der Zes zou uitgroeien tot Tien en eventueel nog meer, waarbij allereerst gedacht wordt aan Zweden, Spanje en Portugal. De Tien zouden al een bevolking omvatten van ruim 250 miljoen, d.w.z. groter dan die van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, met een produktie die alleen door de Verenigde Staten wordt overtroffen. Dit verenigde Europa zou in staat zijn zich voldoende onafhankelijk op te stellen tegenover de Amerikaanse hegemonie en tegenover de sterkere invloed van de Sovjet-Unie, zonder daarbij als een soort derde macht te willen fungeren.
Na de weigering van Engeland in 1958 om toe te treden - voornamelijk gebaseerd op het ook voor Londen onaanvaardbare idee van supra-nationaliteit en op de verbondenheid met de landen van het toch reeds afbrokkelende Gemenebest - heeft het twee pogingen gedaan om alsnog opgenomen te worden. Beide werden geblokkeerd door het veto van de nationalist de Gaulle, die rekende op Franse suprematie in de EEG als Engeland er buiten bleef en bovendien bang was, dat door Engeland, dat nauw met de Verenigde Staten verbonden was, de invloed van Washington nog zou worden vergroot, zodat het de Gemeenschap eerder zou vernietigen dan versterken.
Ook de derde Engelse poging stuitte voortdurend op Franse tegenstand; wel zag men in Parijs in dat toenadering tot Londen gewenst was, maar men trachtte toch door allerlei technische moeilijkheden het overleg te rekken, zodat men in bepaalde kringen nog steeds rekening hield met een uiteindelijk nieuw Frans veto.
Toch werden er zowel in besprekingen tussen speciale afgevaardigden als in die tussen de Raad van Ministers en de Engelse officiële onderhandelaar, Rippon, vorderingen gemaakt. Geleidelijk aan werd men het eens over de moeilijkheden in verband met de uitvoer naar Engeland van de suiker-producerende landen van het Gemenebest; ook zag men de mogelijkheid voor een oplossing van de kwestie van de bijdrage van Engeland in het Europese budget,
| |
| |
terwijl de verklaring van Rippon, dat het belang van zijn land er niet mee is gediend dat het pond sterling nog lang geldt als reserve-valuta, ook de weg tot een vergelijk op dit punt opende.
Reeds eerder was er sprake geweest van een topgesprek tussen Pompidou en Heath, waarop kernzaken zouden worden doorgesproken in de hoop zo de laatste obstakels weg te werken, maar tot dan toe vond men in Parijs de tijd hiervoor nog niet rijp. Deze houding veranderde echter door de monetaire crisis begin mei. Het chronische tekort op de Amerikaanse betalingsbalans leidde tot dreigende inflatie van de dollar, die - daar de dollar fungeert als wereldvaluta - weer inflatie voor andere valuta zou veroorzaken. Bovendien houdt Washington de rente op een laag peil, waardoor er een grote toevloed van dollars ontstaat naar Europa en Japan. Deze stroom richtte zich begin mei voornamelijk naar Duitsland, Nederland, België en Zwitserland. In Bonn werd daarom besloten de wisselmarkt voor dollars te sluiten en andere Europese landen volgden dit voorbeeld.
Intussen werd er in Bonn en in Brussel - EEG - gesproken over maatregelen om de dreigende inflatie te keren. Liefst zag men een gezamenlijke aanpak van het probleem, maar dit bleek een utopie. Duitsland zette toen zijn voornemen door om de mark een zwevende koers te geven en werd daarin gevolgd door Nederland, terwijl Frankrijk zich hiertegen fel verzette. Tegelijkertijd revalueerden Oostenrijk en Zwitserland. De zwevende mark en gulden en de ‘vast’ gebleven Franse franc betekenen echter tevens een gevaar voor de gemeenschappelijke Europese landbouwmarkt, terwijl ook de monetaire integratie in Europa ernstig bemoeilijkt wordt.
Het feit dat Bonn ondanks alle verzet - met Parijs voorop - toch zijn zin heeft doorgezet, schijnt Frankrijk sterk beïnvloed te hebben. Plotseling schijnt men begrepen te hebben, dat de Duitse economische en politieke macht zo sterk is geworden, dat Parijs wel eens behoefte zou kunnen hebben aan steun bij de vorming van een tegenwicht tegen Bonn. Dit zou gevonden kunnen worden bij Engeland en dus besloot Pompidou het topgesprek met Heath over de Engelse toetreding te bespoedigen. Op 20 en 21 mei slaagden zij er in principiële overeenstemming te bereiken over de zuivel-invoer van Nieuw-Zeeland, de bijdrage van Engeland aan de EEG en de rol van het pond sterling. Hierdoor bestaat de mogelijkheid, dat Rippon inderdaad nog in juni in Brussel tot zaken kan komen.
Niet dat de toetreding van Engeland zeker is. Was enkele jaren geleden de meerderheid van de bevolking pro aansluiting bij het continent, nu is deze gewijzigd in een minderheid. De twee Franse weigeringen hebben daartoe natuurlijk veel bijgedragen, evenals de angst - overigens niet ten onrechte - voor de stijgende prijzen van het levensonderhoud. Een erkenning van eigen achterstand zit in het argument van de anti's, dat Europese concurrentie de Engelse industrie op de knieën zou hebben voor zij zich tot gelijke hoogte zou hebben opgewerkt. Bovendien is de afbraak van de positie van het pond niet aanlokkelijk voor de trotse Brit evenmin als de waarschuwing van Pompidou, dat de Franse taal als Europese voertaal niet mocht verdrongen worden door
| |
| |
het Engels, want deze laatste is ook de voertaal van de Verenigde Staten en Europa zou zich juist duidelijk hiervan moeten onderscheiden.
Engelse voorstanders daarentegen menen, dat hun land buiten de gemeenschappelijke markt blijvend nog verder zal afglijden en dat het erbinnen zichzelf en de EEG tot grotere bloei zal brengen; dat de onvermijdelijke nadelen slechts tijdelijk zullen zijn en dat deze generatie die moet dragen opdat de komende er de vruchten van kan plukken.
Tegenstanders dringen aan op een referendum, maar prime-minister Heath blijft vasthouden aan zijn opvatting dat alleen het parlement over de kwestie moet beslissen. De scheidingslijn loopt dwars door beide grote partijen heen. Veel zal afhangen van het standpunt van Labour-leider Wilson; tijdens zijn premierschap was hij voorstander van aansluiting, maar als oppositieleider zou hij wel eens politieke munt kunnen willen slaan uit een nederlaag van Heath, daarmee partijbelang stellend boven het landsbelang. Hiermee riskeert hij dan wel een splitsing in de eigen partij, waarin Jenkins, lid van het schaduwkabinet, en anderen fervente Europeanen zijn. Tegenover de pro-Europese labourgroep staat echter de even fel anti-Europese conservatieve groepering onder leiding van Enoch Powell en zo dreigt ook hier een uiteenvallen. Alleen de kleine liberale partij is eensgezind pro.
Belangrijk zullen de uiteindelijke voorwaarden zijn die Rippon in Brussel weet te verkrijgen, en het tijdstip waarop Heath de kwestie in het Lagerhuis brengt. Moet hij - aangenomen dat nog in juni een akkoord in Brussel tot stand komt - de zaak nog voor het zomerreces er doorheen jagen of is het verstandiger meer tijd te nemen om de Britten beter te kunnen overtuigen van de voordelen op korte of langere termijn van de toetreding? We zullen moeten vertrouwen op de politieke feeling van de prime-minister.
| |
China
Het lijkt er op, dat er enige verandering komt in de verhouding tussen Peking en de rest van de wereld. Was er tot nu toe sprake van een bewust isolement of van een officieel negeren, van beide zijden worden er thans pogingen gedaan om een toenadering te bewerken. Peking vond het best, dat het erkend werd door diverse staten van de tweede en derde rang en dat er handelsbetrekkingen werden aangegaan, maar het stak erg, dat het niet werd erkend door de Verenigde Staten en dat het geen toelating verwierf in de Verenigde Naties, die nog steeds door een slinkende meerderheid onder leiding van Washington wordt geblokkeerd.
De laatste tijd kwam er echter een wijziging in het standpunt van Nixon. Het werd gemakkelijker gemaakt om naar communistisch China te reizen, geleidelijk werden de handelsmogelijkheden uitgebreid en begon in Washington het dispuut over de vraag hoe Peking tot de Verenigde Naties toegelaten kon worden. Aan Chinese zijde is het Tsjoe En-lai, die pleit voor een grotere openheid en niet alleen tegenover de Afrikaanse landen maar ook tegenover Europa en de Verenigde Staten.
In hoeverre deze houding van Peking bepaald wordt door de nog steeds
| |
| |
groeiende tegenstelling met Moskou is moeilijk na te gaan. Ook weet men niet of de plotselinge uitnodiging aan enkele tafeltennis-teams die deelnamen aan een Japans tournooi, om ook een bezoek te brengen aan het vasteland van China nu het begin is van toenadering tot de regeringen of alleen maar tot het volk van die landen, maar opzienbarend was, dat onder deze teams ook dat uit de Verenigde Staten was en dat juist deze Amerikaanse ploeg op alle mogelijke manieren werd gefêteerd, meer en uitdrukkelijker dan de andere, hetgeen aanleiding was tot de vorming van de term ‘ping-pong-diplomatie’.
Er zijn andere gebeurtenissen, die er op wijzen dat Peking-China zijn isolement wil verbreken. Behalve de oude band met Albanië kwam er een verbetering in de betrekkingen met het jarenlang zo verfoeide ‘revisionistische’ regime van Tito en is de Roemeense premier Ceausescu het eerste buitenlandse staatshoofd dat een bezoek aan Peking brengt. Volgens sommigen zou hij proberen tussen Moskou en Peking te bemiddelen, maar het is waarschijnlijker, dat hij de steun van China tracht te krijgen tegen het Russische streven naar grotere macht in de Balkan, desnoods met een beroep op de Brezjnev-theorie, waardoor zowel Roemenië als Joego-Slavië wordt bedreigd.
Met Frankrijk werden reeds jaren geleden de betrekkingen hersteld en kort geleden erkende ook Italië het communistisch regime in Peking en werden de handelsrelaties uitgebreid. Bij de laatste gelegenheid noemde de Chinese minister de Middellandse Zee een Europees meer en pleitte hij voor de zelfstandigheid van de landen daaromheen. Kennelijk is Peking bezorgd over de Amerikaanse en mogelijk nog meer over de Russische aanwezigheid in de Middellandse Zee. Vandaar ook dat het positief staat tegenover de versterking van de Europese Economische Gemeenschap, waarvan het een tegenwicht verwacht tegenover beide grootmachten.
Veel aandacht besteedt Peking ook aan de ontwikkeling in het Midden-Oosten. Toen de Egyptische president Sadat zijn pro-Russische rivaal en vice-president, Ali Sabry, uit de regering verwijderde en vervolgens een zuivering doorvoerde, was dit voor Peking aangenaam nieuws. Het is echter de vraag in hoeverre dit een verwijdering tussen Moskou en Caïro betekende, want bij een kort daarop volgend bezoek van Podgorny - het tweede binnen een half jaar - kwam er een vriendschapsverdrag tussen beide landen tot stand. Bovendien schermt Sadat in zijn pogingen om zowel de Sovjet-Unie als de Verenigde Staten te winnen voor steun aan een vreedzame regeling van het conflict met Israël voortdurend met heropening van het Suez-kanaal. Voor de Sovjet-Unie zou dit een gemakkelijke toegang tot de Indische Oceaan betekenen, hetgeen niet prettig kan zijn voor Peking. Om in elk geval nauwkeurig op de hoogte te blijven van alle ontwikkelingen is het voor communistisch China belangrijk zijn contacten uit te breiden.
| |
Nederland
Zoals te verwachten was had het Tweede Kamer-debat over de benoeming van een kabinetsformateur geen resultaat. Of men moet de verwerping van het
| |
| |
voorstel van Van Mierlo (D'66) om de premier van het schaduwkabinet, Den Uyl, met de formatie te belasten, als een positieve daad beschouwen; hiermee werd echter niet zozeer het onvermogen van de huidige regeringscombinatie bewezen als wel de ontoereikendheid van de zg. progressieve drie.
De informatie werd daarna door de koningin opgedragen aan prof. Steenkamp, die moest nagaan of de vorming van een op een meerderheid in het parlement steunende regering mogelijk was.
De informatie verloopt uiterst behoedzaam. Na eerst nog een poging te hebben gedaan om de PvdA en de confessionele drie een meerderheidskabinet te laten vormen - tot zijn spijt alleen maar om de onmogelijkheid hiervan vast te stellen - begon hij aan een vijf-partijen-kabinet, n.l. de drie confessionele partijen, VVD en DS'70, te werken. Uitermate voorzichtig manoeuvrerend en vooral luisterend kwam hij tenslotte met voorstellen die bij de confessionelen wel een gunstig onthaal vonden. DS'70 en de VVD hadden echter grote bezwaren tegen het uitgaven- en belasting-beleid.
Nadat de informateur hieraan enigszins tegemoet was gekomen, konden de drie hun fiat niet zonder meer geven; zij vreesden, dat hun progressieve inbreng door de besnoeiing te veel in het gedrang zou komen, waardoor de geloofwaardigheid van hun program twijfelachtig werd.
Dat het een moeilijke zaak zou zijn op grond van de verkiezingsuitslag een regering te vormen, is inmiddels wel gebleken. Er zijn nu zes weken voorbij en Den Haag meldt langzame vooruitgang.
12-6-'71
J. Oomes
| |
België
Het communautair dossier
In de maand mei ging de aandacht van de officiële en minder officiële politici naar de voorbereiding van de uitvoeringswetten van het communautair dossier. Sedert het topoverleg van de regeringspartijen op 1 april werd van de wetsontwerpen op de agglomeraties en federaties, de cultuurraden, de indeling van wetgevende kamers in taalgroepen en de speciale kredieten voor een nieuwe Vlaamse onderwijsstructuur te Brussel één pakket gemaakt. Om te voorkomen dat de verschillende partijen zouden stemmen voor één van deze punten en het voor andere zouden laten afweten, worden de verschillende belangen aan elkaar verbonden. Concreet betekent dit dat er in de ene wet wordt voorzien dat ze pas van kracht wordt wanneer de andere is gestemd. Iedere partij stelt dan haar voorwaarden, wat aanleiding geeft tot een zeer merkwaardig steekspel, waarin de tegenstrevers met verschillende wapens vechten. Eisen die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben, worden tegen elkaar uitgespeeld. Het ziet er naar uit dat de realisatie van de staatshervorming niet het gevolg zal zijn van een logisch politiek concept, maar van een evenwicht
| |
| |
zoeken tussen tegenstrijdige partijpolitieke belangen. In dit debat bleef ‘de vrijheid van het gezinshoofd’ een centraal punt, terwijl de eis van de liberalen, dat een cultuurpact zou worden gesloten, een nieuw element vormde.
1. Laten we er even aan herinneren dat in België het principe geldt ‘streektaal is onderwijstaal’. Voor de 19 tweetalige Brusselse gemeenten wordt dit principe: ‘de onderwijstaal is de taal van de huiskring’. Daarom moet elke leerling van een Brusselse school een verklaring inleveren over de taal die thuis gewoonlijk wordt gesproken, welke verklaring door de inspectie op school gecontroleerd kan worden. In de praktijk is van deze wettelijke bepaling weinig terecht gekomen. Toch zat de taalverklaring de Franstalige Brusselaars erg dwars. Men kan hier vele principes van individuele vrijheid bij te pas brengen, maar in feite gaat het er om dat theoretisch langs die taalverklaring werd belet dat van huis uit Nederlandstalige kinderen via de school worden overgeschakeld naar de Franse taal.
Men zal zich herinneren dat de regering een meerderheid heeft kunnen vinden voor de grondwetsherziening door aan de liberalen te beloven de ‘vrijheid van het gezinshoofd’ opnieuw in te voeren voor de Brusselaars. Dit betekent dat een inwoner van de 19 gemeenten zijn kinderen kan sturen naar de school die hij verkiest, maar de Vlaming of de Waal die buiten Brussel woont niet: voor hem blijft de taaiverklaring verplichtend wanneer hij zijn kinderen naar een school in Brussel wil laten gaan. De afspraak was, dat dit zou gebeuren op 1 september e.k., op voorwaarde echter dat eerst o.m. de grondwettelijk voorziene bestuursorganen van de Brusselse agglomeratie - met een gelijk aantal Vlamingen en Franstaligen in het uitvoerend college en aparte cultuurcolleges - zouden functioneren.
Een nieuw element in de evolutie is dat het parallellisme tussen afschaffing van de taalverklaring en het functioneren van de Brusselse bestuursorganen werd opgegeven. Het bleek technisch niet uitvoerbaar op zulke korte termijn. Bovendien is voor de verkiezing van de agglomeratieraad de sfeer alles behalve gunstig. Een stembusakkoord tussen het Front des Francophones (FDF) en de Franstalige liberalen (PLP) en de pogingen die deze twee ondernemen om zelfs ‘bevriende’ Vlamingen te vinden voor hun lijst, deed vrezen voor een verkiezingsstrijd op basis van haatcampagnes. Aldus zouden FDF en PLP in de raad en zelfs in het uitvoerend college een anti-Vlaamse meerderheid kunnen vormen, waarna dan weer represailles kunnen volgen vanuit het Vlaamse land, b.v. door Brussel niet meer als hoofdstad te erkennen. Om die escalatie te voorkomen, werden enkele tegenzetten bedacht. De agglomeratieverkiezingen zullen praktisch op hetzelfde ogenblik plaatshebben als de parlementsverkiezingen, zodat onderlinge beïnvloeding wordt vermeden, terwijl voor de samenstelling van het uitvoerend college wordt ingegaan op een (nationale) eis van de liberalen: die van de proportionele vertegenwoordiging van alle partijen naargelang de verkiezingsuitslagen. Dit voorkomt dat de liberalen uit het uitvoerend college zouden worden gesloten.
Het tegenwicht voor deze laatste tegemoetkoming - we herinneren eraan dat het communautair pakket bestaat uit een evenwicht van tegenstrijdige
| |
| |
partijbelangen - wordt gevormd door de medewerking van de liberalen aan de cultuurautonomie, waarvoor een speciale meerderheid vereist is. Om zekerheid te hebben over die medewerking, werd in het wetsontwerp voor agglomeraties en federaties voorzien, dat het slechts in voege zou treden nadat de wet op de cultuurautonomie is gestemd. Willen de liberalen de vrijheid van het gezinshoofd en een proportionele vertegenwoordiging in de Brusselse agglomeratieraad, dan zullen ze eerst moeten zorgen dat de cultuurautonomie er komt. Zo hangt alles samen.
2. Deze samenhang heeft echter de liberalen geïnspireerd om de dwang ook andersom te laten werken. Als de regering een wet die ze met haar eigen meerderheid kan stemmen, slechts kan uitvoeren als de liberalen meewerken aan de cultuurautonomie, dan kan ze helemaal niets zonder de liberalen. En dus kwam er een nieuwe eis op tafel: een cultuurpact als voorwaarde voor de liberale stemmen.
Het was Professor Verhulst, voorzitter van het Willemsfonds en van de Raad van Beheer van de BRT, die de eis lanceerde ‘dat de politieke partijen voorafgaandelijk een cultuurpact zouden afsluiten dat in de eerste plaats enkele algemene beginselen zou omvatten in verband met de nondiscriminatie, dat vervolgens de domeinen zou omschrijven waarop antidiscriminatoire garanties toepasselijk zouden zijn (subsidiëring; benuttiging van openbare diensten zoals BRT, culturele centra, enz.; lidmaatschap van beheersorganen, zoals b.v. van de raad van beheer van de BRT; lidmaatschap van adviserende raden en commissies; benoemingen in openbare dienst)...’ (Het Laatste Nieuws, 11-5-'71). 's Anderendaags stelde BSP voorzitter Van Eynde, in zijn editoriaal van Volksgazet, de vraag wat er zou gebeuren indien de PVV die eis zou overnemen. De PVV deed het.
Tijdens het topoverleg tussen regering en de drie traditionele partijen (25 mei) over het schoolpact kwam de kwestie ter sprake. De CVP zou geen bezwaar hebben tegen een cultuurpact, op voorwaarde dat dit de afwerking van de wetten op de cultuurautonomie niet remt. In de CVP zou hierbij gedacht worden aan een soort plechtige verklaring waardoor de partijen zich engageren voor het uitwerken van objectieve criteria voor de toekenning van subsidies en dergelijke. De PVV eist echter een echt pact tussen de drie traditionele partijen, waarbij het schoolpact klaarblijkelijk model moet staan.
De motivering voor dit nieuwe pact is de vrees voor minorisatie van ideologische minderheden. Voor vrijzinnigen zijn CVP en VU nog altijd één pot katholiek nat (tot grote ergernis van de beide partijleidingen) en dus zullen zij onvermijdelijk in Vlaanderen domineren. De vraag is echter of het niet méér gaat om de vrees voor een minorisatie van de liberale partij, en dus om de eis haar overal bij te betrekken (cfr. de PVV-eis tot proportionele vertegenwoordiging in agglomeratie- en federatiecolleges), dan om een eis tot erkenning van ideologische minderheden. In ieder geval ontaardde het debat in een scheldpartij over subsidies en benoemingen. Wat er juist in het pact zou moeten staan en wie er moet bevoordeeld worden, werd een maand na het ophefmakende artikel van Professor Verhulst nog altijd niet nader verklaard.
| |
| |
Wij kunnen ons afvragen of een cultuurpact inderdaad een bruikbaar middel is tot bescherming van ideologische minderheden of van het ‘vrije denken’. Wij hebben twaalf jaar gehad om te leren dat het schoolpact door zijn politiek van gewapende vrede de uitbouw van de onderwijswetten heeft verstevigd en de verzuiling heeft bevestigd. Zal een soortgelijk cultuurpact niet hetzelfde resultaat hebben: een nog grotere verpolitisering van de culturele organisaties en van de benoemingen van culturele werkers en vertegenwoordigers, een verdere verzuiling van deze sector, die eigenlijk wacht op een grondige democratische vernieuwing in open kritische en pluralistische zin?
Het feit dat er op dit ogenblik in het Belgische openbare leven twee, drie machtsblokken zijn waarin katholieken en vrijzinnigen met hun organisaties en instellingen tegenover elkaar staan, belet helemaal niet dat in hun eigen schoot en vooral daarbuiten tal van mensen individueel of in groep geïsoleerd zijn als machteloze opposanten of gewoon als mensen zonder officiële lidkaart. Voor deze mensen brengt een cultuurpact geen oplossing. Alleen voor de machtsgroepen kan een formule opgesteld worden die hun recht op subsidie en hun kandidatuur bij de officiële benoemingspolitiek beveiligt. Dit legt uit waarom het vooral de P.V.V. is die schijnbaar warm loopt voor een cultuurpact, nu binnenkort de gewestelijke politiek na de cultuurautonomie deze unitaire groep sterker in de minderheid zal stellen.
In De niet-aanwezige staatsburger wijst Luc. Huyse erop dat de motivatie om tot de verzuilde organisaties (mutualiteit, onderwijs, vakbond, enz....) toe te treden helemaal niet eenduidig ideologisch is. Het gevaar is niet denkbeeldig dat deze structuren, die veeleer optreden als machtsblokken, zich willen consolideren en verstevigen en een cultuurpact is van die orde, dat het de gegroeide machtsopstelling kan bevriezen, zodat elke nieuwe evolutie wordt geremd. De bestaande subsidiërings- en benoemingspolitiek van ‘de leden van de club van drie’ is helemaal geen waarborg voor een echte ideologische pluraliteit en getuigt niet van de open geest die nodig is om ook nieuwe minderheden aan hun trekken te laten komen. Wil men hier een gunstige evolutie in de hand werken, dan moet men verschillende waarden erkennen en door een echt pluralistisch en democratisch benaderen van het culturele leven de nodige stuwkracht geven voor een nieuwe creatieve culturele democratie.
| |
De verjaring van de Frontvorming
Met gemengde gevoelens keken de progressisten uit naar de 1 mei redes van Edmond Leburton en Jos Van Eynde die voor het eerst op deze typische dag voor Frontvorming het woord namen als voorzitters van de B.S.P..
Alleen Leburton heeft het duidelijk gehad over de vroegere oproep van Collard die in december 1969 door het partijcongres werd bekrachtigd. Zijn speech stond in het teken van de sterke eendrachtige partij, open voor andersdenkenden, die door haar uitgroei tot grootste partij van het land en door het moderne socialisme dat zij voorstaat, eigenlijk de ‘locomotief (wordt) van de progressisten en de democraten’.
| |
| |
Gedurende de daarop volgende dagen kregen wij een polemiek in de pers waarbij C.V.P. en B.S.P. elkaar over en weer verwijten toestuurden. De B.S.P. werd uitgemaakt voor vulgaire slokop van progressieven die alleen de eigen onveranderde partij wil doen uitgroeien tot de sterkste macht van het land, waarbij zelfs werd gesuggereerd dat Leburton - strekking Simonet genegen - dan nog het liefst met de P.V.V. een alliantie zou aangaan met het doel premier te worden in een toekomstige regering. Andersom werd de C.V.P. verweten dat zij in de voorbije jaren niets heeft gedaan om Frontvorming te bevorderen en in de grond niet verder wil gaan dan het voortzetten van de regeringscoalitie met de B.S.P.. Om deze reden mag de B.S.P. niet sterker worden. Beide verwijten bevatten een grond van waarheid.
Bovendien sprak Collard duidelijk over een samenwerken van autonome instellingen rond progressieve doeleinden, terwijl Leburton en ook Van Eynde graag de B.S.P. tot een volkspartij willen laten uitgroeien door het samenwerken vooral met individuen te bevorderen die bij voorkeur zouden toetreden tot de B.S.P.. Deze visie is niet radicaal van opstelling maar steunt meer op gematigdheid met een liberaliserende inslag.
In deze voorverkiezingstijd valt inderdaad van de gevestigde partijstructuren niet veel nieuws te verwachten, weinig verbeelding en zeker niet de moed om risico's te nemen. Deze risico's lagen wel in de optie die De Nieuwe Maand (Uitgeverij De Standaard - Antwerpen) nam. Gegroeid uit het tijdschrift De Maand, dat ter ziele ging om plaats te ruimen voor een nieuwe groep, beoogt dit tijdschrift voor politieke vernieuwing de frontvorming voor te bereiden en zelf in eigen schoot uit te testen. Pluralistisch samengesteld uit mensen van de socialistische en christen-democratische structuren- en ideeënwereld en uit ongebonden progressieven, wil de redactieraad zelf de discussie aangaan rond politieke vraagstukken en pogen alternatieven te formuleren en standpunten in te nemen met de duidelijke bedoeling een politiek feit te realiseren en weerklank te krijgen in het Belgische politieke leven. Vooropgesteld wordt dat een eerlijke dialoog moet uitwijzen hoe en in welke richting frontvorming van de progressieven mogelijk is en dat zelfs een eventueel mislukken op zichzelf dus evenzeer een belangrijk politiek gegeven zal zijn. Dit tijdschrift is alleen een middel tot formuleren en verspreiden van ideeën, doch de plannen, die op dit ogenblik nog helemaal niet vastliggen, gaan uit naar een veel ruimere actie met het doel een breder publiek te bereiken.
8-6-1971
W. Bosmans en R. Jolie-Mulier
|
|