Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1047]
| |
Beeld-spraak V
| |
[pagina 1048]
| |
omvat het verschijnsel helemaal. Liever dan te onderzoeken wat het precies is, zou ik eens willen nagaan wat het betekent. Het houdt bijvoorbeeld verband met de nieuwe sensibiliteit waar Susan Sontag het in 1964 al over had in haar ‘Notes on Camp’ (in 1966 gebundeld in Against Interpretation). Het camp-gevoel is te beschouwen als een voorloper van het nostalgia-gevoel. Een omschrijving als ‘the love of the unnatural, of artifice and exaggeration’ is van toepassing zowel op camp als op nostalgia. Maar het verschil tussen de twee hangt af van de betekenis die men eraan hecht. Camp, zoals Sontag het zeven jaar geleden zag, leek nog veel op een modieuze ontwikkeling, nostalgia is een vast waardebesef geworden van de new culture.
De mode wordt gekenmerkt door haar cyclisch karakter: wat nieuw is vandaag, is morgen verouderd; wat nu verouderd is, wordt nog wel weer eens nieuw. Het accent ligt altijd op het nieuwe; mode-bewust, zijn wij, met een term van Christopher Booker, ‘neophiliacs’ geworden. Nostalgia daarentegen - en dat is het wezenlijke, soms enige verschil - past niet in die cyclische vernieuwing. Nostalgia en mode zijn, geloof ik, streng te onderscheiden. Al is dat niet altijd gemakkelijk: heel vaak, en tegenwoordig steeds meer, gebruikt (in een andere context zou je kunnen zeggen: recupereert) de mode nostalgia-elementen, en van de andere kant kan nostalgia, juist doordat het zoveel belang hecht aan de factor Tijd, vaak de indruk geven een modeverschijnsel te zijn. Je kunt dit nog het best illustreren aan de hand van de klassieke mode, de Parijse haute couture. De lente- en zomermode is dit seizoen getekend door de oorlogsjaren: brede schouders, zware hakken, volle zolen, onzekere lengte van de jurk. Het belangrijkste in dit verband is niet dat deze mode teruggrijpt naar de oorlogsjaren, dat heeft niet eens zoveel te betekenenGa naar voetnoot1; belangrijk is alleen dat zij teruggrijpen naar ‘een’ verleden. Je zou hier dus kunnen spreken van een zeker heimwee, een nostalgie naar een voorbije periode. Maar de nostalgie van de mode heeft een heel andere draagwijdte dan die van de new sensibility. De eerste behoort tot de oude cultuur, waarin het cyclische, ‘l'éternel retour’, op het voorplan staat; de tweede wordt juist gekenmerkt door het a-cyclische, door haar obsessie om alles in het heden te doen functioneren. Volgend jaar laat de haute couture zich weer door iets helemaal anders inspireren, een andere Epoche, een andere | |
[pagina *13]
| |
[pagina *14]
| |
[pagina 1049]
| |
stijl: verandering is immers een van de motoren van het modebesef. In het camp-nostalgia-besef daarentegen bestaat het begrip ‘gedemodeerd’ niet. Hier staat niet ‘nieuw’ tegenover ‘oud’ (of ‘verouderd’), maar ‘verleden’ tegenover ‘nu’. Er worden beslist nieuwe dingen ontdekt, nieuwe ideeën aangebracht, nieuwe stijlgevoeligheden geëxploreerd, maar het is alsof er nooit iets veroudert of verloren gaat. Het is een onophoudelijke aanvulling, verrijking, verdieping. De Edwardiaanse dandy-achtige hoge kragen en het fluwelerige gedoe blijven bestaan naast de western-look. Gewoon naast elkaar. Hetzelfde geldt op andere gebieden, buiten de mode. Denk bijvoorbeeld aan de Push-Pin grafiek waarover ik het in een vorig nummer heb gehad. De herontdekking van de grafiek van de jaren dertig bracht voor Push-Pin niet mee dat de inspiratiebronnen uit de twenties of van de Jugendstil nu ineens hadden afgedaan. Alles blijft naast elkaar en door elkaar heen bestaan. Van buiten af lijkt het wel een onoverzichtelijke rommelplaats: alsof - voor de storm - alles bijeen wordt gegaard wat nog enigszins bruikbaar is: mensen, dieren, gevoelens, herinneringen. Voor we met z'n allen de Ark instappen. Een grote verzameling rotzooi. Maar ook het begrip ‘verzamelen’ heeft hier geen zin meer. Het is geen hobby en heeft niets te maken met de bezitsobsessie van het collectioneren; het is een levensstijl. Niet de uniforme luxe naast de grauwe dagelijksheid, maar de dagelijksheid als pluriforme luxe.
Diversiteit en pluriformiteit maken dat het normbesef wel erg vervaagd, zo al niet helemaal afwezig lijkt. ‘Moeten’ heeft plaats gemaakt voor ‘mogen’ en ‘kunnen’. Vooral ‘kunnen’, omdat dit reeds behoort tot de nieuwe, tot nog toe onbetreden gebieden van de cultuur, terwijl ‘mogen’ (de ‘permissiveness’) toch nog altijd geïnterpreteerd wordt in het licht van, in tegenstelling tot het ‘moeten’. Want hoe komt het dat al die verschillende stijlen - in kleur, geluid, gevoelens en ideeën - tenslotte zo mooi in elkaar passen en in het heden ingepast kunnen worden? Niet omdat het ‘moet’, uit een of andere dwanggedachte (per se anders willen doen of zijn) of uit een averechts normbesef willen behoren tot de norm van de anti-norm), maar omdat het ‘kan’, uit een gevoel van generositeit (of omdat het ‘nog’ kan: een ‘sauve qui peut’ voor de eindcatastrofe). Sontag heeft dat weer eens heel goed aangevoeld: Camp is ‘above all a mode of enjoyment, of appreciation, not judgement. Camp is generous.... Camp taste is a kind of love, love for human nature. It relishes rather than judges the little triumphs and awkward intensities of “character”’. En het belangrijkste in deze passus: ‘camp is a tender feeling’. Het verleden wordt omhelsd met een grote | |
[pagina 1050]
| |
generositeit, met een tederheid die des te intenser lijkt omdat ze het omhelsde eigenlijk nooit gekend heeft. Waarin bestaat die generositeit, die tederheid? Als je ‘camp’ leeft, wek je gemakkelijk wrevel, zelfs bij mensen die je graag mogen. Het is alsof ze je verwijten dat je onkritisch bent, dat je geen oordeel velt over de kwaliteit van de muziek waarmee je dweept, de vormen waarin je woont, de beelden waarin je zwelgt, de kleren waarin je rondloopt. Maar van de andere kant zien ze maar al te duidelijk dat je van alles houdt, en dat je liefde genuanceerd is. Je keuze zal dan wel in een of ander gecompliceerd anti-systeem passen! In het beste geval gaan ze je liefde bestempelen als voorliefde, een kwestie van smaak. Maar ook dat is nog een minimalistische manier om het (angstaanjagende?) keuzeprincipe onder ogen te zien. Kiezen is namelijk veel meer dan zich door zijn smaak laten leiden. Ik kan ook mijn eigen smaak kiezen. Om mijn Ik vrij te maken van de tirannie van het Wij van de goede smaak, van de cultuur, van de norm. Niet om de goede smaak, de cultuur, de norm, het Wij te verwerpen, maar om ze gedifferentieerder, vollediger, geschakeerder te maken, een onuitputtelijk Wij. Lijkt dit wartaal? Laat me dan even Adorno citeren om de richting te verduidelijken: ‘People are incapable of recognizing themselves because they are alienated from each other and from totality’Ga naar voetnoot2. Het gevoel van saamhorigheid, dat een van de hoofdmotivaties is van iedere cultuur, zal in de nieuwe cultuur niet meer steunen op de herkenning van het gelijke, maar op een erkenning van het andere. Het nieuwe bindingselement zal zijn, dat iedereen verschillend, meer verschillend kan zijn. Graag citeer ik hierbij ook wat Ph. Slater in The Pursuit of Loneliness schrijft over de new culture en nostalgia: ‘The hippie movement, for example, is brimming with nostalgia - a nostalgia peculiarly American and shared by old-cultures adherents. This nostalgia embraces the Old West, Amerindian culture, the wilderness, the simple life, the utopian community - all venerable American traditions. But for the old culture they represent a subordinate, ancillary aspect of the culture, appropriate for recreational occasions or fantasy representation - a kind of pastoral relief from everyday striving - whereas for the new culture they are dominant themes. The new culture's passion for memorabilia, paradoxically, causes uneasiness in old-culture adherents, whose future-oriented individuousness leads to a desire to sever themselves from the past. Yet for the most part it is a question of the new culture making the old culture's secondary themes primary, rather than simply seeking to discard the old culture's primary theme’Ga naar voetnoot3. | |
[pagina 1051]
| |
Dit is op een andere manier uitgedrukt wat ik hierboven over de mode wilde zeggen: uiterlijk misschien dezelfde thematiek, maar ze wordt heel anders beleefd, omdat er een ander waardensysteem, een andere sensibiliteit onder schuilt.
Nostalgia is op het ogenblik in Amerika al een kwestie van business geworden. ‘It's this year's thing to write about’ (Gore Vidal). Maar deze geëxploiteerde nostalgia krijgt natuurlijk een heel andere betekenis: het is, zoals Life en Time in hun gebruikelijke moraliserende toon schrijven, voor de jongeren een vorm van escapisme. ‘It is as if they felt cheated for being given their maturity in the sad and sinister world of the 70's’ (Time). Het is een vervorming, een verbloeming van het verleden: ‘Nostalgia selects only what is agreeable, and even that it distorts or turns into myth’ (Time). ‘Nostalgia says: this is how it should have been, this is how it should be remembered’ (Life). In al dit soort reacties is een zekere wrevel te bespeuren: de jongeren respecteren en erkennen de geschiedenis niet, ze vluchten het heden. En dat betekent natuurlijk: ze respecteren onze geschiedenis niet, ze aanvaarden ons heden niet, ze nemen zelfs onze vorm van nostalgia niet meer: ‘Nostalgia ain't what it used to be’. Met die nostalgia van de jongeren valt dan ook niets anders te beginnen dan er voorlopig maar geld uit te slaan. ‘Clearly, nostalgia means money’ (Time).
De jonge mensen tussen de twintig en de dertig vormen de eerste generatie die opgegroeid is en blijft zweigen in een onophoudelijke stroom van relicten en documenten uit vorige tijden. In een gelegenheidsstukje naar aanleiding van de herdenking van Hiroshima (augustusnummer 1970) heb ik het daar al eens over gehad. In een onuitputtelijke variëteit aan memorabilia uit voorbije tijden leven wij als het ware nog met de beelden, de geluiden, de dromen, de feiten, de hele mentaliteit van de jaren twintig, dertig of veertig. We snuiven die op in films, kranten, platen, magazines, voorwerpen, kleren. Het bestaat allemaal nog; het bestaat allemaal opnieuw, inclusief de aura errond: een overdaad aan restanten, een onmogelijk te sorteren chaos van geschiedenisfragmenten, belangrijke en onbelangrijke door elkaar heen. En dat is het juist wat bijvoorbeeld Time en Life stoort: dat wij geen selectie maken tussen dat wat tot de Geschiedenis behoort en dat wat gewoon verleden is. Wij zijn geen geschiedschrijvers meer. Verleden en heden schuiven wij ineen. Zoals Staughton Lynd, de historicus van Yale, schrijft over de taak van de historicus vandaag: ‘Historical past and the | |
[pagina 1052]
| |
existential present’: ‘Willy-nilly I was functioning as therapist in addition to historian; in reporting the past I turned it, wether I wished it or not, into a medium for the discovery of personal identity’Ga naar voetnoot4. Enerzijds een overdaad aan levend feitenmateriaal, anderzijds het gevoel helemaal geen verleden meer te hebben. ‘Hitler-connais-pas’ is voor mijn generatiegenoten een werkelijkheid. Voor mijn ouders betekende traditie nog iets: een eetservies was familiebezit, er was een geschiedenis aan verbonden. Voor mij is zo'n servies nostalgia geworden: een voorwerp uit het verleden, maar zonder verleden; alleen actualiteit. Wereldvreemd, zoals zo vele dingen in deze wereld en de oude cultuur vreemd zijn. Voor oudere mensen daarentegen heeft het verleden iets sacraals, het is iets waar ze veel over spreken, waar ze veel naar refereren, maar waar ze eigenlijk altijd omheen lopen, dat ze nooit existentieel in het heden weten in te passen. Het hangt daar ergens. Aanwezig door zijn sterke afwezigheid.
Vele jaren na Gone with the Wind werd van deze film een soort tegenhanger gemaakt, Raintry Country, ook over de Amerikaanse Burgeroorlog. Een saaie film, werd gezegd, de paternalistische en patriottische cliché's dropen er zo van af. Maar ik was vertederd. Zo het gevoel van: ‘Ja, dat ken ik. Dat herken ik’. Dat Amerikaanse verleden is natuurlijk niet het mijne, het heeft niets te maken met mijn werkelijkheid. En toch betekent die Civil War, die ik ken via de beelden en mythen van een filmesthetiek, voor mij veel meer dan bijvoorbeeld 1914-'18 of 1940-'45. Of dan bijvoorbeeld het feit dat ik een Vlaming ben. De socio-culturele emancipatie die mijn ouders hebben doorgemaakt en die ze mij, al dan niet nadrukkelijk, bewust of onbewust, hebben overgeleverd, werd in mij niet ‘opgelost’, is irrelevant gebleven. ‘Hitler-connais-pas’. Ik kan er niets mee doen, mij er niet tegen verzetten, het ook niet aanvaarden. Mijn wortels zitten elders. In de diepvrieskamers van de Amerikaanse mythologie. Identificatie met onze eigen geschiedenis lijkt moeilijk, onmogelijk, onaanvaardbaar. Omdat men ze moeilijk, onmogelijk, onaanvaardbaar heeft gemaakt. Het enige wat ons overbleef was dat verleden op te nemen in de esthetische fragmenten ervan: als filmmythologie, als camp of nostalgia. En zo zie je dat nostalgia eigenlijk weinig te maken heeft met heimwee naar wat voorbij is. Er is helemaal geen behoefte om in het verleden te leven; wel om met de overblijfselen van het verleden nù te leven. Identificatie met het verleden heeft geen belang meer (of is het identificatie met de Vader?). Zo weinig belang, dat we ook geen behoefte meer hebben | |
[pagina 1053]
| |
om onze relatie met het verleden in negatieve termen te omschrijven (vader-loos, zoals Mitscherlich het nog uitdrukte). Er is geen plaats meer voor zulke dualistische terminologie.
Een vriend van me is gefascineerd door een mooi gezegde van Ho Tsji Minh: ‘Oublie ta mélancolie’. Hij snapt het niet zo goed, maar het contrast tussen de melancholie en de revolutie trekt hem aan. Voor Susan Sontag was camp een esthetisch verschijnsel. ‘The first sensibility, that of high culture, is basically moralistic. The second sensibility, that of extreme states of feeling, represented in much contemporary ‘avantgarde’ art, gains power by a tension between moral and aesthetic passion. The third, Camp, is wholly aesthetic’. Zij zag toen nog niet in dat deze esthetiek wel degelijk kon uitgroeien tot een ethiek (al gebeurde dat al bij Oscar Wilde) en dat deze esth-ethiek een politieke draagwijdte kon krijgen. Edgar Morin zou in zo'n geval de termen ‘politique’ met ‘ethique’ verbinden in een neologisme als ‘pol-éthique’. Zo krijgt het ‘oublie ta mélancolie’ van Ho Tsji Minh een heel speciaal reliëf. Het pleit, geloof ik, niet voor een negeren van de melancholie, van het heimwee naar een verleden dat we nooit gekend hebben (Talleyrand: ‘Qui n'a pas vécu les années avant la Révolution ne peut comprendre ce qu'est la douceur de la vie’), maar voor een andere beleving ervan. Het wil het verleden bruikbaar maken in het heden, áls nostalgia: van het heimwee een ‘polethiek’ maken. Er is een heimwee naar het verleden, maar ook een heimwee naar een betere toekomst. Het ‘Moskou, Moskou, Moskou’ van De Drie Zusters van Tsjechov. Maar verschilt het ene zoveel van het andere? Laten we terugdenken aan de goeie ouwe tijd, of laten we een betere toekomst afwachten: als die goeie ouwe tijd en die betere toekomst irrealiteiten blijven, niet in het heden werkzaam kunnen zijn, hebben ze weinig betekenis en draagkracht. Haal je ze daarentegen binnen in het nu, ga je bewust beleven wat er van het verleden nog te beleven valt (of wat in de toekomst mogelijk wordt), dan wordt de irrealiteit ineens werkelijkheid en kun je er het heden mee vormen en transformeren. Dan wordt de esthetiek een polethiek. We spreken altijd de taal van de wereld waarin we leven. Ook als we pogingen doen om nu reeds in de wereld van morgen te leven, blijven we voor een groot deel de verkeerde taal hanteren. Dat is de dubbele betekenis van nostalgia: enerzijds een modeverschijnsel, volledig passend in of aangepast aan de oude cultuur, een bevestiging van alles wat we door en door kennen; anderzijds een van de tekenen van de nieuwe levensstijl, een van de doorbraakpogingen van de new culture. |
|