| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Nederland
De laatste zes maanden voorafgaande aan de Tweede-Kamerverkiezingen op 28 april heeft het in Nederland gegonsd van elkaar tegensprekende en elkaar zoekende en toch weer in de ban slaande politici.
In dit halfjaar waren twee politieke combinaties van de grond gekomen. Allereerst die van de confessionele partijen KVP, ARP en CHU; na lange beraadslagingen en soms elkaar doorkruisende activiteiten slaagden deze er in om een gemeenschappelijk programma op te stellen, dat het kernprogram van de KVP'er prof. Steenkamp zeer dicht benaderde. Zij zagen dit program als grondslag voor vergelijking met dat van andere partijen, waarna een partnerkeuze voor een eventueel te vormen regering zou moeten volgen; liefst zouden zij vóór de kamerverkiezingen een duidelijke uitspraak doen over de vorm van een nieuwe coalitie, maar een dergelijke voorkeursuitspraak zou toch pas mogelijk zijn als de programma's van alle belangrijke politieke partijen bekend zouden zijn. Samenwerking met de PvdA werd niet uitgesloten, maar dan op basis van wederkerigheid.
Einde vorig jaar probeerde ook de PvdA de eens uitgesproken ban over de KVP weer in te slikken; ook zij pleitte voor een beslissing op basis van een programvergelijking en voor een politieke beoordeling van de kandidaat-ministers. Na de debatten over de loonmaatregelen in december echter verklaarde zij, dat samenwerking met de confessionelen voor haar onmogelijk was geworden, daar het voor een modern sociaal-economisch beleid huns inziens noodzakelijk was, dat het de steun had van de vakbeweging en de confessionele partijen deze nu duidelijk in de kou hadden laten staan.
Toen echter de ex-voorzitter van het NW, Kloos, de voorzitter van het CNV, Lanser, en de grand old PvdA'er Drees sr. pleitten voor samenwerking met de confessionelen, wijzigde zich weer de koers van de PvdA. Zij vond een combinatie van haar plan tot samengaan met de PPR en D'66 binnen een partijblok en samenwerking met de confessionele groepering.
Na de mislukte pogingen in het PAK, een progressief akkoord tussen PvdA, D'66, PSP, PPR en radicalen uit KVP en ARP bij de Provinciale Statenverkiezingen verleden jaar, was er al een Actiegroep Progressief Akkoord (APA) gevormd, die mikte op samenwerking van de vier eerstgenoemde partijen om een gezamenlijk, alvast progressief genoemd verkiezingsprogram op te stellen en een alternatief voor het kabinet De Jong aan te bieden; hiervan viel de
| |
| |
Pacifistisch Socialistische Partij al spoedig af wegens haar voor de anderen onaanvaardbaar standpunt inzake de defensiepolitiek en tevens omdat zijzelf de PvdA zich teveel in rechtse richting zag ontwikkelen. De drie andere partijen - D'66 met enige aarzeling - kwamen in februari van dit jaar tot overeenstemming over een gemeenschappelijk regeringsprogramma, over het sluiten van een stembusakkoord en de vorming van een schaduwkabinet vóór de verkiezingen om zo de duidelijkheid te bevorderen. Dit gemeenschappelijk program zou worden voorgelegd aan de confessionele combinatie; deze moest echter bereid zijn bindende afspraken te maken vóór de verkiezingen over een regeringsprogram en kandidaat-ministers; na de verkiezingen zou er geen mogelijkheid meer zijn om tot samenwerking te komen. Het PvdA-congres, waarop deze opening naar de confessionelen werd goedgekeurd, liet dit besluit echter vergezeld gaan van een scherpe veroordeling van het beleid van het kabinetde Jong, dat juist steunde op de drie confessionele partijen en de VVD.
Toen beide groeperingen in maart inderdaad gingen overleggen bleek men het niet eens te kunnen worden waarover nu eigenlijk overlegd moest worden. De confessionelen achtten overleg nuttig omdat daarbij een programvergelijking kon plaats hebben en gezocht kon worden naar de mogelijkheid om tot samenwerking te komen, waarbij zij vanzelfsprekend zouden proberen zoveel mogelijk van hun eigen urgentieprogram te realiseren. De andere drie stelden als onmiddellijk doel een stembusakkoord en de confessionelen wensten zich - overigens niet geheel in overeenstemming met hun oorspronkelijk standpunt - niet bij voorbaat te binden; uitdrukkelijk wensten zij de weg voor een gesprek met de VVD open te houden. Na de mislukking van deze poging verklaarden de ‘progressieve’ drie bij monde van Van Mierlo, dat zij onder geen voorwaarde na de verkiezingen met andere partijen zouden samenwerken.
Het overleg van de confessionelen en de VVD leverde ook geen resultaat op; geen stembusakkoord, zelfs geen intentieverklaring kon er van de drie worden losgepeuterd; slechts werd de mogelijkheid open gelaten voor nieuwe gesprekken na de verkiezingen.
Van de twintig andere partijen, die aan de wedren naar een kamerzetel deelnamen - blijkbaar zijn er vele lieden in ons land die zich gedrongen voelen om de schatkist een extraatje te bezorgen - was voor een aanstaande regeringsformatie alleen nog de nieuwe partij Democratisch Socialisten '70 van Drees jr. belangrijk. Zou deze door prominente figuren uit de PvdA - omdat zij de nieuw-linkse richting niet konden waarderen - opgerichte partij, die ook boordevol kritiek zat op de zittende regeringscoalitie, er in slagen om de status van splinterpartij over te slaan en welke houding zou zij dan in de Kamer aannemen? Zelf verklaarde zij open te staan voor een gesprek met ieder ander, maar door de reeds bovenvermelde uitspraak van Van Mierlo zou er geen kans zijn op een eventuele samenwerking met de zich noemende progressieve combinatie. En aan samenwerking met de confessionelen zitten in elk geval talrijke haken en ogen.
Het antwoord op vele vragen kwam op 28 april maar het werd er niet gemakkelijker op. Verrassend was het grote percentage kiezers dat een stem uit- | |
| |
bracht: 78,5% tegen 68,1% bij de Provinciale-Statenverkiezingen in het vorig jaar, de eerste na de afschaffing van de opkomstplicht.
Voor de regeringspartijen kan gesproken worden van een duidelijke nederlaag. Van 55,2% in 1967 via 53,9% in '70 nu 47,1% van de stemmen. Als oorzaak hiervan wordt allereerst genoemd de deconfessionalisering, maar wij menen, dat de confessionele partijen bij hun propaganda te weinig de aandacht hebben gevestigd op diverse progressieve punten in hun program, zodat zij automatisch in de conservatieve hoek terecht kwamen, waarin hun tegenstanders hen wilden hebben; het optreden van de CHU-lijstaanvoerder, Udink, met zijn law-and-order-opvattingen werkte dit nog in de hand; ook lijkt het ons, dat een aantal Christelijke kiezers zijn geschrokken van het feit van de confessionele samenwerking en hun stem hebben gegeven aan de Staatkundig Gereformeerde Partij (resp. 2, 2,5 en 2,4%), het Gereformeerd Politiek Verbond (0,9, 1,1 en 1,6%) en de spiksplinternieuwe splinter Nieuw Rooms, die 0,4% kreeg.
Opmerkelijk was de uitslag voor de VVD, die blijkbaar een beetje te zelfverzekerd heeft gerekend op het voor haar gunstige percentage het vorig jaar behaald n.l. 12,7; zij zag haar aandeel nu terugvallen op 10,3% tegen 10,7 in 1967.
Dit alles betekende voor de regeringspartijen een verlies van negen zetels, zodat zij hun absolute meerderheid kwijt zijn; met hun 74 zetels zullen zij of er een vijfde partner bij moeten halen - geen rooskleurig vooruitzicht - of een minderheidsregering vormen.
De combinatie PvdA, D'66 en PPR geeft een eigenaardig beeld. Daar de PPR in '67 ontbrak vermelden wij alleen de totaalpercentages van het vorig jaar en nu, resp. 33,3 en 33,2%, hetgeen hoogstens een gelijkblijven betekent en zeker geen reden is voor een overwinningsroes. Hierbij was alleen de PvdA in stijgende lijn, nl. 23,5 in '67, 23,2 en 24,6%; voor D'66 was dit resp. 4,5, 7,7 en 6,8 en voor de PPR 2,4 tegen nu 1,8%.
De zetelwinst kwam voornamelijk terecht bij de PvdA, die van 34 opklom naar 39 zetels en daarmee de grootste partij is geworden; D'66 won vergeleken bij de samenstelling van de vorige kamer wel 4 zetels en steeg tot 11 maar had vermoedelijk hogere verwachtingen; dit was ook het geval bij de PPR, die een van haar drie zetels moest prijsgeven met als enige troost, dat die wel bij de grote broer is terecht gekomen. De combinatie heeft nu de beschikking over 52 zetels.
DS'70 was de grootste winnaar; zij overtrof het succes van D'66, die in 1967 voor het eerst deelnam aan de verkiezingen en 7 zetels haalde; Drees jr kreeg 5,3% en acht zetels.
De situatie in verband met de kabinetsformatie is door deze uitslag erg onduidelijk geworden. De confessionele partijen komen tezamen tot 58 zetels en vormen een minderheid, waarop nauwelijks een regering kan worden gebaseerd. De zogenaamde progressieve drie hebben 52 zetels en vinden dit uiteraard ook te weinig voor een minderheidsregering.
Confessionelen en VVD brengen het tot 74 zetels, een minderheid, die mogelijkheden zou bieden als deze uitslag niet een duidelijke nederlaag betekende
| |
| |
voor de huidige combinatie en een afkeuring van het de laatste jaren gevoerde beleid.
Samengaan van deze vier met DS'70? Hoe sterk is een vijfpartijenkabinet? Bovendien moeten de confessionelen toch rekneing houden met hun program! In het samengaan met de VVD zouden verschillende progressieve ideeën al in het gedrang komen en dat zal nog meer het geval zijn als men DS'70 er bij gaat betrekken. De geloofwaardigheid van het program Steenkamp zou dan wel eens ernstig kunnen worden betwijfeld en dat is iets dat de confessionelen zich in het geheel niet kunnen veroorloven.
Wij zouden willen pleiten voor een zich opnieuw bezinnen op de huidige situatie en voor een op de voorgrond stellen van het algemeen belang met op zij zetten van alle partijbelangen. Met enige goede wil zijn er voldoende punten van overeenstemming te vinden tussen de programma's van beide combinaties. Dan zou Nederland een regering kunnen krijgen, die reëel de zaken bekijkend niet alleen het hoofd kan bieden aan de dreigende economische en financiële moeilijkheden, maar ook nog verschillende prioriteiten van de programma's zou kunnen verwezenlijken.
In de gegeven omstandigheden is het de vraag of de staatsrechtelijke nieuwigheid - het openbare debat in de Tweede Kamer over een advies aan de Koningin over een te benoemen kabinetsformateur - met veel succes zal worden bekroond. Men houdt er rekening mee, dat hoogstens als resultaat een informateur zal worden voorgedragen en zelfs dat er helemaal geen overeenstemming kan worden verkregen, waarop dan het zo aangevallen ‘geheim van Soestdijk’ voor deze keer tenminste weer redding moet brengen.
De oplossingen die voor dat geval aan de hand worden gedaan, zijn een minderheidskabinet van een van de twee groeperingen, waarbij de mogelijkheid of de noodzaak van nieuwe verkiezingen zich spoedig kan voordoen. Er wordt echter ook gesproken over een zaken-kabinet, waarin confessionelen en ‘progressieve’ drie zouden kunnen zitting nemen en waarin beide groeperingen zouden kunnen ontdekken in hoeverre zij gezamenlijk toch een groot deel van hun verlangens kunnen waarmaken.
| |
Internationaal
DDR.
Met het aftreden van Walter Ulbricht als partijleider was reeds lang rekening gehouden; speculaties over zijn opvolging waren er weinig. Vandaar dat men niet opkeek, toen begin mei de mededeling kwam, dat Ulbricht voorzitter van de Staatsraad bleef maar als partijsecretaris werd opgevolgd door Erich Honecker, die reeds langs als kroonprins gold, al had men dan enige tijd gehoopt dat deze positie werd aangetast door de populariteit van premier Stoph.
Honecker dankt zijn functie aan het trouw volgen van de Ulbricht-lijn. In de verhouding tot Bonn zal dus voorlopig weinig veranderen. Wel dachten wij,
| |
| |
dat door deze wisseling de positie van de DDR in het Oostblok veranderd is; Ulbricht had er een groot persoonlijk gezag en wist dit ook uit te buiten; Honecker echter mist dit en de invloed van Moskou zal daarom groter worden, hetgeen - gezien het Russische ijveren voor een Europese Veiligheidsconferentie en de daarmee samenhangende behoefte aan ontspanning ook van de situatie in Duitsland - op den duur toch veranderingen kan veroorzaken.
10-5-'71
J. Oomes
| |
België
Davidsfonds
Weken voor zijn congres was het Davidsfonds (DF) een mikpunt in de Vlaamse katholieke pers. De bedoeling was het DF aan te porren een duidelijke uitspraak te doen over zijn Vlaamse en katholieke wezenstrekken, wat dan ook geschiedde. Waarop die pers met een zucht van verlichting verder afliet. Deze feiten kunnen als typerend beschouwd worden tegenover een evolutie die haar weg zoekt in de christelijke bevolkingsgroep, zodat het ons de moeite waard lijkt dit gebeuren nader te ontleden.
Een reeks feiten vormde de aanleiding om bij enkele journalisten de vrees te inspireren dat het DF zijn oude huid zou verliezen. In maart hield Jong-Davidsfonds (JDF) een landdag waarvan Gazet van Antwerpen schreef dat er in marxistische termen gedacht werd, en dat er geen sprake meer was van de christelijke en Vlaamse ideologie die het JDF toch nog ergens moet hebben. Na die landdag gaf de JDF-voorzitster Annemie Van Poucke een erg openhartig interview weg aan Het Belang van Limburg, waarin ze verklaarde dat het JDF zijn eigen doelstellingen heeft en geen voorportaal is voor het DF. Kort daarop werd het JDF opnieuw aangevallen in Gazet van Antwerpen en Kerkelijk Leven naar aanleiding van hun nieuw blad, Jongerenkrant, waarin wel veel aandacht werd besteed aan de derde wereld, maar ‘geen interesse meer voor Vlaamse strijd’ (titel GvA). Tenslotte was er een hevige aanval in Kerkelijk Leven, Gazet van Antwerpen en later ook in Het Volk op de DF-uitgave van Willy Spillebeen's Steen des aanstoots. Wanneer het DF overgaat tot het verspreiden van ‘pornografie’, ‘kan men als reactie zijn lidmaatschap van DF opgeven’ (Kerkelijk Leven).
Wat er in feite in DF gebeurt, is dat er een stuwing aanwezig is om de beweging sterker sociaal-economisch te oriënteren, gericht op een brede maatschappelijke bewustwording van de leden als aanzet voor een politiek engagement, ‘dat uiteindelijk moet leiden tot gedrags- en structurele veranderingen. De culturele revolutie van het DF is er een van besliste wil tot fundamentele verandering’.
Nu is het merkwaardig dat een dergelijke evolutie in tegenstelling wordt gezien met ‘katholiek en Vlaams’. Het verslag van het congres op 17 april droeg in Gazet van Antwerpen de titel: ‘Davidsfonds is en blijft Vlaams en katholiek’.
| |
| |
In Het Volk luidde de kop: ‘Davidsfonds op het rechte spoor’. Wij citeren: ‘De grote verdienste van dit jongste congres is, dat het Davidsfonds zijn trouw heeft bevestigd aan de beginselen die vanaf de stichting aan de grondslag lagen: voor godsdienst, taal en volk. Er was de jongste jaren ter zake wel enige deining ontstaan. Vooral het Jong-Davidsfonds...’. Aanleiding tot deze evaluatie vormden gedeelten uit de redevoeringen van voorzitter Derine en secretaris-generaal de Ridder; de eerste bevestigde dat de bestaansreden van het DF is: de katholieke en Vlaamse belangen te verdedigen; de tweede, dat het DF tot de rooms-katholieke kerk behoort en dat in het DF enkel plaats is voor wie de Vlaamse en katholieke eigenheid van de vereniging erkent. In feite komt dit erop neer dat bewust getracht wordt een opsplitsing te doen ontstaan tussen een tendens tot algemene politisering met een zeker links cachet, en het ‘Vlaams en katholiek’ zijn. In se hoeven deze twee strekkingen absoluut niet tegenstrijdig te zijn. Waarom die tegenstelling er a.h.w. wordt ingepompt, wordt duidelijk wanneer men de verschillende fasen van de huidige evolutie karakteriseert.
Organisaties als het DF hadden in hun beginfase én als uitgangspunt én als doel: Vlaams en katholiek zijn. Ze zijn middelpuntzoekend, gericht op de ontplooiing en verspreiding van reeds aanwezige en dus eerder traditionele waarden. Men kan ze in deze fase karakteriseren als naar binnen gekeerde, zichzelf zoekende bewegingen. Een tweede fase in het groeiproces ontstaat wanneer deze verenigingen de problematiek opentrekken, zoals nu door het inbouwen van contestatiethema's in het klassieke gezichtsveld. Zo is ‘Vlaams’-zijn niet langer synoniem van taal, toneel, cultuurspreiding, maar wordt het Vlaamse belang gericht naar streekontwikkeling, ruimtelijke ordening, leefmilieu. De inzet wordt verwijd naar derde wereld en welzijnszorg. Seksualiteitsbeleving wordt evenzeer een thema als opvoeding. Typerend voor deze fase is dat ‘Vlaams’ en ‘christen’ uitgangspunt blijven, maar niet langer op zichzelf doelstellingen vormen. In 1969 werd het in het DF als volgt geformuleerd: ‘Bij zijn inzet weet de christen zich solidair met alle mensen van goede wil.... Zijn inspiratie en motivering echter put de christen uit zijn geloof’.
Op deze fase zal naar onze mening onvermijdelijk een derde volgen, met twee kenmerken die het verzet van het ‘Vlaams en katholiek belang’ zullen oproepen. Wanneer een Vlaamse of christelijke vereniging is geëvolueerd naar doelstellingen die niet typisch Vlaams en christelijk zijn en die ze gemeenschappelijk heeft met andere niet-Vlaamse en niet-christelijke organisaties, dan zal een gedeelte van haar leden vaststellen dat de motivatie voor dit engagement evenmin noodzakelijk Vlaams en christelijk hoeft te zijn. Het kan, maar het moet niet absoluut. ‘Inspiratie en motivering’ kunnen, ook voor de christen, voortkomen uit algemeen menselijke ethische waarden, die hij eveneens gemeenschappelijk heeft met andersdenkenden. In dit stadium van zijn evolutie heeft het voor de christen weinig zin dat zijn organisatie uitdrukkelijk Vlamingen en katholieken wil bundelen. Wat hier in het gedrang komt, is het belang van die organisaties.... Het tweede kenmerk is, dat het voormelde opentrekken niet alleen zal slaan op maatschappelijk-politieke doelstellingen, maar ook op het persoonlijke gedragspatroon. Mede als gevolg van de evolutie in de kerk naar
| |
| |
een persoonlijke kritische houding tegenover de geloofsinhoud, zullen steeds meer christenen zelf verder willen zoeken, samen met de anderen, welke de normen van hun mens zijn zullen zijn. Dit betekent echter het einde van de kerk als machtsinstituut. Zolang iemand, een organisatie of instelling, het gedragspatroon voor andere mensen kan bepalen, heeft hij macht over hen. Zogauw mensen zich losmaken van het feit dat hun gedragsnormen door anderen voor hen worden bepaald, bevrijden ze zich van die macht over hen, en zij vernietigen ze tegelijkertijd. Organisaties zoals het DF, de CVP en zovele andere, verkeren in de tweede fase van de evolutie. Op zichzelf is er natuurlijk geen enkel bezwaar tegen een verbreden van doelstellingen en opentrekken van een engagement. Maar wanneer de volgende fase van deze evolutie raakt aan de belangen van een reeks instituten en organisaties die samen een machtsblok vormen in onze samenleving, dan moet die evolutie tijdig worden afgeremd, nl. in de fase van de politisering.
Nu kan men zich natuurlijk moeilijk verzetten tegen die politisering als zodanig. Daarom is het zo typisch dat het DF werd beschuldigd van het uitgeven van pornografie. Toevallig heeft Willy Spillebeen's werk niets te maken met pornografie. Dat heeft ook minder belang. Felix Dalle die de aanval in Kerkelijk Leven lanceerde, heeft trouwens moeten toegeven dat hij het boek niet had gelezen. Dalle wist van horen zeggen dat enkele traditionele taboeregels werden verschoven, en dit volstaat om door te steken naar de kern van de zaak: aan deze regels mag noch door Spillebeen, noch door het DF worden geraakt. Het gaat hier om normen die worden vastgehouden door traditionele instituten. Daarom moet het Davidsfonds Vlaams blijven en katholiek, en niet links. Niet omdat links worden verkeerd is. Maar wie links wordt, zal ook de normen van het mens-zijn mee willen bepalen, en als dat gebeurt zal al wat christelijk en kerkelijk is, als zodanig de macht moeten prijsgeven, om zuiver een inspirerende functie te gaan vervullen.
| |
Gezondheidszorg
Zo stilaan is de gezondheidszorg als belangrijk deel van de welzijnszorg voorwerp geworden van politiek denken en ageren. Zoals het vroeger reeds gebeurde met het onderwijs, wordt het nu voor de gezondheid duidelijk dat dit niet langer meer een privé-zaak van individuele mensen en groepen kan zijn, maar dat het intrinsiek verweven is met de organisatie en doelstellingen van de maatschappij, met het nemen van opties door de gemeenschap en dus met politiek beleid.
Doch op dit terrein is België nog niet ver gevorderd. In de landen benoorden ons zien wij wel voorbeelden van de richting waar wij naartoe moeten, bezuiden staat men nog verder achter. Ondertussen is de Belgische toestand chaotisch gegroeid, vol improvisatie en met de nodige concurrentiegeest en prestige-politiek. De kosten van de gezondheidszorg nemen voortdurend toe, omdat de mogelijkheden van de geneeskunde zijn toegenomen, wat een beter welzijn voor de mensen kan betekenen, maar dit brengt mee dat de gemeenschap de
| |
| |
tekorten van de begroting moet bijleggen. Hier rijst onmiddellijk de vraag naar de verantwoording van de kosten en naar nieuwe bronnen van inkomsten. Maar het echte probleem wordt daarmee niet opgelost. Wel zijn wij op het ogenblik zo ver, dat algemeen wordt aangenomen dat een grondige hervorming hier geboden is.
1. Deze constatering blijft echter zonder gevolg, omdat wij niet beschikken over de instrumenten die een dergelijk beleid mogelijk maken. Om te beginnen ontbreekt cijfermateriaal. Er zijn geen betrouwbare cijfers over de werkelijke kostenstructuur van de gezondheidszorg. Er is geen evaluatie van de voorhanden voorzieningen, noch van de werkelijke prestaties. Er is geen studie van de reële behoeften van de bevolking. Een tweede factor die vereist is om een echt beleid op te zetten, is de aanwezigheid van een visie op maatschappij en gezondheid. Het doel dat men wil bereiken moet duidelijk voorop gesteld worden. De grootte van de beurs bepaalt wel wat men kan besteden maar niet waaraan men het geld bij voorkeur zal besteden en dus moeten prioriteiten worden vastgelegd. Een derde vereiste is het opbouwen van een democratische besluitvorming langs kanalen van behoefteformulering vanuit de bestaande situatie en met kennis van de beschikbare mogelijkheden. Is het nodig hieraan toe te voegen dat dit heel iets anders is dan de gebruikelijke methode van consultatie van alle belangengroepen waar bij elk het hemdeke nader is dan het rokske? Bij belangengroepen is meestal niemand bereid ook maar iets te wijzigen, de bestaande toestand wordt bevroren, wat niets minder betekent dan een volstrekt immobilisme.
Met deze problemen sinds jaren geconfronteerd, staan we nog steeds voor het feit dat de drie voorwaarden niet vervuld zijn en een grondige planning altijd maar verwezen wordt naar een volgende regering.
2. Ondertussen kost de gezondheidszorg miljarden die de begroting niet voorzag en moeten dringende maatregelen genomen worden om het deficit weg te werken. Het wetsontwerp De Paepe ter sanering van de Ziekteverzekering valt op door zijn voorzichtig en voorlopig geïmproviseerde karakter: enkele besparingen hier en daar en nog maar eens een kraantje meer openzetten. Wat dit laatste betreft, gaat het o.m. om de verhoging van het plafond van de bijdragen voor de verplichte verzekering der geneeskundige verzorging met een overheveling van 0,65% van het werknemersaandeel naar de werkgevers. Dit brengt naar berekening 2.300 miljoen Fr op, in hoofdzaak gedragen door de werkgevers en voor een deel door de werknemers met een maandinkomen van 23.500 Fr tot 25.000 Fr.
Er zijn ook een aantal voorstellen die organisatorisch dieper ingrijpen, maar deze staan in de Memorie van Toelichting. Het gaat om de verwijzingsrol die de huisarts kan worden toevertrouwd en waardoor hij toegang verleent tot de specialistische geneeskunde, en een stelsel van controle op de prestaties, o.m. door het zo gevreesde verstrekkingenboekje om overbodige prestaties uit te sluiten. Maar daarover zullen nog uitvoerige besprekingen met alle belangengroepen gevoerd worden in een uitgebreide conferentie, waar het belangen-verdedigende element waarschijnlijk de ingebouwde rem zal blijken te zijn.
| |
| |
Sommige doktersgroepen roerden zich reeds heftig en schermden met de grote leuzen van de vrije geneeskunde. Anderen, zoals de vereniging van de huisartsen, gaven hun goedkeuring. De socialisten zagen de maatregelen veel liever rechtstreeks in de wet ingeschreven en zullen daar vermoedelijk in het parlement nog op terugkomen.
Ook over de prijzen van de farmaceutische produkten staat iets in de Memorie van Toelichting. Doch wellicht is dit al achterhaald door meer recente gebeurtenissen.
3. Tijdens de paasvakantie moet er in de departementen van de twee nieuwe socialistische ministers, Cools en Namèche, een drukke bedrijvigheid geheerst hebben, getuige de verrassende koninklijke besluiten en wetsvoorstellen waarmee beide ministers de publieke opinie in beroering brachten. In een Koninklijk Besluit over de prijzenbeheersing werd gesteld dat de prijs van de farmaceutische produkten met 6% omlaag moest. Minister Namèche kwam met een wetsvoorstel voor de dag dat een grondige aanpak van de ziekenhuisorganisatie voorziet. De definitieve tekst is op dit ogenblik nog niet bekend.
Op de voorstellen tot prijsdaling kwam protest van de farmaceutische firma's en van de apothekers. Op dit terrein heerst een erg ingewikkelde toestand omwille van het gebrek aan studie en cijfermateriaal. Publiek heerst er ongenoegen over de grote winsten die hier gemaakt worden, maar het is haast onmogelijk de berekening van de reële kosten, de investeringen, de gelden voor research, de publiciteitsuitgaven en de opgestreken winsten van deze sterk risicodragende nijverheidstak over te doen. In ieder geval wijzen recente cijfers op een uitgave van 15 miljard aan farmaceutische produkten.
Wanneer wij ons baseren op de studie van Prof. Dr. P.J. De Schepper, Het geneesmiddel in België, verschenen in Leiding Nr. I. 1971, dan lijkt de 6% verantwoord, maar niet het eind van de zaak. Het wetsvoorstel Namèche over de hervorming van de ziekenhuisorganisatie gaat uit van de idee dat de gemeenschap inkijkrecht heeft daar waar zij de rekening voorgeschoteld krijgt. De voorgestelde maatregelen, die heel wat ingrijpen van de Minister mogelijk maken, wekten hevige weerstand bij Caritas, de vereniging van de katholieke verpleeginstellingen. In deze termen gesteld steekt er stof in voor een equivalent van de schooloorlog van de voorbije jaren, een oorlog nu tussen de officiële instellingen en de ziekenhuizen van de privé sector.
Waar in principe planning en het vastleggen van nonnen broodnodig zijn en ook de controle van de gemeenschap bij subsidiëring normaal is, blijft het gevaar van willekeur vanwege etatiserende bemoeiingen niet denkbeeldig, juist gezien het gebrek aan objectief cijfermateriaal en studie van de behoeften. Ook hier is een nieuwe democratische beleidsopbouw wellicht de oplossing van het conflict en zou een regionaal opzetten van het ziekenhuisbeleid binnen een nationaal raam zowel de dreigende etatisering als de chaotische improvisatie uit de weg gaan. Maar op dit ogenblik lijken noch Caritas, noch Minister Namèche bereid tot deze visie.
10-5-'71
Ward Bosmans en Rita Jolie-Mulier
|
|