Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 968]
| |
Malaise in de landbouw
| |
Enkele gegevens ter oriënteringHeel in het kort geschetst, kunnen enkele grootheden of feiten misschien als baken dienen op dit niet al te gemakkelijke terrein. De landbouwbevolking van de Euromarkt, waarvan Benelux niet zo'n groot maar toch een wezenlijk onderdeel is, telt zowat tien miljoen arbeidskrachten. In feite gaat het hier om een raming van het aantal arbeidseenheden, waartoe de in de landbouw werkzame arbeidskrachten (fulltime of parttime tewerkgesteld) herleid werden. In 1960 waren er nog ongeveer vijftien miljoen; tegen | |
[pagina 969]
| |
1980 zal hun aantal gereduceerd zijn tot vijf miljoen. Deze getallen spreken boekdelen over de diepgaande en voortdurende evolutie in de sector. Ze bieden ook een verklaring voor heel wat sociaal-economische en psychologische spanningen, die met een dergelijke afvloeiing uit de sector gepaard gaan. In 1960 stelde de Euromarktlandbouw zowat 20% van de totale actieve bevolking tewerk en realiseerde ongeveer 10% van het bruto nationaal produkt. In 1970 is dit ongeveer 14% geworden met een bijdrage in het sociaal produkt van zowat 7%. Een juiste interpretatie van deze gegevens zou heel wat nuancering vergen, maar zelfs mét die nuancering blijven ze revelerend. Alle fraseologie betreffende de volgens sommigen te forceren structuurhervormingen kan het feit niet verdoezelen, dat zelfs in een land als de Verenigde Staten de landbouwbevolking, die 5% van de actieve bevolking vertegenwoordigt, slechts half zoveel van het bruto nationaal produkt kan realiseren. En men denke dan niet te gauw dat het bijvoorbeeld uitsluitend over een probleem van de zwarte landbouwbevolking in het Zuiden zou gaan. Terloops weze hier vermeld dat de landbouwbevolking in de Verenigde Staten jaarlijks zowat 5 miljard dollar subsidies ontvangt.... dat is zoveel als die van de E.E.G. Door het hele landbouwprobleem loopt een rode draad van een relatief te geringe toegevoegde waarde, een te laag inkomen, enz.. Dat is te wijten aan bepaalde toestanden op het micro-economisch vlak, maar ook - het heeft geen zin hier de dosering proberen te bepalen - aan vele elementen die boven het individuele bedrijf uitstijgen. De prijsvorming van de land- en tuinbouwprodukten speelt zich in een belangrijke mate af onder ‘wereldvoorwaarden’, dat wil vaak zeggen in een wereldmarkt van miljoenen producenten, die stroomop- en -afwaarts van hun positie dikwijls een grotere, meer geconcentreerde leverancier of afnemer ontmoeten. Dit soort van commerciële confrontatie kan men in vele omstandigheden het best vergelijken met een slag van een ijzeren tegen een aarden pot. De landbouwpolitiek die de meeste landen ter wereld voeren, heeft ondermeer tot doel die slag te verzachten. Overal ter wereld heeft het landbouwbeleid echter ook andere doeleinden of kenmerken, bijvoorbeeld met betrekking tot de evolutie van de kosten van levensonderhoud van de hele bevolking. De geschiedenis bewijst en de komende jaren zullen waarschijnlijk verder aantonen, dat deze voor de landbouw in zijn geheel niet rooskleurige situatie tot op belangrijke hoogte een - men zou soms kunnen vrezen bijna fataal - algemeen voorkomend sociaal economisch gegeven is. Het is dan ook niet te verwonderen dat een sector met problemen van die omvang telkens weer het actieveld schijnt te worden van politieke wonderdokters die - vaak met de beste bedoelingen - met globale hervormingsplannen, | |
[pagina 970]
| |
met dé radicale oplossing komen aandraven. De ervaring met dat soort plannen en oplossingen heeft echter niet alleen de boeren maar ook hun leiders allang de nodige dosis scepticisme bijgebracht. | |
Landbouw in de E.E.G.Ook zonder Euromarkt zou een schets van de landbouwproblematiek in het algemeen er ongeveer uit gezien hebben als die hierboven. Dit mogen wij niet uit het oog verliezen. Het alternatief van een Belgische of Nederlandse landbouw buiten de Euromarkt zou op de dag van vandaag eveneens zijn problemen hebben gehad. Toch brengt het Euromarktbeleid natuurlijk enkele specifieke problemen met zich mee. Op het ogenblik dat de E.E.G. nog maar pas een aanvang heeft gemaakt met het grondwerk voor een ruimer sociaal-economisch beleid, staat, als een wolkenkrabber op een grote onvoltooide werf, het gebouw van de Europese landbouwpolitiek al met de mei in het dak. Dit beeld moge overtrokken zijn, maar het laat toch aanvoelen: 1) dat men bij de toepassing van het Verdrag van Rome met de landbouwregelingen vooruitgelopen is op de rest; 2) dat deze vooruitgekomen sector vaak hinder ondervindt van het feit dat andere aspecten van het Europese beleid niet méér gelijktijdig gerealiseerd werden. Er zijn verschillende redenen te noemen voor deze gang van zaken. Het Verdrag van Rome voorziet inzake landbouwbeleid een nauwkeuriger uitgestippelde processus dan voor sommige andere aspecten van de sociaal-economische politiek. Dit was voor een belangrijk gedeelte te verklaren door het feit dat elk partnerland een eigen uitgebouwde vorm van landbouwbeleid had: dus zes specifieke vormen, die als zodanig niet of slechts zeer moeilijk te integreren waren, zodat er nieuwe, meer gemeenschappelijke constructies opgebouwd moesten worden. Anderzijds heeft ook het feit meegespeeld dat een landbouwbeleid belangrijke openbare financiën vergde. Velen die de politieke eenmaking van Europa via de omweg van de economische integratie wilden realiseren, zagen in het Europees Landbouwfonds ook een soort vliegwiel, dat de Europese integratie over de dode momenten heen moest helpen stuwen. Een in dit verband treffend feit was het zgn. Franse ultimatum van oktober 1964, waarin er sprake van was ‘van de gemeenschappelijke landbouwmarkt de toetssteen te maken en de voorwaarde zelf van iedere Europese constructie’Ga naar voetnoot1). Vanaf 1958 is het Europese landbouwbeleid met veel horten en stoten tot stand gekomen. | |
[pagina 971]
| |
Wie op de afgelegde weg terugkijkt, kan constateren dat bij iedere gemeenschappelijke beslissing alle ledenlanden telkens met meer nieuwigheden en compromissen geconfronteerd werden dan in het toch meer bekende en aangepaste kader van de corresponderende vroegere nationale beslissing. Dit feit alsmede de onvermijdelijke moeilijkheden die met het inrijden van een nieuw systeem gepaard gaan, heeft de jongste jaren in landbouwkringen herhaaldelijk (en begrijpelijk) wrevel gewekt. Moeilijkheden van die aard waren vanzelfsprekend te verwachten, hoewel ze door enkele bijkomende factoren sterk vergroot werden. Het lag in de lijn van de verwachtingen dat zich in de Europese landbouw tijdens de overgangsperiode aanpassingsmoeilijkheden zouden voordoen. Tal van niet zomaar te harmoniseren sociaal-economische data (lonen, sociale voorzieningen, fiscaliteit, enz.) liggen van land tot land soms zo ver uiteen, dat een bepaald geharmoniseerd economisch gegeven - b.v. de richtprijs van een produkt - fataal voor de enen te hoog, voor de anderen te laag en voor weinigen gepast uitvalt. Een van de meest ernstige aanpassingsstoornissen betrof de zuivelsector, die ongeveer een vierde van de omzet en een relatief nog belangrijker deel van de arbeidsbehoefte in de landbouw vertegenwoordigt. Wie herinnert zich niet de zuiveloverschotten, die intussen tot de verleden tijd behoren, maar indertijd door een bepaald soort sensatiepers en de propagandadiensten van de Commissie tot hooggebergten werden gepromoveerd. Ondertussen stond ook de hele Europese economie en de rest van de wereld niet stil. De Franse devaluatie en de Westduitse revaluatie van 1969 hebben de Europese landbouwpolitiek tot in zijn fundamenten geschokt en in de landbouw sterke inkomensdiscrepanties veroorzaakt. Voor de Franse landbouw, die zowat de helft van de E.E.G.-landbouw vertegenwoordigt, bracht de devaluatie bepaalde voordelen, die Frankrijk praktisch tot een partner van de Europese Commissie maakte in haar streven om het Europese peil van de landbouwprijs gedurende enkele jaren te bevriezen. In de wereldeconomie vielen enkele jaren van landbouwtopproduktie samen met een analoog fenomeen in de Euromarkt. De specifieke economische doelstellingen van een paar belangrijke handelsblokken als de Verenigde Staten en Groot-Brittannië (met de Commonwealth) brachten voor de Europese landbouw tijdens de voorbije moeilijke jaren meer kommer mee dan soelaas. Dat alles kunnen wij evenwel nog tot de ‘normale’ perikelen van een gemeenschap-in-wording en van een ruimere internationale confrontatie rekenen. Met een verstandige pragmatische aanpak waren die wel te verhelpen geweest. Maar - en dat is een maar - de Europese Commissie achtte die moeilijke periode opportuun om voor de Europese landbouw een vrij | |
[pagina 972]
| |
strakke en harde, zelfs ietwat ideologisch getinte lijn te propageren. En dit was volgens ons een van de belangrijkste oorzaken en/of aanleidingen van de landbouwmalaise van de jongste jaren. | |
Het plan MansholtHet ‘Memorandum inzake hervorming van de landbouw in de Europese Gemeenschap’ - in de volksmond het plan Mansholt genoemd - behelsde een ambitieus plan om de produktiestructuren in de landbouw te hervormen. Aan de commercialisatiestructuren - een thema dat in de landbouw-economische wereld niet van de lucht is - wijdde het Commissie-memorandum slechts heel weinig aandacht; en van hervorming was hier helemaal geen sprake meer, slechts van aanpassing. Een andere nogal pikante bijzonderheid van het plan was, dat een op zichzelf normale evolutie naar grotere bedrijfseenheden geforceerd werd door een eenzijdige affectatie van openbare steun, waarbij vele boeren gediscrimineerd dreigden te worden. Dit, samen met de bedoeling de landbouw-prijzen verder te bevriezen, gaf aan het Commissievoorstel een zeker ideologisch tintje: de Staat zou als de grote hervormer optreden, de zelfstandige onderneming werd in haar economisch vermogen aangetast. Ongetwijfeld tegen zijn bedoeling in, maar dan toch als een gevolg van zijn radicaal, uitdagend en vaak nogal machiavellistisch optreden, versterkte Mansholt bij de openbare mening een bepaalde verkeerde opvatting over de landbouw en maakte hij vele boeren en tuinders nog meer defaitistisch of verbitterd. Was het de taak van de Europese Commissie een dergelijk beleid te onderschrijven ten opzichte van een sector die sinds tientallen jaren inzake arbeidsproduktiviteit met andere industrieën mee aan de top staat? Had een matiger en voor het beroep meer aanvaardbaar beleid geen positiever effect gesorteerd? Nu de Europese Ministerraad het landbouwschip eindelijk door de gevaarlijke stormzome heeft kunnen loodsen waarin het door de gebeurtenissen van de laatste jaren verzeild was geraakt, heeft het niet veel zin meer, over dat hervormingsplan van de Europese Commissie verder te peroreren. Hopelijk zitten wij nu weer in een wat rustiger vaarwater. Zowel micro- als macro-economisch en sociaal kan de landbouw die rust goed gebruiken. Van hun ‘landbouwpolitiek Rome’ verwachten de boeren in de toekomst meer zegeningen en minder banbliksems. |
|