| |
| |
| |
Enige controversen over drugs en drugbeleid
J.H. van Meurs
De onzekerheid van het publiek over drugs groeit met het aantal publikaties daarover. Het is blijkbaar nog niemand gelukt om orde te scheppen in de chaos, integendeel. Deze situatie is niet uniek voor drugs, maar betreft veel zaken in deze maatschappij. We zullen hier met betrekking tot de drugs een poging tot gedeeltelijke analyse doen. We beginnen dan met een definitie.
Onder drugs wordt tegenwoordig bij voorkeur verstaan: psychisch werkzame stoffen, die niet als geneesmiddel zijn voorgeschreven, noch ook als geïnstitutionaliseerd genotmiddel zijn aanvaard. Slaapmiddelen en pijnstillers worden hier meestal niet toe gerekend. Ze worden als geneesmiddel voorgeschreven. Alcoholica, rookwaren (tabak) evenmin: deze zijn geïnstitutionaliseerde, d.w.z. vrijwel algemeen aanvaarde genotmiddelen.
Van de niet-geïnstitutionaliseerde middelen is een aantal buiten de wet gesteld. Deze gaan ons hier vooral aan. Het betekent, dat handel erin of gebruik ervan handelaar en gebruiker bestempelt tot strafwaardig individu. In Nederland geldt dat voor de cannabis - of hennepprodukten, haschisch en marihuana, sedert de nieuwe opiumwet van 1928. Toen is er een verbodsbepaling ingesteld, zonder dat er eigenlijk gebruikers in Nederland waren. In 1953 is volgens de internationale afspraken en met het oog gericht op Marokko een wijziging in de opiumwet doorgevoerd, waarbij niet alleen de handel in de verboden waar, maar ook het bezit ervan strafbaar is gesteld. Ook toen was er bij ons nog geen noemenswaardig drugprobleem. Pas in 1966 is de LSD ook onder de opiumwet gebracht, naast heroine, cocaine, morfine, opium, cocabladeren, hennep etc.. Dat betekent, dat sedert 1953 de mogelijkheid was gegeven om gebruikers van cannabis te straffen. Het strafmaximum werd bovendien van 1 op 4 jaar gebracht. Dit is wellicht bedoeld geweest voor de handelaar, maar voor de gebruikers was het onevenredig zwaar: de maximumstraf voor dood door schuld is 9 maanden gevangenisstraf. Bovendien zijn de internationale afspraken op grond waarvan deze strafbaarstelling is geschied, inmiddels alweer komen te vervallen.
In Denemarken, dat dezelfde internationale verplichtingen heeft aangegaan
| |
| |
als wij bij het Verdrag van New York in 1961, is het arresteren en straffen van cannabisgebruikers in 1969 afgeschaft. Nu zijn er in Nederland een aantal juristen, zoals Frenkel, Hulsman en Van der Meulen, die ernstig bezwaar maken tegen dit harde beleid en het insluiten daarbij van cannabisprodukten. Enkele gronden kwamen we hierboven al tegen. Andere gronden zijn de volgende:
a) Het beleid onderdrukt het gebruik niet, integendeel: het werkt b.v. in bepaalde kringen gebruik-als-protest in de hand. De toename van de cijfers tot 10% van de huidige schooljeugd in 1971 wijst in deze richting. De verwachtingen hadden ook niet anders mogen zijn, gezien de overeenkomstige situatie met de drooglegging van Amerika, waar de ervaring ook een toename heeft doen zien.
b) Het niet onderscheiden door verschil in maatregelen tegen verschillende stoffen doet de gebruikers gemakkelijk overgaan van het ene middel op het andere. Dat betekent veelal een overgang van de weinig gevaarlijke cannabis naar de zeer gevaarlijke amphetamine, opium, heroine of STP. Het kernprobleem zit in de schijnbaar toegenomen behoefte aan roes- en genotmiddelen. Een dergelijk sociaal-cultureel probleem wordt niet opgelost met repressieve maatregelen.
c) Het bestempelen van gebruikers als misdadig kweekt misdadigheid: het brengt gebruikers in contact met andere delinquenten als ze gegrepen worden en het doet ze als misdadigers behandelen. De suggestie kan hun licht in misdadige richting sturen, temeer waar het vooral jeugdigen betreft.
d) Een minstens even groot gevaar ligt in het behandelen van de verslaafde gebruikers, dus misbruikers, als misdadigers. Hun genezingskansen worden daardoor verkleind.
e) Er is wel gesuggereerd, dat het de politieke bedoeling van deze wet geworden is om ‘de jeugd in de vernieling te helpen’. Waarschijnlijker is de politieke bedoeling, om een strafbaar feit bij de hand te hebben wanneer men eigenlijk iemand voor iets anders wil grijpen.
f) Haschisch is gemakkelijk op te sporen. Daardoor krijgen de farmacologisch minst gevaarlijke middelen de meeste aandacht.
Primair ging het over opium. Er waren vroeger opiumverdragen om de opiumhandel en opiumproduktie te beperken. Zoals bekend is opium een oosters produkt. Heroine en morfine zijn daaruit te bereiden. Alle drie zijn sterk verslavende en roesverwekkende middelen, waarvan de morfine in de geneeskunde een belangrijke pijnstiller bij ernstige kwalen is gebleven. Morfine is dus zowel geneesmiddel als drug. Behalve verslaving treedt bij deze drugs gewenning op, d.w.z. een gebruiker heeft als regel een steeds grotere hoeveelheid nodig om hetzelfde effect te bereiken. Bij ontwenning krijgt hij zeer onaangename ontwenningsverschijnselen. Geen bonafide
| |
| |
auteur zal het dan ook in zijn hoofd halen om te beweren dat deze middelen niet onder strenge controle gehouden moeten worden op nationaal en internationaal niveau. Opium is dus slecht voor de gebruiker. Hij wordt verslaafd, indolent, krijgt gebrek aan interesse voor andere zaken dan het middel, gaat zijn lichamelijke gezondheid verwaarlozen, enz.. Maar in landen waar geen werk, geen eten en veel ziekte is, is opium een middel dat een schrale troost geeft aan een verkommerd deel van de bevolking. Politiek gezien houdt opium een dergelijke bevolking wellicht ook rustig. D.w.z. er zou minder sociale onrust komen, wanneer het armste deel van de bevolking genoeg opium gebruikt. Nu is er een soortgelijke toestand in Marokko met betrekking tot de kif (haschisch). We kunnen zeggen: kif heeft in Marokko de functie van ‘opium voor het volk’. Ondanks het verbod op het gebruik in 1953 wordt kif daar onder de armere bevolkingslagen veel gebruikt. Dit wordt veelal door de vingers gezien door justitie en politie. Dit gebruik nu fungeert als alibi voor economische achterlijkheid van het land. Immers zolang men de kif de schuld kan geven, hoeft men aan de sociaal-economische toestand niets te doen. Nu zijn er echter ook auteurs zoals Gunning, die het andersom zien. Ze zeggen, dat als de plaag van het kif-gebruik maar overwonnen is, het met de bevolking vanzelf beter gaat. Bovendien denken dezen, dat onderdrukking, verbod, straf enz., efficiënte middelen zijn om gebruik en daarmee misbruik in te perken. Welnu, in Nederland is dat met de marihuana niet gelukt en in Amerika met de alcohol-drooglegging in de dertiger jaren evenmin. De groep Gunning liet kortgeleden hier een boekje, Jeugd onder drug, verschijnen, geschreven door Granaat en een journalist. Deze groep van vijf maakt daarbij een aantal denkfouten:
1. Ze nemen een oorzakelijk verband aan zonder zorgvuldig andere interpretaties van een verschijnsel af te wegen.
2. Ze passen een intimidatietechniek toe zonder onderzoek naar het te verwachten effect ervan.
3. Ze stellen toestanden in Marokko gelijk aan toestanden in Nederland en ze baseren daarop een bepaalde verwachting, n.l. van ondergang van ons volk door de marihuana.
4. Het boekje staat vol met halve en hele onwaarheden. De vierde denkfout van de groep bestaat dus hierin dat ze menen met bedrog onze cultuurwaarden te kunnen beschermen.
De vraag is nu: hoe is het mogelijk dat een groep burgers met respect voor de wet zo op een dwaalspoor raakt? Voor de beantwoording van deze vraag gaan we weer terug naar de historie.
In de dertiger jaren had een zekere Amerikaan, Anslinger, veel prestige
| |
| |
verworven met zijn Federal Bureau of Narcotics. Dit bureau had zich met veel succes bezig gehouden met de bestrijding van de opiumhandel. Marihuana en haschisch waren in de ogen van velen al eerder een verdacht middel, hoewel er toen al meerdere rapporten uitgebracht waren (o.a. het Amerikaanse Legerrapport van 1932), waarvan de conclusie altijd weer luidde, dat deze middelen een gevaarlijkheid hadden van hoogstens het niveau van alcohol. Toch heeft Anslinger het als morele ondernemer in Amerika zover gebracht, dat de Marihuana Tax Act aangenomen werd door het Congres. Volgens deze wet was kopen en verkopen of het in bezit hebben van hennepprodukten ineens tot een ernstig vergrijp bestempeld. Het verbod heeft het La Guardia rapport in 1944 en het Wootton rapport van 1969 evenals een Canadees rapport van 1970 overleefd en niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook in de Verenigde Naties: een commissie van de Secretaris Generaal der Verenigde Naties bepaalt welke middelen onder controle gehouden moeten worden; en de invloed van de Verenigde Staten is erg groot. Begin van dit jaar op de conferentie in Wenen heeft men de harde lijn tegen de cannabisprodukten gehandhaafd.
De verduidelijking van de harde lijn zien we in Frankrijk, België, Duitsland en Nederland. In België heeft minister Vranckx in april een verscherpte strijd aangekondigd tegen ‘verdovende middelen’ en in Nederland is amphetamine-gebruik nu net strafbaar gesteld bij een wijziging in de geneesmiddelenwet. Verder heeft in Nederland het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid het hierboven genoemde misleidende boekje Jeugd onder drug gekocht om te verspreiden onder de middelbare scholieren. De ‘rokers’ onder hen zullen daarop wel reageren met ‘shit’. Het gevaar lijkt nu gegeven, dat zij daarmee andere reëlere vermaningen aan hun laars zullen lappen en dat de bang gemaakte ouders niet zullen beseffen, dat juist zo'n boekje de kloof tussen hen en hun kinderen vergroot.
Maar wat zijn nu eigenlijk de directe gevaren van de drugs? We hebben al genoemd de gevaren van de opiumachtige stoffen. Amphetamine-achtige stoffen geven geen lichamelijke, maar sterke psychische afhankelijkheid en een sterke gewenning, waardoor een telkens vergrote dosis nodig is. Daardoor komt bij spuiten de acute dood door overdosering betrekkelijk vaak voor. LSD geeft geen gewenning en geen verslaving, maar wel psychotische fasen, die terug kunnen komen nadat het middel allang uitgewerkt lijkt. Verder zijn beschadiging van kiemcellen door LSD beschreven. Verbod en controle van deze drie groepen middelen lijkt dus bepaald niet onredelijk en bij gebruik anders dan als geneesmiddel moet men zeker aan een mogelijkheid van psychische stoornis van de gebruiker van deze drie groepen stoffen denken. Ook bestraffing van de illegale handelaren in deze drie groepen stoffen lijkt nodig.
| |
| |
Anders staat het met de cannabisprodukten. Het gevaar daarvan is nog door geen enkel wetenschappelijk rapport beschreven als groter dan dat van alcohol, integendeel. Uit een publikatie uit het Brooklyn State Hospital wordt vermeld, dat in 1968 2.126 nieuwe patiënten opgenomen zijn in dat jaar. Daarvan waren er 165 cannabismisbruikers en van deze misbruikers waren er 14 waarvan de cannabis een bijdrage tot het ziektebeeld had gegeven. Slechts in twee gevallen waren ernstige psychische stoornissen direct en vooral te wijten aan het misbruik van cannabis. Dat is dus van de misbruikers ongeveer 1 ½%. Misbruik in de zin van verslaving en overmatig gebruik tesamen komt ongeveer bij 3% van de gebruikers voor. (Bij alcohol ligt dit percentage hoger). Acute stoornissen vergelijkbaar met de pathologische roes komen bij cannabis zelden voor, tenminste veel zeldzamer dan bij alcohol-gebruik. 90% van de druggebruikers gebruikt alleen cannabis en daarvan verreweg de meesten matig. Vele cannabisgebruikers laten alcohol en tabak staan.
Wat betreft de term ‘soft’ het volgende. Dit kan slaan op de drugs zelf: cannabis geeft minder kans op verslaving, geen gewenning, geen ontwenningsverschijnselen bij stoppen (in tegenstelling tot alcohol en tabak), geen longkanker of hartinfarct (zoals bij tabak), geen leverziekten, delirium tremens, chronische psychosen, aftakeling of andere chronische ziekten zoals bij en door alcoholisme. ‘Soft’ kan ook slaan op het gebruik: er is weinig kans op overmatig gebruik. Tenslotte kan ‘soft’ slaan op de gebruiker: Black Panthers roken niet. Misschien zijn de gebruikers van uitsluitend cannabis ‘soft’. In ieder geval is er nog steeds geen redelijke grond gevonden om een gewone cannabisgebruiker als gestoord of misdadig te beschouwen.
Het zou gewenst zijn om tot decriminalisering van het gebruik over te gaan, zoals in Denemarken is geschied. Daarbij zou depathologisering moeten plaatsvinden, want anders komt de gebruiker van de regen in de drup. Op den duur zouden beperkende wettelijke bepalingen ontworpen kunnen worden in de trant van de regeling van gebruik van alcoholica en tabak: warenwet-controle, leeftijdsgrens, beperkte licentie tot verkoop, etc. Alle gebruikers, inclusief misbruikers en verslaafden, missen deze vormen van wettelijke bescherming op dit moment. Op deze wijze zou het ook mogelijk worden om de malafide opium- en amphetamine-handelaren te onderscheiden van de dan bonafide haschisch-handelaren. Maar wellicht zijn voor dit laatste weer veranderingen nodig in de internationale afspraken.
Tenslotte moeten we nog stil blijven staan bij het generatieconflict als factor bij druggebruik. Dat is dan geen nieuw probleem, alleen de vorm is wat nieuw. Progressieve ideologie, andere roesmiddelen, andere haardracht, andere kleding en taal dan de oudere generatie, eigen exclusieve clubs en
| |
| |
verenigingen geven de mogelijkheid aan de jongeren om hun eigen identiteit op te bouwen. De ouderen lijken wel bang dat hun cultuuroverdracht mislukt. Er zijn veel veranderingen, en traditionele ritualiën en normen doen het niet zo goed meer. Autoriteiten worden ondermijnd en dit leidt tot krampachtigheid bij overheden en ouders. De bron van deze krampachtigheid is vooral angst, terwijl de soepelheid ontbreekt om het wereldbeeld te herzien. Het nieuwe wordt als dreigend ervaren en kan niet worden verwerkt. Er is ook wel veel nieuws dat verwerkt moet worden. En wanneer het nu waar is, dat de nieuwe genotmiddelen (de hennepprodukten) minder schadelijk zijn dan tabak in sommige opzichten en minder dan alcohol in andere, wat moeten we dan nog met alcohol en tabak? Dan worden we bedreigd in ons geloof, in onze gewoonten en dat gaan we tegenhouden door ontkenning. Daar komt bij, dat de overheid als autoriteit dreigt te falen. De onzekerheden hieromtrent worden eveneens ontkend. Het projecteren op een zondebok, in casu de drugs, is nodig voor het behoud van het eigen geestelijk evenwicht. Hoe groter de angst, hoe groter de zondebok moet zijn en hoe gevaarlijker alle drugs moeten schijnen. Tenslotte is het een frustrerende situatie dat de jongere weigert om de oudere voort te laten leven in zijn evenbeeld. Dit geeft nog een nieuwe dimensie aan de angstige onzekerheid van de oudere en wellicht een motivering te meer om de jongere zelfs agressief te bejegenen. De drugs zijn tenslotte het symbool van het nieuwe, het gevaarlijke, het vernietigende, het dodelijke.
Het is gevaarlijk om deze dingen niet te willen zien. We kunnen ons afvragen, waar deze enorme onzekerheid vandaan komt, die enerzijds aanleiding geeft tot toenemend en vaak onoordeelkundig druggebruik enerzijds en toenemende en vaak onoordeelkundige bestrijding daarvan anderzijds. Analyse van de structurele maatschappelijke ontwikkeling zou ons te ver voeren. Het is te hopen dat overwegingen zoals hierboven werden gegeven, aanleiding zijn tot een depolarisering van de visies op drugs.
| |
Literatuur
W.K. van Dijk en L.H.C. Hulsman, red., Drugs in Nederland, Paul Brand, Bussum, 1970. |
De Granaat en Theo J. vander Wal, Jeugd onder drug, Kolff & Co., Amsterdam, 1971. |
K.F. Gunning, Wat is verslaving, in Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde, 10 okt. 1970, nr. 41. |
M. Kooyman, Soft drugs, een kwestie van definitie, in Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde, 13 febr. 1971, nr. 7. |
H.M. van Praag, Marihuana. Folklore en Wetenschap, in Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde, 13 febr. 1971, nr. 7. |
Cor Wijbenga, Soft Drugs, Van Gennep, Amsterdam, 1970. |
|
|