Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 935]
| |
Misdadigers en hun slachtoffers
| |
[pagina 936]
| |
heeft in Nederland reeds enkele merkwaardige realisaties op haar actief. In België zit de rechtspleging nog altijd vast in een archaïsche strafopvatting. Wil men meer aandacht gaan besteden aan de slachtoffers van delicten, dan vraagt dat echter een fundamentele bezinning, om te voorkomen dat een al te simplistische scheiding en tegenstelling tussen slachtoffer en dader in het leven wordt geroepen. Deze dichotomie is immers een naïeve fictie, die slechts past in een primitieve mensopvatting: ‘goeden’ en ‘slechten’ zijn niet altijd zo goed uit elkaar te houden als in een cowboyfilm. Wil men een tegenstelling invoeren tussen de ‘victimologie’ als leer van het slachtoffer (de term werd voor het eerst gebruikt door B. Mendelsohn in 1956) en de ‘criminologie’ als leer van de misdadiger, dan is dat wel historisch te verklaren, maar antropologisch niet te verantwoorden. | |
Victimologie, geen aparte wetenschapHet klassieke strafrecht is gebaseerd op een mensbeeld waarbij duidelijk gesteld wordt dat de mens vrij is, dus verantwoordelijk en aansprakelijk voor de door hem gepleegde daden. Dit had tot gevolg dat alleen daden belangrijk waren en dat aan elke daad een bepaald straftarief beantwoordde: de taak van de strafrechter was - en is nog vaak - een zuiver aritmetische. Maar reeds in 1877 betoogde Ferri dat dat beginsel van de vrije wil, waarop heel het klassieke strafrecht berust, een fictie is en dat het begrip morele verantwoordelijkheid veel beter vervangen kon worden door het begrip sociale verantwoordelijkheid. Reeds rond de jaren negentig van de vorige eeuw beschouwde de Italiaanse positivistische school de wet als een veranderlijke sociale instelling en de misdaad als 't produkt zowel van individuele disposities als van krachten uit de omgeving. Het is niet alleen interessant, maar ook een beetje beangstigend, vast te stellen dat een hele reeks criminologische themata al bijna een eeuw geleden hun eerste formulering hebben gekregen en dat de oogst van wat wij er intussen van terecht hebben gebracht, zo schraal is. De probleemstelling van de Italiaanse positivisten kan als volgt worden samengevat: 1. Hoe ziet de fysische, psychische en sociale make-up van misdadigers eruit? 2. In welke categorieën kan men de heterogene groep van misdadigers onderbrengen met het doel de sociale bescherming en de individuele preventie te bevorderen? 3. Moet de delinquente verantwoordelijkheid gefundeerd blijven op het metafysische begrip van de vrije wil, of alleen op het legale bewijs dat een als strafbaar gedefinieerde daad door de beschuldigde bedreven is? | |
[pagina 937]
| |
4. Moet de straf uitsluitend bepaald worden door de intrinsieke zwaarte van de misdaad, of moet ze rekening houden met de persoonlijkheid van de misdadiger en met het eventuele recidive-gevaar? 5. Hoe kan deze laatste, subjectieve factor, die immers afhangt van een prognose, met voldoende zekerheid vastgesteld worden om als leidraad te dienen, eerst in de veroordeling, vervolgens in de behandeling, tenslotte in de vrijlating? 6. Moeten de traditionele vormen van bestraffing de exclusieve of primaire wapens blijven in de strijd tegen het delinquente gedrag, of moeten zij aangevuld, ja, vervangen worden door meer soepele en meer gediversifieerde vormen van behandeling, die reformatief, curatief en protectief van aard zijn? 7. Indien ja, op welke groep van delinquenten kunnen deze nieuwe maatregelen worden toegepast? 8. Hoe kunnen wij het gevangeniswezen en het cellulaire stelsel - de grote dwaling van de 19e eeuw - volledig uitschakelen? 9. Wat kunnen wij doen om de reïntegratie van een misdadiger in de maatschappij te bevorderen? Hoe komt het dat vragen als deze tot nog toe zo weinig invloed hebben gehad op de strafrechtspleging? Een van de verklaringen is misschien te vinden in wat baron Garofolo, een van de stichters van de positivistische school en zelf een magistraat, eens geschreven heeft: ‘Rechters zijn doctors in de rechten. Het burgerlijk recht is de basis van hun kennis en het kenmerk van hun cultuur. Maar heel deze kennis is voor een groot deel onbruikbaar op het totaal verschillende terrein van het strafrecht. Rechters zijn de slechtst gekwalificeerde mensen om misdadigers te beoordelen. Zij hebben de gewoonte, door de aard zelf van hun opleiding, abstractie te maken van de concrete mens om zich volledig op formules te concentreren’. Deze uitspraak dateert van 1890. Ze is nog altijd geldig. Wie de 80-jarige geschiedenis van de jonge wetenschap die criminologie heet, nader analyseert, kan zich moeilijk van de indruk ontdoen dat deze wetenschap geboren is uit het slechte geweten van het strafrecht en door datzelfde strafrecht steeds als een stiefkind is behandeld. Een rebellerend stiefkind, dat het strafrecht voortdurend in Frage stelt. Binnen het kader van het strafrecht kan de criminologie als wetenschap nooit tot ontplooiing komen. Wordt ze herleid tot de studie van de misdaad en/of de misdadiger zoals deze door het strafrecht worden omschreven, dan werkt zij met een materieel object dat een mythe is. Om hem te kunnen veroordelen, moet het gerecht de dader herleiden tot een mythe. Wie echter geconfronteerd wordt met het existentiële drama van een medemens, kan niet meer oordelen. | |
[pagina 938]
| |
‘Le “Tu ne jugeras pas” de la morale chrétienne doit être considéré comme une des formules métaphysique les plus importantes qui existent’ (Gabriel Marcel). De Greeff heeft eens de vraag gesteld, of de menselijke rechtspraak in vele gevallen geen grotere onrechtvaardigheid begaat dan het onrecht waaraan de delinquent zich schuldig maakt, omdat zij, door haar optreden, het gezin van de delinquent in de grootste ellende achterlaat. En mijmerend voegde hij eraan toe: indien er een Gerechtigheid bestaat, dan moet die wel in verlegenheid zitten met de wijze waarop wij, mensen, recht plegen. Tegen deze achtergrond kan ook een aparte victimologie en een aparte belangstelling voor het slachtoffer ten dubbelen titel gevaarlijk zijn: weer eens wordt een fictieve categorie gecreëerd, doordat alleen diegenen als slachtoffer gezien worden die er de uiterlijke kenmerken van vertonen in functie van een klassieke misdadigheidsconceptie, en in diezelfde archaïsche rechtsconceptie worden de daders weer opnieuw of blijven ze gestigmatiseerd. Een victimologie als aparte wetenschap - hoe goed bedoeld ook - betekent een stap achteruit in de verworven inzichten van de criminologie en in het humaniseringsproces van het strafrecht. Wordt de victimologie daarentegen gezien als een vernieuwde vorm van criminologie, waarbij antropologisch geen onderscheid wordt gemaakt tussen daders en slachtoffers, dan houdt dit een vernieuwde kans in om de strafrechtspleging tot een radicale herziening te dwingen ten bate van de medemens en uiteraard ten bate van heel de gemeenschap. Daartoe is het echter nodig, de criminologie vanuit de actuele antropologische verworvenheden opnieuw te definiëren. | |
Een nieuwe definitie van de criminologieDe stelling dat de criminologie de studie van de delinquente mens is, steunt op het vooroordeel dat de maatschappij op te splitsen zou zijn in twee goed van elkaar te onderscheiden groepen: delinquenten en niet-delinquenten. De nieuwere opvatting, als zou de criminologie de studie zijn van het sociaal-afwijkend gedrag, kan de toets van een maatschappijkritische analyse niet doorstaan: vergeleken met de misdadigheid van bepaalde zogenaamd sociaal-aangepaste structuren - economische stelsels, al dan niet democratisch genoemde regeringsvormen - is de doorsnee delinquent een kleine leerjongen. Nee, het object van de criminologie is de mens tout court. Zoals de Franse criminoloog Laignel-Lavastine schreef: ‘L'objet de la criminologie est l'homme tout court... Nous définirons d'une manière inédite, la criminologie comme l'étude complète et intégrale de l'homme avec la préoccupation constante de mieux connaître les causes et les remè- | |
[pagina 939]
| |
des à son activité antisociale. C'est la science complète de l'homme’. Of De Greeff in zijn Introduction à la criminologie: ‘On oublie trop que le criminel est avant tout un être humain qui ressemble bien plus aux autres hommes qu'il n'en diffère. De delinquent is vooral een mens, die veel meer op andere mensen gelijkt dan hij ervan verschilt. Zoals de andere mensen is hij zich niet bewust van de geheime invloeden die... hun weerslag hebben op zijn gedragingen; zijn beslissingen en handelingen vertegenwoordigen, net als die van andere mensen, het beste wat hij in de gegeven omstandigheden heeft kunnen doen.... De geschiedenis van zijn misdaad, de geschiedenis van zijn leven zijn vooral het werk van een mens, een stuk menselijkheid’. Criminologie is studie van de mens. Beslist, maar dan de mens niet gezien als een apart individu, los van de wereld, los van de anderen, los van zijn historiciteit, maar als een interrationeel gebeuren, waarin ‘de andere’ gezien wordt als ‘un prolongement miraculeux de nous-mêmes’ (Merleau-Ponty). Nagel spreekt terecht van een relatie-criminologie. En meteen wordt het duidelijk dat er dan geen plaats meer is voor een aparte victimologie, maar dat in de evolutie van de menselijke historiciteit slachtoffer en dader steeds wisselende posities innemen. In het victimo-criminologisch gebeuren zijn alle mensen betrokken. Daar waar het om een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid gaat, is het onzin een aparte groep van zogenaamde delinquenten individueel aansprakelijk te stellen. De evolutie is duidelijk: van het feit naar de dader - van de dader naar het slachtoffer - vaststelling van de interdependentie van beiden - vaststelling van de interdependentie individu - gemeenschap in haar diverse structurele vectoren. Zo gezien is de criminologie inderdaad een syntheseof ontmoetingswetenschap, de studie van de manier waarop de mens in zijn interrationele wording en interdependente verantwoordelijkheid langs banen van geleidelijkheid zijn humaniseringsproces voltrekt. In het criminologisch denken van vandaag is een dubbele beweging waar te nemen: een decriminaliserende en een criminaliserende. Aan de hand van een analyse van deze dubbele beweging is het mogelijk de wisselende en interactieve rol van slachtoffer en dader nader toe te lichten. | |
Het decriminaliserend streven van de criminologieDecriminaliseren betekent: onttrekken aan het bestaande strafrecht. Talloze handelingen die in een bepaalde tijd of cultuur als misdrijven worden bestempeld, worden niet alleen aan het bestaande strafrecht, maar meteen ook aan de heersende, burgerlijke, moraal onttrokken. Typisch voor dit decriminaliseringsproces zijn op het ogenblik bijvoorbeeld het probleem | |
[pagina 940]
| |
van de zgn. seksuele perversiteiten, het probleem van de drugs en het abortusprobleem. Het zijn voorbeelden die duidelijk laten zien dat de relatie dader - slachtoffer interdependent en complex is. Onder de zgn. seksuele perversiteiten noemen we: 1) homoseksualiteit, 2) pedofilie, 3) andere afwijkingen.
1. HomoseksualiteitGa naar voetnoot1. De doodstraf voor homoseksuelen behoort in onze cultuur wel definitief tot het verleden. Maar nog altijd heerst er te hunnen opzichte een reële discriminatie. Ter gelegenheid van de nieuwe wet op de jeugdbescherming werd in het Belgische Strafwetboek een nieuw artikel (372 bis) opgenomen, dat heteroseksuele contacten strafbaar stelt als ze gebeuren met personen beneden de 16, homoseksuele contacten echter als ze gebeuren met personen beneden de 18 jaar. Deze discriminatie berust zowel op het negatieve sociale vooroordeel als op verouderde wetenschappelijke hypothesen in verband met de pubertaire verleiding en op de vrees die daaruit ontstaat. Maar er is meer: de praktijk toont duidelijk aan dat de rollen van ‘slachtoffer’ en ‘dader’ hier vaak omkeerbaar zijn. Vaak komt het voor dat een oudere homofiel, die vereenzaamd en gefrustreerd leeft en daardoor des te kwetsbaarder is, ‘verleid’ wordt door een jongere beneden de 18 jaar. ‘Verleid worden’ is natuurlijk altijd een interrelationeel proces. Sommige jongeren, die zich gedekt weten door de wet, plegen daarna chantage, en dat gaat soms heel ver. Wie is hier dan het slachtoffer en wie de dader? En welke rol speelt de wetgeving hier als criminogene factor?
2. Pedofilie. De meeste seksuologen zullen op het ogenblik zeggen dat pedofiele contacten op zichzelf niet traumatiserend zijn. De stelling van Kwast, dat ‘bij het seksuele contact tussen volwassenen en kinderen als zodanig geen factoren aanwijsbaar zijn die aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de daaraan toegeschreven funeste gevolgen’, geeft een op het ogenblik algemeen aanvaarde opvatting weer. Is er in aansluiting hiermee genoeg openheid om strafrechtelijke veranderingen door te voeren? Daarbij mogen we echter niet vergeten dat de negatieve sociale druk zo groot is, dat zelfs homofielen zich duidelijk tegen de pedofilie afzetten om toch maar niet met zgn. ‘knapenschenders’ verward te worden en zo hun eigen belangen in het gedrang te brengen.
3. Andere zgn. seksuele perversiteiten. Vroeger heb ik hier al geschreven over ‘de geperverteerde mens’Ga naar voetnoot2. Ik moge daarnaar verwijzen en er enkele conclusies aan vastknopen die direct verband houden met het onderwerp dat ons nu bezighoudt: | |
[pagina 941]
| |
1) ‘De seksueel-geperverteerde akt is zichtbaar verleden in het heden’. Een gebeuren uit het verleden, dat een toenmalig beleven vertegenwoordigt, heeft - zoals achteraf kan worden vastgesteld - de richting en de inbedding van de seksualiteit mede bepaald. Traumatiserende gebeurtenissen zijn geen oorzaken, maar wel motieven die door hun betekenis de verdere dialoog met de wereld mede bepalen. Het trauma is dus geen gegeven uit de objectief constateerbare feiten als zodanig: het is geen gebeuren, maar een beleven. Een niet-seksueel gebeuren kan als een seksueel trauma beleefd worden, terwijl een seksueel gebeuren niet noodzakelijk een seksueel trauma hoeft te veroorzaken. Eén van de praktische gevolgtrekkingen hieruit is, dat de totale situatie van gebeurtenissen soms traumata maakt, niet door de kracht van het gebeuren zelf, maar door de affectief-emotionele geladenheid die dit soms krijgt, in het bijzonder door een paniekscheppende houding van ouders en andere volwassenen. Hier ligt de fundamentele reden waarom wij tegen verhoor of getuigenis van kinderen zijn in verband met zgn. zedendelicten, omdat een dergelijk gerechtelijk optreden van een gebeuren een traumatisch beleven kan maken, waarbij de vraag weer rijst: wie zijn de echte daders? 2) Het seksuele trauma is voor de geperverteerde mens het immer aanwezige verleden in het actuele gebeuren. Zijn actuele wereld vertelt hem van vroeger. Aldus beleeft iedere geperverteerde het drama dat hij als dader gestraft wordt voor feiten waarvan hij vroeger zelf het slachtoffer is geweest. 3) Het seksueel-geperverteerde gedrag vertegenwoordigt een protest-reactie in een wereld die als niet leefbaar wordt ervaren. Zo zien wij dat in dit gedrag slachtoffer en dader vaak niet van elkaar te onderscheiden zijn, maar samenvallen. Het strafrecht heeft in verband met het seksueel-geperverteerde gedrag maar één functie: verwijzen naar klinische behandeling. Elk ander optreden is een niet-begrijpen van een affectieve noodtoestand, een aanslag op het recht op behandeling. Elk bestraffend optreden is nietbeschermend voor de maatschappij en niet-helpend voor het individu, en is dus eigenlijk een delinquent gebeuren.
Ook in verband met het drug-probleem moeten wij ons beperken tot enkele randbemerkingenGa naar voetnoot3. De vraag die altijd weer terugkomt, is: moeten/kunnen we marihuana en hash niet legaliseren, decriminaliseren? Dat is, geloof ik, een vraag die al voorbijgestreefd is. De vraag is: hoe gaan wij ermee leren leven? Maar hoe dan ook, ik geloof dat het strafrechtelijke verbod delinquente groepen | |
[pagina 942]
| |
creëert, waarvan veruit de belangrijkste op twee manieren tot slachtoffer wordt herleid: enerzijds door de misdadige distributie, anderzijds door een wetenschappelijk niet gefundeerd gerechtelijk optreden. Bovendien wordt het hele drugprobleem veel te materialistisch gesteld. Er zijn veel psychologische drugs die veel gevaarlijker zijn en massa's slachtoffers maken: bezitsdrang, reclame, principes. Vooral de verslaving aan principes, die gemakkelijk obsessionele vormen aanneemt, is gevaarlijk. Cfr. R.D. Laing, Strategie van de ervaring: ‘De laatste vijftig jaar hebben wij, menselijke wezens, zo bij de honderd miljoen van onze soort eigenhandig afgeslacht’.
In verband met het abortus-probleem, dat al te vaak aanleiding geeft tot onvoldoend genuanceerde pro - en contra-standpunten, kan een criminovictimologische benadering o.m. de volgende aanduidingen geven. Het heeft vooreerst weinig zin, zich überhaupt vóór abortus uit te spreken. Vervolgens dient gesteld, dat het abortus-probleem gedecriminaliseerd moet worden: het is een probleem van geestelijke volksgezondheid en niet van strafrechtelijke repressie. Een strafrechtelijk optreden schept te veel menselijk leed binnen het kader van de illegaliteit, waarvan de economisch zwakkere het slachtoffer is; de economisch sterkere ontsnapt ongestraft aan de legaliteit. De vraag ‘wanneer het menselijke leven begint’ laten wij hier onbesproken: het is in de eerste plaats een filosofische vraag. Tenslotte kan het abortus-probleem enkel fundamenteel-preventief opgelost worden vanuit een nieuwe morele valorisatie van de menselijke seksualiteit. | |
Het criminaliserend streven van de criminologie‘Criminaliseren’ betekent niet noodzakelijk dat wij aandringen op nieuwe strafbepalingen, maar wel dat wij op grond van een authentiek mensbeeld misdadig noemen wat misdadig is. Wij noemen misdadig alles wat de ontplooiing van de menselijke mogelijkheden en de wording van het mens-zijn in de weg staat. Nemen wij, bij wijze van voorbeeld, enkele structuren in onze maatschappij, waarbij vooraf duidelijk dient gesteld dat mensen en structuren interdependent zijn en dat het nooit om een individuele aansprakelijkheid maar wel om een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid gaat. 1. Opvoeding. Nieuwe themata in de criminologie zijn de morele wreedheid en de kindermishandeling. Omvang, aard en frequentie van deze fenomenen zijn, blijkens de literatuur die hierover al bestaat, schrikwekkend, en dan is natuurlijk nog niets gezegd over het niet eens te schatten aantal gevallen die nooit aan het licht komen, uiteraard de meest weerloze slachtoffers. | |
[pagina 943]
| |
Tien jaar gezinstherapie heeft mij geleerd dat Szondi gelijk heeft: de meeste zgn. liefdesverhoudingen tussen mensen berusten op een ‘sado-masochistische duaalunie’, een relatie waarin men om beurten hamer en aambeeld speelt, dader en slachtoffer. Dit klinkt wellicht overdreven, maar laten wij dan bedenken dat dit de uiterste pool is van een continuum waarop wij ons allemaal ergens situeren. De mens wordt te vroeg geboren, zegt Portmann. Hij is geen natuursoort, maar een cultuurwezen. Hij wordt gevormd niet alleen in een biologische, maar ook in een sociale baarmoeder. Deze laatste, d.i. de kwaliteit van het medemenselijke milieu waarin wij belanden, is van doorslaggevende betekenis voor de ontwikkelingskansen van het menselijke in de mens. Welnu, wat doet de opvoeding al niet om deze menselijke mogelijkheden af te takelen in plaats van open te houden? Dellaert: ‘Als er met planten en bloemen gebeurde wat er met de mens gebeurt, er zouden al lang geen planten en bloemen meer zijn.... Alles wat wij geworden zijn, zijn we geworden ondanks onze opvoeding’. Zoals het nu gaat, vormt de opvoeding de basis van het interdependente spel van slachtoffers en daders, waarbij de daders van nu de slachtoffers van vroeger zijn. En hetzelfde kan men zeggen van het onderwijs. 2. Geneeskunde. De technische vooruitgang van de geneeskunde heeft natuurlijk mooie veroveringen geboekt. Maar wat ons bang maakt, is het gemis aan een mensbeeld, de afstand tussen het lichaam uit het leerboek van anatomie en het lichaam als belevingsdimensie, waarin zich alle klachten van onze interrationele verstoringen lokaliseren. Deze miskenning van de werkelijkheid, deze partiële optie van de geneeskunde wordt betaald met het instandhouden van heel veel te verhelpen menselijk leed en met een groot gedeelte van de gelden uit de rijksmaatschappelijke verzekering. Dit is een nieuwe vorm van omissie-delict en werpt ook een nieuw licht op de relatie slachtoffer - daderGa naar voetnoot4. 3. Recht. Gaan wij te ver als wij ook het gerecht in zeker opzicht een criminogene instelling noemen? Natuurlijk kan men denken aan de slachtoffers van gerechtelijke dwalingen. Maar er is meer: het voor een groot deel nog steeds geldende strafrecht berust op een foutieve basis; de rechtsbedienaars zijn niet voldoende gevormd in de menswetenschappen; veroordeling en bestraffing steunen op en bevorderen mythevormingGa naar voetnoot5; het gevangeniswezen zet het vervreemdingsproces verder en is aansprakelijk voor het grote recidive-cijfer, waarbij noch het individu noch de gemeenschap | |
[pagina 944]
| |
baat vindt; de gezinnen van de gedetineerden worden slachtoffers, zowel moreel als materieel. Maar misschien kunnen we met De Greeff hopen: ‘Rien ne dit que la justice ne sortira jamais de la préhistoire!’ 4. Economie. In onze individualistisch-kapitalistische maatschappij geldt de wet van de macht, de macht van het geld, een van de meest agressieve vormen van de ‘white collar crime’. De daders heten doorgaans belangengroepen. Zij zijn ook potentiële slachtoffers. Het reactieve geweld van de zwakken tegen het structurele geweld van de sterken brengt een dialectiek op gang die de posities van slachtoffers en daders doet wisselen. Op het gebied van vermogensdelicten heeft de Europese cultuur een zwaar criminologisch verleden. Onder dekking van hoeveel nationale vlaggen zijn de nu eufemistisch genoemde ontwikkelingslanden geplunderd? Vanuit een utopisch maatschappijbeeld, het maatschappijbeeld voor de wereld van morgen kan misschien zelfs het privé bezit als een criminogene factor worden beschouwd.
De psychoanalyse heeft, naast vele andere, drie grote figuren naar voren gebracht: Freud en zijn twee dissidente leerlingen, Adler en Jung. Freud heeft ons geconfronteerd met de seksualiteit en wij hebben ermee leren leven. Adler heeft ons geconfronteerd met de machtsdrang. Met Adler hebben wij nog niet leren leven: wij zijn nog niet toe aan de ontmaskering van de machtswellust die heerst op alle niveaus van de menselijke betrekkingen, zowel interindividueel als intercommunautair. Dit is de ultieme duiding van de interdependente slachtoffer-dader-structuur. Wij doorzien het ‘ik’ nog niet dat zich identificeert met zijn rollenspel en opgefokt wordt tot een macht-boven-macht-instrument. De Adleriaanse opgave is moeilijker dan de Freudiaanse: niet iedereen is bereid de zelfontdekking zo ver door te voeren, dat hij doorstoot tot de huichelarij, het machtsmisbruik en het bedrog in zijn menselijke verhoudingen. Uiteindelijk bevrijd van zijn machtsstreven, kan de mens dan misschien, met Jung, binnentreden in de wereld van het verruimde bewustzijn, van de participatie aan het mysterie van het leven, en zo een ‘Zelf’ ontwikkelen als individualiteit-in-relatie: deel van de maatschappij als geheel, deel van de hele kosmos, en toch op unieke wijze zichzelf in zijn singulariteit. Mens. |
|