| |
| |
| |
Chinees kernwapen:
militair schild en politieke speerpunt
Henry M.V. Buntinx
Het bezit van het kernwapen stelt de eigenaar voor een aantal problemen. Noodgedwongen moet hij uiteindelijk een keuzebepaling doen en zijn politieke objectieven kenbaar maken. Dat is de wet van de nucleaire logica, inherent aan het kernwapen zelf.
Keuzebepaling en politieke objectieven kunnen indirect of formeel worden uitgedrukt. Peking heeft het op een directe wijze gedaan. De officiële thesis is te vinden in de regeringscommuniqués, die telkens na een geslaagde kernproef werden vrijgegeven. Het schema van die communiqués is steeds hetzelfde. Het begint met een exposé van de redenen die de Volksrepubliek ertoe hebben aangezet een kernarsenaal op te bouwen en eindigt met een euforische oproep tot volledige kernontwapening door middel van internationale afspraken. Het scenario is intussen al klassiek geworden. Op de keper beschouwd volgt Peking met een aantal jaren vertraging dezelfde lijn die Washington en Moskou vroeger hebben gevolgd. Maar anderzijds zijn er enkele essentiële verschillen die van Peking een geval apart maken.
| |
Propaganda
De politieke betekenis van nucleaire programma's is belangrijk. Dat hebben Mao en De Gaulle ieder op hun manier vrij vlug doorgehad. Zij hebben beiden de bezwaren van financiële aard rustig naast zich neergelegd omdat zij op lange termijn planden. Het Chinese nucleaire programma moet dienen om het regime en de autoriteit van Mao te versterken. Die trek is onmiskenbaar. Maar het gaat hier ook om een militair programma. Summier gezegd is de functie van het Chinese kernwapen alsnog: propaganda en afschrikkingselement.
Peking plaatst de politiek meestal op het eerste plan. Het slagen van het nucleaire programma dient tegelijk als ondersteuning van de algemene buitenlandse politiek en als aanmoediging van de broedervolkeren uit de Derde Wereld.
Bij de aanvang van de Culturele Revolutie hadden Mao en het Centraal
| |
| |
Comité officieel gesteld dat kernfysici en technologen buiten de ‘beweging’ zouden blijven. Van hen werd verwacht dat zij zouden voortwerken. Geen enkele van hen zou moeilijkheden krijgen op voorwaarde dat hij zich vér hield van het westerse wetenschappelijk onderzoek en autonoom bleef navorsen. De werkelijkheid werd vlug anders. De nucleaire sector kwam stilaan maar zeker in de maalstroom van de Culturele Revolutie terecht. De officiële communiqués na geslaagde proefnemingen begonnen te gewagen van ‘een grote overwinning’ en van ‘vruchtbare resultaten van de grote proletarische Culturele Revolutie’. De Gedachten van Mao zijn helemaal niet zo onfeilbaar als sommige maoïstische charismatici in het Westen schijnen te geloven. Mettertijd werd een rechtlijnig verband gelegd tussen het nucleaire programma en alle gebeurtenissen van het Chinese politieke leven. Bij nader toezien blijkt duidelijk dat de data voor het houden van kernproeven zorgvuldig werden uitgekozen in functie van het verloop van de Culturele Revolutie.
Het verslag van de eerste geslaagde kernproef (16 oktober 1964) werd nog neutraal gehouden; de tweede kernproef (14 mei 1965) werd al voorgesteld als een ‘grote overwinning, dank zij de Gedachten van Mao’. Enkele dagen nadat Tsjoe-en-Lai de Culturele Revolutie had aangekondigd (30 april 1966), had de derde proefneming plaats. De twee volgende experimenten (27 oktober en 28 december 1966) werden voorafgegaan door de 11e zitting van het Centraal Comité van de Communistische Partij.
In Januari 1967 maakten de revolutionaire comités zich meester van het bestuur van het land. Vijf maanden later explodeert de eerste H-bom. Deze comité's zijn aanvankelijk bedoeld als voorlopige machthebbers totdat de partij fundamenteel is gereorganiseerd. Maar dat gaat moeizaam zijn weg. Daarom worden de successen van het nucleaire programma vanaf 1968 geëxploiteerd in het voordeel van de reorganisatie van de partij. De tweede proef met de H-bom (27 december 1968) wordt een succes genoemd, mogelijk gemaakt dank zij de kundige inspiratie van het 8e Centraal Comité. Bovendien gaat het om een geschenk van de kerngeleerden aan het komende Nationaal Congres van de Partij (het 9e, dat de nieuwe partijstatuten zou opstellen).
Met kracht worden de militaire elementen bij de Culturele Revolutie betrokken. Ook zij die trouw waren gebleven aan de pro-Russische maarschalken, die in 1965 werden uitgeschakeld. Het leger moest opnieuw zijn image van revolutionaire ruggegraat krijgen. Het is in dit verband belangrijk dat nogmaals geslaagde kernproeven plaatsgrepen op de vooravond van de 20e verjaardag van de Volksrepubliek. Het gaat namelijk tezelfdertijd om de verjaardag van de overwinning van het Rode Leger op de troepen van Tsjang-Kai-Tsjek.
| |
| |
Als kernmacht heeft Rood-China een belangrijke troef in handen om zich op te werpen als vaandeldrager van de Derde Wereld. De leiders te Peking hoopten heimelijk dat de Derde Wereld alle soelaas voor de eigen zwakheid zou vinden in het feit dat één van hen zich had opgewerkt tot een bijna gelijkwaardige gesprekspartner van de twee supermachten. Na de eerste proefnemingen in 1964 stroomden de felicitatie-telegrammen uit de Derde Wereld met karrevrachten binnen. In hetzelfde jaar ondernam Tsjoe-en-Lai zijn triomfantelijke tocht door Afrika. Maar 't enthousiasme was van korte duur. Met het kernwapen kan je alle wegen op. Peking verloor snel het geaccumuleerde krediet. Algauw bleek dat niet alle landen uit de Derde Wereld even gelukkig waren met een Chinese Volksrepubliek als kernmacht. Vooral het feit dat dit gecombineerd werd met de hang naar leiderschap van de Derde Wereld werkte af en toe averechts. Daarom is Peking mettertijd ten opzichte van de Derde Wereld tactischer gaan opereren. De infiltratie gebeurt momenteel volgens selectieve criteria. Men is zich bewust geworden van de dubbelzinnige waarde van het kernwapen. En wat nog belangrijker is - Peking begint stilaan maar zeker de wetmatigheid van de nucleaire logica aan te leren. Niet omdat men het graag doet, maar wel omdat men gewaar wordt dat die logica zich als het ware vanzelf opdringt. Die facticiteit schrijft voor dat in de huidige omstandigheden inmenging in de Arabische revolutie en in de Vietnamese oorlog het meest lonend zijn. De vrees van de Sovjets dat de Arabieren zich tot Peking zouden wenden om wapens te krijgen, wordt te Kaïro en Damascus handig uitgebuit door de meest geëngageerde elementen. Maar vooral in Z.O. Azië moet Peking zijn volle gewicht laten doorwegen omdat het daar geen andere dan de eigen invloed kan tolereren. Daarom ziet Peking als enige oplossing van het Vietnamese probleem de totale eliminatie van het Amerikaanse engagement. Op dit vlak is
het kernarsenaal in twee opzichten functioneel. Als propagandawapen moet het de Indochinese volkeren duidelijk maken dat Peking zich als geloofwaardig concurrent van de Amerikanen en Sovjets kan opwerpen. Maar de leiders te Peking weten ook dat Washington hen verantwoordelijk stelt voor het aanslepen van het conflict en voor de mislukkingen van de diplomatieke besprekingen te Parijs. Daarom kunnen de Chinezen de mogelijkheid van een direct conflict met de USA niet uitsluiten. En dat houdt in dat het Chinese kernwapen een tweede functie heeft: namelijk die van afschrikkingselement.
| |
Afschrikking
China heeft in de loop van de eeuwen tegenover zijn veroveraars de eenheid van zijn beschaving kunnen handhaven. De Chinezen hebben doorgaans een
| |
| |
levendige herinnering overgehouden aan de vernederingen welke zij in de 19e eeuw hebben ondergaan van westerse indringers. Het bezit van het kernwapen zou een middel kunnen zijn om een eventuele terugkeer naar dat onzalige verleden te verhinderen. Daarvoor moet de soevereiniteit van Rood-China op soliede grondslagen worden verzekerd en de veiligheid gewaarborgd.
De leiders van vandaag zijn vastbesloten de vergissingen uit het verleden definitief onmogelijk te maken. Nog niet zo lang geleden werden China belangrijke territoria ontnomen; van buitenaf werden onrechtvaardige verdragen opgelegd. Om daarmee af te rekenen, pretendeert Peking zijn soevereiniteit nu op een voor altijd oncontesteerbare basis te grondvesten. Ook daarvoor acht men het kernwapen een bruikbaar middel.
In 1955 kregen de Chinezen van de Sovjets de toezegging van hulp bij hun onderzoek naar het vreedzaam gebruik van atoomenergie. Die vorm van samenwerking werd in 1957 uitgebreid tot de militaire sector. De Chinezen geloofden ernstig dat de Sovjets hun belangrijke geheimen zouden delen in het kader van de internationale communistische solidariteit. Maar de Quemoy-affaire van 1958 maakte aan die illusies een abrupt einde. De Sovjet-Unie werd zich terdege bewust van het gevaar dat zou ontstaan wanneer Peking het inderdaad in het hoofd zou halen Formosa aan te vallen. Men wilde geen confrontatie met de USA. De Sovjets weigerden pertinent China te helpen bij het aanbouwen van een eigen nucleaire paraplu. In 1959 gaan zij nog verder en trekken alle vroeger gedane beloften aan Peking in. Het is de periode waarin Moskou streeft naar een politiek van beperking van kernproeven, de eerste stap naar de non-proliferatie.
Op dat ogenblik was de situatie voor Peking de volgende: ofwel speelde men het spel van de non-proliferatie zoals Moskou het eiste en zocht men zijn veiligheid in de afschrikkingsmacht van het Sovjet-kernpotentieel, ofwel moest men eigen paden bewandelen. De Quemoy-affaire maakte echter duidelijk dat de Chinezen niet van plan waren zich door de Sovjets te laten betuttelen. En enkele jaren later bracht het Chinees-Indische incident een nieuw bewijs voor het feit dat de Sovjets niet bereid waren zich blindelings aan de kant van Peking te scharen.
Peking opteerde voor het andere gedeelte van het alternatief en besloot een eigen kernmacht op te bouwen. De herinneringen aan het verleden waren niet de enige stimulans om die weg op te gaan. Ook de situatie waarin China zich op dat ogenblik bevond, was mede-bepalend. Uit de UNO buitengesloten, onderworpen aan een economisch embargo door de USA, ongerust over de Amerikaanse aanwezigheid in de Stille Oceaan en de onvoorwaardelijke steun aan Formosa, vreesden de Chinezen niet minder de heimelijke oogmerken van de Sovjets. Het vervolg van het
| |
| |
verhaal heeft de diepere gronden van de Sovjet-Chinese grensgeschillen blootgelegd. Peking verwierp de Bresjnew-doctrine.
Als kernmacht wil China zijn plaats tussen de wereldgendarmes veroveren. De nervositeit bij het ontwikkelen van het nucleaire programma getuigt van die ambitie. Die ambitie kan vrij vlug werkelijkheid worden. Men moet er zich terdege van bewust zijn dat de status van kernmacht niet zozeer afhankelijk is van de kwantiteit van de kerntuigen als wel van de kwaliteit van een ‘voldoende’ aantal, onafhankelijk van het feit of de eventuele tegenstrever er enkele honderdtallen meer bezit. De Fransen hebben dat trouwens ook begrepen. Het belang van de kwantiteit van het wapenarsenaal was determinerend in de Clausewitz-tijd van de uitsluitend conventionele bewapening. Sindsdien is er in de bewapening een fundamentele kwalitatieve verandering gebeurd.
De Chinese leiders houden niet op, het defensieve karakter van hun kernpotentieel te onderstrepen. Die poltiek is een essentieel onderdeel van hun globale strategie. Het bestaande kernarsenaal heeft inderdaad nog altijd een vrij zwakke offensieve capaciteit en kan derhalve voorlopig enkel een afschrikkingsfunctie vervullen. Hetzelfde geldt voor de Franse force-de-frappe. Met dit verschil evenwel dat de Fransen hun kernmacht stilaan maritiem beginnen uit te bouwen, iets wat de Chinezen tot nog toe niet doen. Het is nu eenmaal zo dat het verleggen van de kernmacht naar het maritieme medium de offensieve waarde gevoelig verhoogt, vooral wat betreft de eigen onkwetsbaarheid tegenover het terugslaan van de vijand. Maar daarnaast zou het Chinese kernarsenaal ook kunnen worden aangewend om druk uit te oefenen op balorige buurlanden. Daarom blijft India gekant tegen het Non-proliferatie Verdrag, dat weliswaar werd ondertekend maar niet geratificeerd.
Het is duidelijk dat de Chinezen alles in het werk stellen om hun vooralsnog beperkt kernwapen zo vlug mogelijk volwaardig uit te bouwen. Op het stuk van ballistische vectoren en de miniaturisatie van H-bommen is men op korte tijd goed opgeschoten. Zodat men zich de vraag kan stellen of de Chinezen er misschien toch eens aan zullen denken hun kernwapens voor andere doeleinden dan louter dissuasieve aan te wenden? Dat is een bijzonder moeilijk punt, waaraan de politieke astrologen een vette kluif hebben. Er zijn lieden die het antwoord in het verleden gaan zoeken. Zij wijzen erop dat China nooit territoriaal-expansionistische plannen heeft gekoesterd, maar zich altijd tevreden stelde met culturele uitstraling en dominering. Dat is een vrij zwak argument wanneer men bedenkt dat er tussen het oude China en het nieuwe een abrupte kloof op ideologisch gebied gaapt. Beide structuren zijn bijna onvergelijkbaar. De Vietnamezen, die het toch best moeten weten, zijn zich van die fundamentele ommekeer zeer goed
| |
| |
bewust. Zelfs in Hanoi. Anderzijds is de taal van de Chinese leiders uitermate oorlogszuchtig. Maar ook daar moeten wij ons niet op blind staren. Zelfs Mao weet best dat niet alles kan worden gedaan wat wenselijk is.
De roekeloze woordenpraal van de Chinese leiders in het verleden kon doen veronderstellen dat zij bereid waren enorme risico's te nemen, zelfs ten koste van hun eigen onderdanen (wat sommige landen van de Derde Wereld tot de bedenking bracht dat het in Peking dan toch maar om een communisme van bedenkelijk allooi gaat). Louter ‘technisch’ gezien is China inderdaad het enige land ter wereld dat een nucleaire holocaust zou kunnen ‘overleven’. Mao en Lin Piao hebben meermaals gezegd: ‘Zelfs als de helft der Chinezen in een kernoorlog met de imperialisten en/of met de revisionisten wordt uitgeroeid, blijven er altijd nog zo'n 400 miljoen over om de internationale maoïstische maatschappij uit te bouwen’. Er werd echter nooit gezegd hoe dat praktisch allemaal in zijn werk zou gaan. Alhoewel daar onmiddellijk moet aan worden toegevoegd dat de Chinezen bij een spasmodisch conflict minder hebben te verliezen dan de Amerikanen en de Sovjets. Men zal het eigen bestaan gemakkelijker op het spel zetten naarmate men minder ‘heeft’.
Ook aan dergelijke verschrikkelijke bedreigingen moet men niet al te zwaar tillen. Toch zijn zij verontrustend genoeg als men ze vergelijkt met bepaalde trekken van het maoïsme. Alles wat nodig is om tot een wereldrevolutie te komen, moet volgens Mao voor ‘onvermijdelijk’ worden gehouden, met inbegrip van de ‘rechtvaardige’ oorlog. Onrechtvaardige oorlogen zijn die welke de imperialistische en revisionistische belangen dienen. De Chinezen - aldus Mao - moeten permanent klaar staan om deel te nemen aan elke rechtvaardige oorlog.
Op korte termijn zal zich dat probleem waarschijnlijk niet stellen. Gewoon omdat 't zich niet kán stellen. Maar het blijft latent bestaan. Het is daarom belangrijk te weten of de Chinezen in de toekomst bereid zullen zijn minder in termen van doctrinele onbuigzaamheid te redeneren dan in termen van nucleaire mede-verantwoordelijkheid. De Sovjets hebben die evolutie ook willens nillens doorgemaakt. Anders uitgedrukt: zal de logica van de nucleaire afschrikking zich, ondanks de doctrinele stellingnamen, uiteindelijk aan Peking opdringen? Waarschijnlijk zal het in die richting gaan, tenminste wanneer de nucleaire logica, zoals die vandaag geldt, geen radicale veranderingen ondergaat. Dat laatste kan gebeuren wanneer de bewapeningswedloop aanhoudt, er nieuwe technologische uitvindingen worden gedaan of wanneer één van de kernmachten een middel vindt om ongestraft een nucleair conflict uit te lokken.
Al met al kan nu reeds worden vastgesteld dat bepaalde ideologische stand- | |
| |
punten van Peking in regelrechte contradictie staan met bepaalde opvattingen over de nucleaire ontwapening.
| |
Geprovoceerde nukkigheid
Peking heeft steeds geweigerd deel te nemen aan besprekingen over de reductie van de kernbewapening. Pertinent hebben de Chinese leiders hun ongenoegen geuit over alle verdragen met betrekking tot deel-aspecten van deze omvangrijke aangelegenheid. Ofschoon steeds maar verder wordt getimmerd aan het eigen kernarsenaal, houden de Chinese leiders niet op te proclameren dat hun uiteindelijke doel is, alle kernwapens te verbieden en te vernietigen. Op het eerste gezicht is men geneigd daarin een flagrante contradictie te zien. Deze is echter schijnbaar. De Chinezen willen op die paradoxale manier te kennen geven dat zij het principe van de algehele nucleaire ontwapening steunen, maar bezwaren hebben tegen de modaliteiten die door de andere kernmachten worden vooropgezet. China heeft hierover namelijk een eigen conceptie.
Sinds het einde van Wereldoorlog II houdt de UNO zich bezig met de nucleaire ontwapening. In de aanvangsfase beperkte men zich tot het simpele zoeken naar formules om het gebruik van de atoomenergie onder controle te brengen. Op dat ogenblik bezaten de USA het monopolie. En één van de dominanten van de Amerikaanse politiek bestond er toen in, te beletten dat de know-how prolifereerde. Weken zij één enkele keer van die stelregel af, dan moest het gebeuren onder een waterdichte controle door Washington. Het doel was, te vermijden dat - onder de dekmantel van een ‘vreedzaam gebruik’ van de atoomenergie - het ‘geheim’ van de bom zou worden verspreid. Sommige Amerikaanse politici dachten dat dit volstond om de status quo voorlopig in stand te houden. Het probleem van de beperking van de nucleaire bewapening werd toen niet geïsoleerd gezien maar wel in het vooruitzicht van latere fases, nadat een dispositief voor de controle zou zijn opgericht.
Met dat doel werd in 1946 de Commissie voor de Kernenergie van de UNO opgericht. China bevond zich op dat ogenblik in volle burgeroorlog. Een vertegenwoordiger van Tsjang-Kai-Tsjek werd uitgenodigd om in de Commissie te zetelen. Enkel en alleen omdat China krachtens het UNO-Handvest behoorde tot de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad. Dit feit op zichzelf zette bij de Rood-Chinezen kwaad bloed. Zij moesten toezien hoe hun voornaamste rivalen betrokken werden bij de werkzaamheden voor een internationale controle op de nucleaire bewapening. De oppositie van de Sovjets tegen de oplossingen die de meerderheid van de Commissie voorstelde, maakte dat het gremium zijn taak niet naar behoren kon vervullen. In 1948 werden de activiteiten van de Commissie gestaakt.
| |
| |
Op het ogenblik dat Rood-China de controle over het continent krijgt (1 oktober 1949) heeft Peking niets dan misprijzen voor het nieuwe wapen van het Westen. Dat jaar 1949 is belangrijk onder een dubbel oogpunt: de eerste kernontploffing grijpt plaats in de Sovjet-Unie en de USA verliezen hun monopolie-positie. Van dan af gaan de voorstellen voor universele controle in de koelkast. De supermachten worden meer realistisch, zij gaan pogen de ontwikkeling van het kernwapen te beperken alleen nog op gebieden die met de bestaande middelen controleerbaar zijn. Op die manier hoopte men elke proliferatie af te remmen. Gedurende deze periode van hooguit tien jaar ontstaan tevens de Franse en Britse kernmachten.
Deze periode is gekarakteriseerd door de inspanningen die de twee Groten onder de auspiciën van de Uno doen om de wilde groei van de nucleaire proefnemingen in de hand te houden. Als eindpunt noteren wij het verdrag over de partiële Test-stop van 5 december 1963, ook Verdrag van Moskou genoemd. Juist op dat ogenblik brengt Peking zijn eerste A-bom tot ontploffing. Aan de oproep van het Verdrag van Moskou wordt niet het minste gehoor verleend. Daarvoor waren verschillende redenen.
Vooreerst zou toetreding niet hebben toegelaten het eigen nucleaire programma voort te zetten. En dat bleek nu juist wel noodzakelijk te zijn. In het Verdrag van Moskou zag Peking een eerste teken van het komende Amerikaans-Sovjet condominium ten koste van China en andere kandidaat-kernmachten. Voegt men daarbij dat de onderhandelingen die tot het Verdrag van Moskou leidden, grotendeels in het kader van de UNO werden gevoerd (Ontwapeningsconferentie van Genève), dan begrijpt men onmiddellijk dat men te Peking niet enthousiast kon gaan doen.
Heel gerust waren de Chinese leiders er toch niet op. Zij vreesden immers kritiek op te lopen vanwege sommige gedeelten van de publieke opinie. Des te meer omdat Peking voordien de Verklaring van Bandoeng had ondertekend, een document dat alle landen vraagt hun nucleaire proefnemingen te staken, een van de paradepaarden van de Derde Wereld.
Op 31 juli 1963, d.i. 5 dagen vóór de ondertekening van het Verdrag van Moskou, maakte het agentschap Nieuw China een verklaring publiek waarin men de Chinese kijk op het probleem van de nucleaire ontwapening kan terugvinden. Die visie is inderdaad uniek, tenminste in haar oorspronkelijke vorm. Wat niet betekent dat ze voor alle toekomst dogmatisch behoeft te blijven.
| |
Een eigen visie
Tot op de dag van vandaag althans kan worden gezegd dat die visie niet is veranderd. Schematisch kan zij worden teruggebracht tot een tweetal pun- | |
| |
ten: 1) de weigering om het probleem van de non-proliferatie van kernwapens te scheiden van dat van de ontwapening in het algemeen; 2) de weigering buiten het kader van een wereldconferentie over die problematiek te discussiëren.
De Chinese thesis gaat uit van de idee dat men niet kan spreken van beperking van kernwapens zolang men alleen maar verhindert dat nietnucleairen zich kernwapens aanschaffen. Ook de arsenalen van de kernmachten moeten worden afgebroken en de installaties voor fabricage en proefnemingen ontmanteld. Die houding is niet helemaal origineel. De Sovjet-Unie kwam met dezelfde voorstellen voor de dag toen zij nog niet over een volwaardig arsenaal beschikte. Frankrijk nam een soortgelijke houding aan. En meer recentelijk hebben sommige neutrale landen te Genève een analoog standpunt verdedigd, meer bepaald India, ofschoon dit land de nucleaire politiek van Peking blijft veroordelen. De chef van de Indiase delegatie, Trivedi, vergeleek op 15 februari 1968 de situatie van de kernmachten die het non-proliferatie verdrag wilden ondertekenen, met die van de Mongoolse keizer ‘die, zelf een dronkaard, het verbruik van alcohol in heel het imperium verbood’.
Het Chinese voorstel suggereert de meest radicale formule: vernietiging van alle kernwapens en van de vectoren die ze moeten vervoeren; ontmanteling van de research-centra, de fabrieken en de laboratoria. Kortom, de Chinezen weigeren elke andere oplossing buiten die van de totale destructie.
Bepaalde verklaringen van Sovjet-premier Kosygin voor de Geneefse Ontwapeningsconferentie lijken sterk op deze categorische formulering. De Sovjets hebben hun standpunt sinds 1946 gewijzigd (in tegenstelling tot Peking) en aanvaardden akkoorden af te sluiten over de beperking van de kernproeven en de non-proliferatie, zonder voorafgaande nucleaire ontwapening. Deze laatste kwestie werd te Genève weliswaar in de marge behandeld, maar ondanks de fraseologie van de Sovjets bleken dezen in de praktijk weinig geneigd om achter dit punt veel spoed te zetten.
De Sovjets konden immers niet anders. Zij weten best wat zij aankunnen en wat niet. Ondanks hun principiële stellingname ten voordele van algehele ontwapening, hebben zij zich in de praktijk dikwijls bijzonder soepel en genuanceerd getoond. Van uitzonderlijk belang is dat zij de noodzaak aanvaarden van een vorm van controle op elke te nemen maatregel. Het moeilijke controverse-punt t.o.v. de USA is van praktische aard: hoe dient de controle in werkelijkheid te worden doorgevoerd? Daarentegen spreekt Peking nergens over internationale controlemaatregelen om toe te zien dat de te ondernemen stappen in het ontwapeningsproces volgens de regels van de afspraken worden ondernomen. In nog sterkere mate dan eertijds de Sovjets beschouwen de Chinezen elke vorm van internationale controle als
| |
| |
een middel om aan spionage te doen. In zekere zin terecht, stelden zij dat bij dergelijke controle de zwakste partij steeds aan het kortste eind zal trekken.
Hier stoten wij echter ook op het utopische karakter van de Chinese voorstellen. Zij zijn onuitvoerbaar: met het verdwijnen van de kernwapens wordt immers de kennis over hun aanmaak niet ongedaan gemaakt. Die regel geldt overigens niet alleen voor de kernwapens maar ook voor de conventionele bewapening; ook emotionele pacifisten moeten daar terdege rekening mee houden.
Sovjets en Chinezen zijn het evenmin met elkaar eens over het aantal deelnemers aan een wereldconferentie over de nucleaire ontwapening. Het Westen en de Sovjets menen dat het de bestaande kernmachten toekomt te bepalen hoe het probleem van de beperking der kernwapens dient te worden opgelost. Peking daarentegen vindt dat alle staten aan het forum moeten deelnemen. In 1964 heeft Tsjoe-en-Lai in die zin een uitnodiging gestuurd aan een honderdtal regeringschefs. Zijn voorstel werd niet au sérieux genomen. Slechts enkele landen van 't Warschaupakt haakten erop in. Britten, Amerikanen en Fransen wuifden de suggestie galant weg. Het Chinese voorstel is inderdaad abortief omdat de efficiëntie van een forum omgekeerd evenredig staat tot het aantal deelnemers. Ook dat heeft de praktijk al ten overvloede geleerd. Sinds de UNO-Commissie voor de Kernenergie in 1952 werd uitgebreid tot een wereldgremium werd zij steriel. Daarom werd in 1959 in de marge van de UNO een beperkt orgaan opgericht, de Ontwapeningsconferentie van Genève. En het dient te worden gezegd dat alle partiële oplossingen die wij nu kennen, aan dat beperkt gremium zijn te danken. Ondanks dat alles blijft Peking koppig aan de eigen optiek vasthouden. De Chinezen hebben zelfs geweigerd deel uit te maken van een directorium van de vijf kernmachten, een voorstel dat in 1964 door de USA werd gedaan en de steun kreeg van De Gaulle. Nog minder duidelijk is Pekings obstinate weigering om daadwerkelijk mee te werken aan de Conferentie van de Niet-Nucleairen (1968), die nu toch al 93 leden groepeert.
De moedwilligheid van Peking heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat het al te lang in quarantaine werd gehouden. Daaraan heeft de Amerikaanse diplomatie in niet geringe mate schuld. Het is maar goed dat Nixon nu, onder invloed van de theoreticus van het machtsevenwicht, Henry Kissinger, begint in te zien dat de tijd van de militaire bipolariteit voorbij is. Met China zal - hoe dan ook - rekening moeten worden gehouden. Wij zijn een heel eind verwijderd van de tijd dat Mac Namara nog praalhanzerig kon verklaren dat de ‘Franse en Chinese kernwapens tegelijk nutteloos, onefficiënt én gevaarlijk zijn’.
|
|