Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 763]
| |
ForumWie was Jezus in werkelijkheid?Reeds geruime tijd houdt de wetenschap zich bezig met de vraag: hoe heeft Jezus nu precies geleefd, wie was Jezus in werkelijkheid? Het exacte ontstaan van deze vraag is niet te geven, maar algemeen wordt aangenomen dat H.S. Reimarus de eerste auteur was, toen in 1778 zijn Vom Zwecke Jesu und seiner Jünger werd uitgegeven. Sindsdien is de stroom literatuur niet tot stilstand gekomen. Steeds weer zijn er auteurs die vinden dat nog niet alles is gezegd over ‘wie Jezus nu in werkelijkheid was’. In 1906 verschijnt er een boek, getiteld Geschichte der Leben-Jesu-Forschung, geschreven door de beroemde Albert Schweitzer. Het is een terugblik over alle pogingen die ondernomen zijn om een ‘leven van Jezus’ te ontwerpen. Schweitzer komt tot de conclusie dat het op wetenschappelijke gronden onmogelijk is een ‘leven van Jezus’ te reconstrueren zoals het in feite geweest is. Zijn grote argument is dat we in de evangeliën te maken hebben met een geloofsgetuigenis. Iedereen zou dan verwachten dat deze rage in de theologie langzaamaan zal verdwijnen: het is immers onmogelijk gebleken een ‘leven van Jezus’ te reconstrueren. Maar sindsdien lijken de publikaties elkaar nog sneller op te volgen dan daarvoor. Men is kennelijk geprikkeld door deze boude bewering van Schweitzer. Iedereen wil op zijn manier tóch nog eens onderzoeken of Schweitzer wel gelijk heeft, tot op deze dag. In het voorjaar van 1970 heeft Radio Stuttgart een serie uitzendingen gewijd aan het onderwerp: ‘Het geheim van rabbi J. - het verslag van een misverstand’. Vertegenwoordigers van de Kerken in Duitsland hebben tegen deze uitzendingen een fel protest aangetekend. Sensatie dus; reden om gedeelten ervan op te nemen in een geïllustreerd weekblad in Nederland. Deze 14 radio-praatjes zijn nu in boekvorm verschenen onder de titel: J. Lehmann - Jezus-rapport. Opheldering van een misvatting. Wéér ligt er een ‘leven van Jezus’ voor ons. Maar waarom zulke felle protesten? Omdat de schrijver wil aantonen dat rabbi J. een heel ander iemand is geweest dan de evangelisten ons vertellen. Uitgangspunt voor Lehmann zijn de vondsten van de zogenaamde Dode-Zeerollen in 1947. Deze rollen hebben toebehoord aan een soort kloostergemeenschap in Qumran, vlak bij de Jordaan in de woestijn van Juda. In deze rollen komen termen voor die wij uit het Nieuwe Testament kennen. Er wordt gesproken over doop, avondmaal, kinderen van het licht, terugtrekken in de woestijn. Deze gegevens dwingen Lehmann te beweren dat Jezus een aanhanger is geweest van deze Qumran-gemeenschap, dat rabbi J. de leer van deze gemeenschap heeft rondgepreekt in het land Palestina. Lehmann wil zo bewijzen datGa naar voetnoot1 | |
[pagina 764]
| |
alles wat Jezus gezegd en gedaan heeft, is terug te voeren tot de sekte van de Dode Zee. Iedere tekst uit het Nieuwe Testament die ook maar iets met Qumran te maken zou kunnen hebben wordt onder de loep genomen. Met heel veel gewring, fantasie en constructies stuurt Lehmann er op aan dat Jezus een aanhanger van Qumran geweest móet zijn. Aan de wieg van het christendom staat dan niet rabbi J., maar deze Qumrangemeenschap. ‘Wat wij bijna 2000 jaar lang voor de leer van rabbi J. hebben gehouden, was al opgeschreven vóór zijn geboorte’ (p. 97). Waarom beschrijven de evangeliën ons dan een andere Jezus, een rabbi die niet uit Qumran afkomstig is? Zelfs alle toespelingen erop zijn weggewerkt! Dat komt - aldus de auteur - omdat rabbi J. een rebel was die tegen de Romeinen in opstand is gekomen. Hij werd ter dood gebracht en zijn leerlingen namen de vlucht, omdat de situatie te gevaarlijk was. ‘De situatie, waarin de discipelen verkeerden, was moeilijk. Zij stonden onder verdenking en het lijkt begrijpelijk dat zij, om hun eigen leven te redden, alles zouden proberen om iedere daadwerkelijke of vermeende rebellenactiviteit te verheimelijken of onschuldiger voor te stellen dan ze was’ (p. 114). In het jaar 70 na Chr. wordt alle hoop op een Rijk van de Messias de bodem in geslagen: Jeruzalem wordt door de Romeinen verwoest.
‘Noch door rabbi J., noch door een andere Messias was de bevrijding tot stand gekomen. Men begon het leven van de rabbi te idealiseren en zijn werkzaamheid te verleggen naar de toekomst:... het ging niet zozeer meer om het verleden als wel om de toekomst’ (pp. 114-115) en iedere zinspeling op de gemeenschap van Qumran wordt weggelaten. Zo wordt ‘de werkelijke rabbi’ (die Lehmann zo graag wil ontdekken) steeds meer verduisterd. Dé grote schuldige van deze ‘verduistering’ is Paulus van Tarsus. ‘Door Paulus, en alléén door Paulus, werd de leer van de Jood J. van alle tijden en wereldomspannend. Hij deed dit niet omdat hij onder de indruk was gekomen van rabbi J.'s leer. Hij deed het, omdat hij een uitweg zocht vanwege zijn eigen zondebesef’ (p. 142). Maar zelfs dit is voor Lehmann nog niet genoeg: door Paulus is het christendom ‘zo fundamenteel veranderd, dat het een betekenis heeft gekregen, die vrijwel tegenovergesteld is aan de oorspronkelijk bedoelde’ (p. 145). Tot zover dit aanvechtbare boek. Ik wil er enkele opmerkingen bij maken. Het gaat er in de evangeliën nooit over om iets uit het verleden te vertellen. De evangelisten willen in hun verhaal veeleer andere mensen tot geloof roepen. Zij vragen ons te geloven in die bijzondere mens: Jezus. Hun verhaal is dus tegelijk een interpretatie van zijn woorden, van zijn daden. Jezus wordt door hen verkondigd en niet beschreven als iemand uit het verleden. De woorden en gebeurtenissen uit zijn leven worden door gelovige volgelingen geduid. Dit neemt niet weg dat zij hun boodschap over Jezus aan alle kanten funderen met dingen, woorden, gebeurtenissen uit zijn leven (Lukas 1, 1-4 en Joh. 20, 30-31). Maar zij doen er een gelovige keuze uit, het is geen loutere geschiedenis meer. Dit kan irritant zijn. En bij velen heeft het de vraag opgeroepen ‘wie was Jezus nu in werkelijkheid?’. Vele eminente geleerden hebben zich over dit intrigerend vraagstuk gebogen en kwamen tot de conclusie dat het niet mogelijk is een ‘leven van Jezus’ te schrijven, zoals hij van dag tot dag is geweest. Dit is een onmogelijke opgave, juist omdat alles wat we van Jezus weten ons is overgeleverd door het geloof van de vier evangelisten. Iemand die meent het wel te kunnen is bij voorbaat gedoemd zichzelf belachelijk te maken. P. Beentjes | |
Andragogiek-collegeDe collegebanken staan in een groot carré opgesteld langs de vier muren van de collegezaal. De docent zit democratisch midden tussen de studenten. Hij heeft alleen een klein bloknootje voor zich op de bank en wentelt zijn ball- | |
[pagina 765]
| |
point horizontaal tussen zijn vingers. ‘Voor vandaag zouden we in sub-groepjes van vijf personen het eerste deel van Van Beugens ‘Sociale Technologie’ bestuderen’. ‘Nee’, protesteren enkele studenten, ‘dat is pas voor de volgende week. Vandaag gaan we de evaluatie van de vorige keer bespreken’. Anderen keren zich hiertegen. ‘Ben je bedonderd. Nu geen evaluatie van de evaluatie. Eerst Van Beugen’. Wie zal het winnen? Tijdens het college andragogiek is er altijd een ondergrondse machtsstrijd aan de gang. Het eerste halve uur gaat altijd verloren met touwtrekkerij over wat we gaan doen. De verwarring hierdoor veroorzaakt gedurende het gehele college onlustgevoelens en gevoelens van frustratie, die bij het geringste verschil van mening in de vorm van felle agressie naar boven schieten. ‘Hoe kunnen we nu Van Beugen doen’, zegt de verbitterde student, die zich voortdurend opwerpt als leider en zowel door docenten als studenten naar de ogen wordt gekeken. ‘Dat boek is helemaal gebaseerd op aanpassing aan deze samenleving. Ik verdom het me aan deze verrotte maatschappij aan te passen’.
Als ik het niet dacht. Hij zit weer op zijn stokpaardje. De mogelijkheid om clean op de zaken in te gaan zal wel weer de kop in worden gedrukt. De docent draait zijn ballpoint sneller rond tussen zijn vingers. Zou hij happen? ‘Waarop baseer je je mening, dat “Sociale Technologie” op aanpassing berust?’ vraagt hij, die sufferd. ‘Nou, dat kun je al meteen in het voorwoord lezen. Ik kreeg er meteen genoeg van en heb het boek in een hoek gesmeten’. Iedereen begint in Van Beugen te bladeren. ‘Waar staat het?’ wordt hier en daar geroepen. De verbitterde wuift verachtelijk met zijn hand. Hij vindt het niet eens de moeite waard erop in te gaan. De studenten zoeken vergeefs. ‘Ik heb zeker een andere druk’, hoor ik ergens zeggen. Een aantal studenten klapt het boek dicht en ik verwacht al dat ze het boek eveneens in een hoek zullen gooien. Het is schrikbarend te zien welke invloed deze student op de anderen heeft. Wat hij zegt, wordt kritiekloos aangenomen. Ze geloven eerder dat die regel uit hun boek is weggevallen, dan dat hij ongelijk heeft.
De docent doet een zwakke poging ter verdediging van het boek. ‘Van Beugen spreekt nergens een waarde-oordeel uit ten aanzien van deze maatschappij. Hij stelt duidelijk dat zijn theorie niet adekwaat is om de huidige situatie te funderen, wel om de huidige situatie te analyseren. Hij geeft slechts het model aan van de huidige situatie. Hierdoor dreigt inderdaad het gevaar dat dit model normatieve betekenis krijgt. Je moet hierin goed onderscheid weten te maken’. De verbitterde student krabt zich verveeld in zijn krullen. ‘De andragoog moet zichzelf opheffen’, interrumpeert hij. De docent draait nu zijn ball-point verticaal tussen zijn vingers. ‘Hoe had je dit gedacht?’ vraagt hij. ‘Door omverwerping van deze maatschappij’. ‘En dan’, waag ik me in de discussie, ‘dan moeten we toch weer opnieuw beginnen’. Tot zover kan hij niet denken. Het omverwerpen van de maatschappij blijkt alle energie en verbeeldingskracht op te zuigen. Misschien veronderstelt hij dat dan het paradijs zomaar als een rijpe vrucht uit de lucht komt vallen. ‘Deze maatschappij moet eerst verdwijnen’ zegt hij, ‘dan praten we wel verder’. ‘Iedereen moet dus stomweg accepteren wat jij vindt’, zeg ik. ‘Jij zit nog te veel vast aan de directieve approach. Jij als andragoog weet wat goed is voor de mensen. De mensen hoeven niet meer zélf te denken, dat doet de andragoog wel voor hen. Op die manier krijg je de toestand van de negentiende eeuw weer terug. Toen werd ook alles door een paar mensen voor de anderen uitgezocht. Ze hoefden alleen nog maar te happen en te slikken. Nee, voor mij is | |
[pagina 766]
| |
dat vieux jeu. We moeten volledig op de non-directieve toer’. De verbitterde student kijkt me venijnig aan. Ik voel dat ik raak heb geschoten. Maar hij heeft onmiddellijk een wapen bij de hand om mijn woorden te ontkrachten. ‘Seksbom’, zegt hij alleen. De daaropvolgende hilariteit doen mijn woorden inderdaad in de mist opgaan. Machteloos besef ik, hoe ongewapend ik hiertegen ben. Zodra je als vrouw een geduchte tegenstandster dreigt te worden, verklaren ze je met een enkel woordje tot object. Ik begrijp niet waar ik de moed vandaan heb gehaald om andragogiek te gaan studeren. Agologie is de wetenschap van het leidinggeven, zegt professor Nieuwenhuis. Kom je als vrouw daar ooit aan te pas? Al kun je nog zo goed studeren, je zult als vrouw om irrelevante factoren in dit vak nooit slagen. Ook al zou ik mijn bul in mijn zak hebben, waar kom ik dan als andragoge terecht? De touwtjes waar het om gaat, blijven in handen van mannen. Ik zou deze maatschappij om totaal andere redenen omver willen werpen. Die ouderwetse negentiende-eeuwse tegenstelling van communisme en kapitalisme is daarbij vergeleken een achterhaald kinderspelletje. De maatschappij die mijns inziens is verrot, strekt zich uit van de Atlantische Oceaan tot de Indische Oceaan en omvat alle landen ter wereld. Want overal wordt de vrouw onderdrukt en als speelbal van de man gebruikt. De bevrijding van de vrouw, het ideaal van Marx, is nergens ter wereld gerealiseerd, ook niet in Rusland, Cuba of China. Mijn gevoel van machteloosheid neemt toe in het besef dat ik dit inzicht nauwelijks kan overdragen. Niet aan de mannen, want zij zitten aan de goede kant van het leven. Niet aan de vrouwen wegens haar doffe berusting. Al moet ik toegeven dat hier en daar wat begint te dagen. Woedend smijt ik Van Beugen naar de verbitterde student. ‘Vrouwen reageren altijd zo emotioneel’, sart hij, terwijl hij het boek teruggooit. ‘Zullen we toch maar aan de evaluatie van de evaluatie beginnen?’ vraagt hij zijdelings aan de docent. De docent knikt. De non-directieve approach van de docent loopt altijd weer uit op de directieve approach van deze student. Hij weet zijn spelletje goed te spelen. Hij is geen andragoog, maar een demagoog.
Anny Matti | |
Wat zijn Kritiese Tsionisten?In deze tijd van kritische leraren, medici en melkboeren geven wij met blijdschap kennis van de oprichting van het orgaan der Nederlandse Kritiese Tsionisten ‘Kova Tembel’Ga naar voetnoot1. Feitelijk is de boreling al ruim een jaar oud. Wat tsionisten zijn (zionisten in de meer orthodoxe Hollandse spelling) weet U waarschijnlijk wel. Dat zijn mensen, merendeels joden, die de doelstellingen der zionistische beweging aanhangen. Deze beweging, officieel opgericht in 1897 te Bazel, stelde zich ten doel ‘de vestiging van een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats in Palestina voor het joodse volk’, dit om de abnormale situatie van het joodse volk in de verbanning te normaliseren. Zoals Leon Pinsker, een joodse arts uit Odessa, het in 1882 uitdrukte: ‘Onder de levenden werd de jood beschouwd als een dode, onder de burgers als een buitenlander, onder de gezeten bevolking als een zwerver, een gast; in de ogen der patriotten was hij een vreemdeling zonder eigen land en in aller ogen een gehate rivaal’. Dit doel werd in 1948 met de oprichting van de staat Israël bereikt en logischerwijs had toen de zionistische beweging | |
[pagina 767]
| |
zichzelf moeten opheffen of door de nieuwbakken Israëli's opgeheven moeten worden onder dankzegging voor de bewezen diensten. Het is echter in de praktijk des levens niet zo simpel om gevestigde instituten op te doeken en voor vele, vooral wat oudere zionisten ging het ‘zionisme’ een geheel eigen leven leiden. Zij vergaten dat de enige consequentie van het zionist-zijn zou moeten wezen: emigratie naar Israël. Zij bleven lekkertjes veilig in hun oude vertrouwde dagelijkse bedoeninkje en gingen zich ver buiten Israël inzetten voor ‘hun’ staat. De officiële zionistische beweging kreeg nu twee belangrijke nieuwe functies: ze werd emigratiebureau en geldinzamelingsinstituut. En in 1968 werden deze nieuwe functies dan ook opgenomen in het zogenaamde Jeruzalemmer program. Eens was de zionistische beweging een organisatie die streefde naar realisatie van een niet bestaande toestand: het vestigen van een eigen nationaal tehuis voor de in de hele wereld verspreide joden, die overal, dus nergens thuishoorden. Toen was het een dynamische beweging. Thans tracht zij een bestaande toestand te handhaven en te versterken en daarmee is zij verworden tot een statische beweging. De taken die zij zich nu ten doel stelt, kunnen evengoed of beter, in elk geval ondubbelzinniger, door de staat Israël worden uitgevoerd. Steeds meer jonge zionisten, veelal joodse studenten, gaan zich afzetten tegen dit statische karakter van de huidige zionistische bewegingGa naar voetnoot2. Zoals het jongste (dubbel)nummer van Kova Tembel het formuleert: ‘Zij verzetten zich tegen het feit, dat de zionistische leiders zich niet solidair verklaren met andere nationale bevrijdingsorganisaties in de wereld. Zij verzetten zich tegen diegenen, die denken, dat de stichting van de staat Israël een einddoel van het zionisme is. Zij verzetten zich er bovendien tegen, dat het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk veelal genegeerd wordt. Al deze joodse jongeren hebben één ding gemeen: zij erkennen het recht op zelfbeschikking van het joodse volk in Palestina en vinden dat ditzelfde recht aan het Palestijnse volk niet onthouden kan en mag worden’. De Kritiese Tsionisten stellen, dat het essentieel is in te zien dat het joodse nationalisme, belichaamd in de staat Israël, niet tot de wezenlijke doelstellingen van het socialistisch zionisme behoort. Het ging en gaat fundamenteel om de nationale en sociale bevrijding en emancipatie van het joodse volk. De nationalistische tussenfase, waarin wij ons nu bevinden, is slechts de historisch onvermijdelijke weg naar dit doel. Internationalisme vooronderstelt het bestaan van naties. Het einddoel van dit socialistisch zionisme is universalisme, zoals dat al in de Oudtestamentische profetische teksten staat omschreven: internationalisme in de zin van gelijkheid van alle volkeren en binnen alle volkeren. Dat is dan ook de reden waarom erkenning van de Palestij nen inherent is aan de Krities Tsionistiese ideologie. ‘Pas als het joodse volk bevrijd is van z'n ballingschap, ook in de Sowjet-Unie, als het kernprobleem (dat der Palestijnen) in het Midden-Oosten is opgelost en sociale gelijkheid in Israël is bereikt, zijn de doelstellingen van het Kritiese Tsionisme verwezenlijkt’. Dan zal ook het Kritiese Tsionisme zichzelf overbodig hebben gemaakt en opgeheven. M.v. Tijn | |
Rabban Jochanan ben Zakkai: hopen in een wanhopige tijdJacob Neusner, professor of religious studies, Brown University, schreef het boek ‘A life of Jochanan ben Zakkai’Ga naar voetnoot1. Rabban Jochanan ben Zakkai was de | |
[pagina 768]
| |
joodse wijze die zich op ongeveer zeventigjarige leeftijd als pseudo-dode in een doodskist in de lente van het jaar 68 na Chr. door zijn meest geliefde leerlingen het door de Romeinen belegerde Jeruzalem uit liet dragen en die aan generaal Vespasianus de gunst vroeg zich te Jawnee bij Lod te mogen vestigen om daar in vrede de Tora (de Pentateuch) te bestuderen en Gods geboden te vervullen. Volgens de traditie kreeg hij die toestemming, ook al mogen we veilig aannemen dat Vespasianus niet wist wat hij deed. Want te Jawnee bewerkstelligde Jochanan ben Zakkai een geestelijke revolutie. Jochanan geloofde vast dat deze nieuwe tijd, waarin de Tempel verwoest was, zou staan en blijven bestaan op grondslag van Torastudie, het vervullen der geboden en het doen van daden van barmhartigheid door de mens jegens zijn medemens. De nieuwe Tempel is de hele wereld, het nieuwe altaar is de huiskamer, de straat, de werkplaats; en de nieuwe offerdienst, dat is 's mensen belangeloze bereidheid zijn naasten bij te staan. Zo toonde hij zijn volk hoe verder te gaan in het Tempelloze tijdvak voor één jaar, voor tien jaar of voor altijd. Neusner schreef een fijn en boeiend boek, dat niet alleen een goed inzicht geeft in het religieuze leven van die tijd, de tijd die ook de evangelisten beschrijven, maar dat ook aan milieuschildering heel veel biedt: het economisch leven, opvoeding, rangen en standen, sekten: Essenen, Sadduceeën en Farizeeën, etc. Op één punt heb ik kritiek op prof. Neusner: hij staat zo helemaal afwijzend tegenover de Zeloten, de opstandelingen tegen Rome, de verdedigers van Jeruzalem en Massada, dat is de rotsvesting waar negenhonderdzestig mannen, vrouwen en kinderen na een driejarige verdediging tegen een hen van alle kanten omringende Romeinse overmacht in 73 na Chr. vrijwillig de dood zochten. Ongetwijfeld hebben de Zeloten in politiek en militair opzicht gefaald en door hun falen grote ellende gebracht over land en volk. Door hun strijd echter was de breuk tussen de joden en het Hellenisme onherstelbaar geworden. Het joodse volk klampte zich sterker dan ooit aan het eigene vast en sloot zich meer dan ooit van de buitenwereld af. Het is dan ook het enige volk dat als natie de ondergang van de antieke wereld heeft overleefd. De jood die dit feit van waarde acht, moet erkennen dat hij dit mede te danken heeft aan het vertwijfeld pogen der Zeloten om de nationale zelfstandigheid te herwinnen. Als dit het joodse volk in onze dagen is gelukt, dan mede dankzij deze strijders in de twee verloren oorlogen tegen Rome.
M.v. Tijn | |
Sovjet aandringen op een Europese VeiligheidsconferentieOp 3 en 4 december 1970 werd de laatste vergadering van de NATO-Raad in Brussel gehouden. Deze zitting werd bijgewoond door de ministers van buitenlandse zaken en van defensie van de NATO-landen. De staatslieden stelden opnieuw dat het politieke doel van de NATO het gezamenlijk nastreven van de vrede is door initiatieven die gericht zijn op vermindering van de spanningen en vestiging van een vreedzame, rechtvaardige en duurzame orde in Europa, gepaard gaande met adequate veiligheidsgaranties. Met betrekking tot Berlijn en Duitsland stelden de ministers vast, dat zonder dat een akkoord over Berlijn gesloten is en derhalve zonder ratificatie van de verdragen die de Bondsrepubliek met de Sovjet-Unie en Polen heeft gesloten, er geen ontspanning is en dat bijgevolg niet tot een actieve fase van het veiligheidsoverleg tussen Oost en West kan worden overgegaan. De voorwaarden zijn duidelijk geformuleerd en komen neer op: een bevredigende regeling van de kwestiesGa naar voetnoot1 Ber- | |
[pagina 769]
| |
lijn en Duitsland en positieve vorderingen in de S.A.L.T.-besprekingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie over wederzijdse vermindering van de strategische bewapening. De meeste opwinding werd in Moskou en andere Oosteuropese hoofdsteden veroorzaakt door het besluit van de NATO-ministers, dat een conferentie pas kan plaatsvinden nadat een nieuwe regeling voor Berlijn tot stand is gekomen. Dit besluit werd afgeschilderd als het belangrijkste struikelblok op de weg naar een conferentie over de Europese veiligheid en samenwerking. De Sovjetleiders willen met hun sterk aandringen op het houden van de conferentie aantonen, dat zij vreedzaam gezind zijn ten opzichte van West-Europa. Moskou herinnert eraan dat reeds Lenin en later M. Litvinov in de Volkenbond gepleit hebben voor collectieve veiligheid in Europa.
In een korte beschouwing over de evolutie van de Sovjet-voorstellen ten aanzien van een Europese Veiligheids Conferentie sinds 1966 komt tot uiting dat bij de socialistische landen de klemtoon anders is komen te liggen. Minder nadruk wordt gelegd op eventuele wederzijdse troepenvermindering en meer nadruk is gaan liggen op erkenning van de status quo en economische, resp. technologische samenwerking tussen Oost en West. Volgens het slotcommuniqué der conferentie van de landen van het Pact van Warschau in juni 1970 te Boedapest moest er een reeks paneuropese conferenties worden gehouden, waar men zou besluiten tot de vorming van permanente organen en commissies en tenslotte zou komen, naar analogie van Stalins voorstellen te Teheran in 1943 en Jalta in 1945 inzake een Europese Volkenbond, tot een regionale organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa. De leiders van het Kremlin waren en zijn echter weinig concreet over de garantie van de veiligheid. Een belangrijk vraagstuk, temeer omdat de Verenigde Staten volgens Moskou zich politiek en militair uit Europa moeten terugtrekken. Hoewel Moskou zijn oorspronkelijke bezwaren tegen de Noordamerikaanse deelneming aan de veiligheidsconferentie heeft laten vallen, probeert de Sovjet diplomatie ijverig de Verenigde Staten de rol van ongewenste gast op te dringen. Bevrijding van West-Europa van Amerikaanse voogdij is een van de veel voorkomende leuzen in de publiciteitsmedia van de socialistische landen. Volgens de Sovjetleiders mondt de Europese veiligheid uit in een strijd tegen de inmenging van alle krachten van buitenaf, wier doeleinden en belangen de Europese volken vreemd zijn. Anatoli Gromyko schrijft, dat de verbetering van het klimaat in Europa afhangt van de vraag, hoe actief de Westeuropese landen een van de Verenigde Staten onafhankelijke koers zullen inslaan in hun relaties met de Sovjet-Unie en de socialistische landen1.
Deze stelling wordt ook in het op 20 februari 1971 gepubliceerde gemeenschappelijke communiqué van de ministers van buitenlandse zaken van de Warschaupact-landen te Boekarest in zekere zin bevestigd. Op de voorgrond staat het streven van het socialistische blok de posities van de NATO te discrediteren. De voorwaarden van de in Brussel gehouden NATO-conferentie worden als ‘opzettelijke belemmeringen’ voor de bijeenroeping van een veiligheidsconferentie afgewezen. Onmiskenbaar is de poging een vier-mogendheden overeenstemming bij de onderhandelingen over Berlijn als conditio sine qua non voor het tot stand komen van een Europese veiligheidsconferentie uit te schakelen. Over de deelneming van de Verenigde Staten zowel aan de voorbereidende besprekingen als aan de conferentie zelf wordt in het communiqué gezwegen. Hieruit mag men concluderen dat de tendensen om de Amerikanen eruit te werken sinds de conferentie van Boedapest sterker zijn geworden. Als begunstigde van de bijeenkomst in Boekarest is de D.D.R. naar voren gekomen. De leiders van de S.E.D. slaagden erin hun positie binnen het socialistische blok te verbeteren. De deelnemers aan de conferentie hebben de leiders van de D.D.R. hulp in het vooruitzicht gesteld: voor diplomatieke erkenning van de D.D.R. | |
[pagina 770]
| |
door andere staten, voor het herstel van de betrekkingen tussen Bonn en Oost-Berlijn ‘overeenkomstig de algemeen geldende normen van het volkenrecht’, alsook voor de opneming van de D.D.R. in de Verenigde Naties en andere internationale organisatiesGa naar voetnoot2. Moskou verbergt ook niet dat het de Europese landen van de economische en politieke integratie van West-Europa wil afleiden. De Sovjet leiders zijn niet ingenomen met een mogelijke Britse toetreding tot de E.E.G.. De Sovjet propaganda onderstreept bovendien de speciale relaties tussen de Verenigde Staten en Engeland. Tegenover de strenge toetredingsbepalingen van de E.E.G. stellen de socialistische landen een paneuropese economische samenwerking zonder discriminatie, waarnaar ook de neutrale Oostenrijkers, Zweden en Zwitsers kunnen en moeten streven. Van de veiligheidsconferentie verwachten de leiders van het socialistische blok, dat zij een einde zal maken aan de Westeuropese mythe van het gevaar uit het Oosten. Overigens geeft Moskou onmiskenbaar te verstaan, dat er niet getornd mag worden aan de Sovjet hegemonie ten oosten van de demarcatielijn. Dat moet door de Europese veiligheidsconferentie juist bevestigd worden. Het Westen daarentegen zou van zo'n conferentie wensen, dat zij de inleiding vormde tot een grotere zelfstandigheid van de Oosteuropese landen. Tenslotte moet men zich afvragen waarom de leiders van het Kremlin zo'n haast hebben met de bijeenroeping van een veiligheidsconferentie. De Sovjet leiders kunnen er nauwelijks meer op rekenen, dat een beslissing om deze conferentie bijeen te roepen nog vóór het 24e Partijcongres, eind maart a.s., zal vallen. In wezen hebben de Russen met het verdrag tussen de Bondsrepubliek en de Sovjet-Unie al bereikt wat zij op korte termijn wilden verwezenlijken: de erkenning van de naoorlogse grenzen en de Sovjet hegemonie in Oost-Europa.
L.L.S. Bartalits |
|