| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid.
| |
Theologie
Bakker, Leo - Freiheit und Erfahrung. Ignatius von Loyola. - Echter Verlag, Würzburg, 1971, 332 + 24 pp. Anlage, DM. 38,-. |
Boon, Dr. R. - Op zoek naar de identiteit van de kerk. - Callenbach, Nijkerk, 1970, 202 pp., f 15,25. |
Hortelano, A. - Morale responsable. - Desclée, Tournai, 1970, 320 pp., BF. 270. |
Jüngel, Eberhard - Tod. - Kreuz Verlag, Stuttgart/Berlin, 1971, 175 pp., DM. 14,80. |
Perrin, J-M., - L'eucharistie. - Beauchesne, Paris, 1971, 168 pp., FF. 12,-. |
Roloff, Jürgen - Das Kerygma und der irdische Jesus. - Vandenhoeck en Ruprecht Göttingen, 1970, 289 pp., DM. 30,-. |
Rondet, Henri - Pourqoi se confesser? - Beauchesne, Paris, 1971, 174 pp., FF. 12,-. |
Schlegelberger, Bruno - Vor- und ausserehelicher Geschlechtsverkehr. - St. Paulus-Mission, Remscheid-Lennep, 1970, 243 pp., DM. 18,-. |
Sperna-Weiland, Dr. J. - Het einde van de religie. - De Branding, Antwerpen, 1970, 203 pp., BF.225. |
| |
T.J. Van Bavel
Augustinus
(Theologische monographieën), Het Wereldvenster, Baarn, 1970, 168 pp., BF.225.
Een nieuwe publikatie van de augustijnerpater T. Van Bavel, thans hoogleraar aan de Katholieke Universiteit te Leuven en belast met een leeropdracht in christologie en patrologie, zal bij velen welkom zijn. Zijn kennis van Augustinus' werken en leven, zijn vertrouwdheid met de meeste studies op dit domein wordt hier aangewend om een inzicht te bieden in problemen die de christenen zich vandaag stellen. Aldus wordt gesproken over dualisme of liefde voor de aarde, over liefde-identificatie en secularisatie, over Kerk zonder grenzen en de totale Christus, over oecumene en de verhouding teken-werkelijkheid. Een van de mooiste hoofdstukjes is zeker het vijfde, ‘Bemin, en doe dan wat je wilt’, niet alleen omdat de schrijver de hele achtergrond weet te tekenen die nodig is om het zo vaak verkeerd begrepen adagium aan de tegenwoordige gelovigen bij te brengen, maar ook omdat het zo revelerend is voor de opzet van dit boek. Van Bavel gaat uit van een hedendaagse preoccupatie, die hij telkens op fijnzinnige wijze in verband weet te brengen met een gezegde van Augustinus, waarvan dan de rijkdom en soms de beperktheid met welgekozen citaten en persoonlijke bedenkingen geïllustreerd worden. Meest leerzaam lijkt ons echter het hoofdstukje over de oecumene. Zelden kregen we een zo treffend beeld te zien van de Kerk uit Augustinus’ dagen, innerlijk verscheurd tussen de kerk van de weinigen en de kerk van de velen. Vermelden we tenslotte nog dat bij alle eruditie dit boek eerder spreektaal dan schrijftaal aanwendt, zodat de lezer de indruk krijgt dat hij in een gesprek is verwikkeld geraakt, zo niet met de kerkvader uit Hippo dan toch met de hoogleraar uit Leuven. Een gedegen theologische monografie voor deze tijd.
S. De Smet
| |
| |
| |
Franz Kamphaus
De Kindsheidverhalen bij Lucas en Mattheüs
Van exegese tot verkondiging (2)
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1970, 110 pp..
Een goed initiatief om dit bekende boek in het Nederlands te vertalen. Dit tweede deeltje bespreekt de kindsheidverhalen op een uitstekende wijze. De opzet van de auteur is, ons te laten zien dat deze ‘verhalen alleen vanuit Pasen verstaan kunnen worden’ (p. 48). De verhalen verwijzen voortdurend naar kruis, dood en verrijzenis.
Het boekje valt uiteen in 2 delen: een goede verklaring van de tekst en een aanzet tot het preken over deze teksten.
Dit laatste punt wordt verlucht met fragmenten van kerstpreken, zoals die gehouden zijn (en gehouden worden): het is kostelijk en beschamend tegelijk.
De schrijver is in zijn opzet goed geslaagd, namelijk dat ‘de verhalen niet verklaard, maar verkondigd moeten worden’ (p. 51).
P. Beentjes
| |
H. Fries, Hrsg.
Handbuch theologischer Grundbegriffe
Bd. 2, 3 en 4.
Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1970, resp. 528, 472 en 504 pp., p.d. DM. 6,80.
Bestudering van deze deeltjes van dit ‘Handbuch’ levert een bevestiging op van de indruk in het eerste deel gewekt (zie Streven, jan. 1971, p. 429): de tekst van de doorgaans uitgebreide artikelen is grotendeels gelijk aan die van de eerste uitgave in 1962 (alleen in het artikel ‘Liturgie’ is de betreffende Constitutie van Vaticanum II verwerkt). Daar staat tegenover dat zowel keuze van de meeste trefwoorden als uitwerking van de artikelen in 1962 volledig ‘bij de tijd’ waren; de aanvullende literatuur tot 1970 laat herhaaldelijk zien, hoe actueel de meeste toentertijd gekozen onderwerpen waren. Dit laatste wordt nog bevestigd in de spaarzame artikelen die in deze tweede editie ‘wegvallen’ (men vergelijke b.v. de literatuuropgaven bij ‘Konkupiszenz’, ‘Leben’, ‘Licht’ met die bij ‘Glaube’). Het enige wat ik in dit - nu voltooide - werk echt gemist heb, is toevoeging van een meer uitgebreid artikel over Vaticanum II om mogelijke tekorten aan te vullen. Aan het eind van het vierde deel vindt men een uitvoerige trefwoordenlijst, om de onderwerpen die in de 157 grotere artikelen verborgen gaan aan het licht te brengen. Al bij al toch een kostbaar naslagwerk, nu eindelijk eens binnen het economisch bereik van de ‘gewone man’ die zich voor theologie interesseert.
S. Trooster
| |
A. Deissler, e.a.
Der priesterliche Dienst
I. Ursprung und Frühgeschichte
Questiones disputatae, Herder, Feiburg, 1970, 176 pp., DM 18.-.
In dit eerste van een aantal delen over het ambtelijk priesterschap worden nog eens de fundamenten daarvan in Oude en Nieuwe Testament en de ontwikkeling in de eerste eeuwen christendom onderzocht. Deissler meent te kunnen aantonen dat de eigen priesterlijke taak in het O.T. gezien wordt als profetische verkondiging van Gods wet en recht, en daarin bescherming van de rechten van vooral ondergeschikten, verdrukten en misdeelden: ‘In der Tat hat der Priester im AT als hauptsachliche ‘Missio’... das Wissen um Jahwehs Bundeswillen, Bundeswalten und Bundesweisung, zu wahren und zu verkünden’ (78). Omdat deze opdracht ook door niet-priesters vervuld wordt - profeten, wijsheidsleraren, schriftgeleerden - moet vastgesteld worden dat een dualisme van priester en leek in het O.T. institutioneel niet bestaat. H. Schlier werkt op de van hem bekende grondige wijze de fundamenten - geschiedenis kan men het niet noemen - van het ambtelijk priesterschap uit in het N.T. Een vraag: het is niet duidelijk dat uit zijn onderzoek volgt, dat dit ambtelijk priesterschap ‘steeds een levensroeping (is), die slechts één herroeping kent, die van de dood...’ (114). Audet tenslotte toont met enkele gegevens uit de eerste eeuwen christendom aan, hoe de priester, die eerst gezien werd als ‘een broeder uit de schare der priesters’, meer en meer geïsoleerd raakte in een stand van de klerus tegenover de ‘leken’. Merkwaardig, ook hier speelt een wereldvreemd monastiek ascetisme een belangrijke rol. Terecht merkt hij op dat deze vorm van priesterlijk leven en functioneren niet tot het wezen van de zaak behoort.
S. Trooster
| |
| |
| |
Heinz Zahrnt
Gott kann nicht sterben
Wider die falschen Alternativen in Theologie und Gesellschaft
Piper Verlag, München, 1970, 328 pp., DM 24.-.
Dit nieuwe, weer sterke boek zou men als de voltooiing van een bijzonder geslaagde theologische trilogie kunnen beschouwen. In zijn eerste boek, Die Sache mit Gott (zie Streven, febr. 1967, p. 517), voerde Zahrnt ons naar de collegezalen van de grote protestantse theologen die een zekere omwenteling in het theologisch denken van vandaag hebben teweeggebracht, en hielp hij ons in kritische beschouwingen hen te verstaan. Zijn tweede boek, Gespräch über Gott (Streven, febr. 1969, p. 547), was een bloemlezing uit het werk van deze eigentijdse theologen met kort inleidend commentaar, zodat de lezer in staat gesteld werd de dialoog tussen deze mannnen van nabij te volgen. Het nieuwe boek van Zahrnt is een systematisch-theologische verwerking van deze stof; men zou kunnen zeggen: Z. laat ons zien, hoe deze eigentijdse theologie op hem afgekomen en door hem verwerkt is. Daarin heeft hij de gelegenheid alle aspecten van de hedendaagse Godsproblematiek uiteen te zetten en er kritisch op in te gaan. In feite doet hij nog meer: zijn boek is een voortreffelijke inleiding op het theologisch denken van onze tijd (vooral de hoofdstukken 4 t/m 6 gaan uitvoerig in op eisen en methode voor een eigentijdse theologie). De ondertitel ‘Wider die falschen Alternativen...’ geldt voornamelijk het uitgebreide 11e hfdst., waarin hij kritisch ingaat op ‘politische Theologie’. Het eigen standpunt van waaruit hij heel deze problematiek beschouwt en erop tracht te antwoorden, omschrijft Zahrnt als volgt: hij bekent zich tot ‘eine grossere mittlere Gruppe, zu der auch viele moderne Theologen zählen, unsicher, ohne Patentrezepte, kleine Schritte zur Gerechtigkeit hin versuchend und auf ein bisschen Gnade hoffend - was immer das ist’ (p. 20). Hetgeen niet wegneemt dat hij steeds een bijzonder duidelijk en beslist standpunt inneemt. Je durft het bijna niet meer te
zeggen: maar dit laatste boek is zo mogelijk nog origineler, nog dieper graven en nog boeiender dan de vorige. Niet het minst doordat Zahrnt de kunst verstaat moeilijke zaken te brengen in een taal die ieder enigszins ontwikkeld mens kan verstaan, en waar hij vakterminologie moet gebruiken, deze weer helder en duidelijk weet uit te leggen. Dit laatste brengt dan wel mee, dat hij soms tot tegenspraak prikkelt; na het ongemeen boeiende hfdst. over ‘Die Methode der Verifikation’ in de theologie, irriteert in het daaropvolgende hoofdstuk een wat gesimplificeerde afwijzing van historische theologie. Maar misschien mag men dit boek ook niet alleen als een ‘leerboek’ lezen; het nodigt op vele plaatsen veeleer tot overdenking en meditatie, zó levensnabij wordt hier de theologische problematiek rond God, Christus en christelijk geloven behandeld. Aanbeveling overbodig. Voor de derde keer heb ik mij verwonderd over de bijzonder redelijke prijs waartegen de uitgeverij Piper zo'n mooi uitgegeven boek van deze omvang beschikbaar stelt.
S. Trooster
| |
P. Teilhard De Chardin
Toujours en avant
Textes assemblés par Charlotte Engels esclée, Paris, 1970, 178 pp., BF. 130.
‘Laten we ermee ophouden ons dwaasweg te ergeren over de verwachtingen zonder einde welke de Messias ons heeft opgelegd. Er was niets minder nodig dan het ontstellend en nameloos labeur van de primitieve mens en de langdurige schoonheid van Egypte, en de onrustige verwachting van Israël en het langzaam vervluchtigend parfum der oosterse mystieken en de alsmaar tot honderdmaal toe verfijnde wijsheid van de Grieken, opdat de bloem zou ontluiken, de twijg van Jesse en de mensheid. Al deze voorbereidselen waren noodzaak, kosmisch en biologisch, voordat Christus voet kon vatten op de scène van de menselijkheid’. Aldus lezen wij op p. 18 van dit keurig gepresenteerd Teilhard de Chardin-breviarium... Voir, croître, unir, surcentrer zijn de vijf hoofdingen waaronder enkele van de meest markante uitspraken van de beroemde antropoloog chronologisch worden gerangschikt vanaf de twintiger tot de vijftiger jaren. Bij elk citaat wordt met de nauwkeurige referentie telkens de datum aangegeven. De samensteller richt zich tot studenten en jonge arbeiders die reeds vooruit leven naar de 21e eeuw met haar versneld groeiproces van actie en bezinning. Bedoeld werd het essentiële van de Teilhardiaanse visie en de richtinggevende grondlijnen van het gezamenlijke oeuvre in kort bestek te presenteren. Een niet gemakkelijk, maar uiterst leerzaam boekje.
S. De Smet
| |
| |
| |
Godsdienst
Als een brandende toorts. - Missiehuis Steijl, 1970, 276 pp.. |
d'Holbach Paul Thiry - Religionskritische Schriften. - Aufbau-Verlag, Berlin/Weimar, 1970, 573 pp., M. 18,60. |
Eckert, W.P., und F.L. Ehrlich - Judenhass - Schuld der Christen? - Verlag Hans Driewer, Essen, 1964, 525 pp., 47 Abb., Paperback DM. 19,80. |
Eckert, Willehad Paul, Hrsg. - Judenhass - Schuld der Christen? Ergänzungsheft. - Verlag Hans Driewer, Essen, 1966, 94 pp., DM. 5,60. |
Haes, Paul de - Heeft het geloof nog toekomst? - Davidsfonds, Leuven, 1971, 67 pp., BF. 40. |
Lerno, Kan. Amaat - Priester Edward Poppe: ‘Sociaal Apostel’. - S. Franciscusdrakkerij, Mechelen, 1970, 240 pp., BF. 140. |
Oesterreicher, John M., ed. - Brothers in Hope. - The Bridge, Vol. V. - Herder and Herder, New York, 1970, 350 pp., $ 7,50. |
Schwager, Raymond - Das dramatische Kirchenverständnis bei Ignatius von Loyola. - Benziger Verlag, Zurich, 1970, 199 pp.. |
Stelzer, Karl - Der nonkonforme Christ. - Verlag Pfeiffer, München, 1970, 241 pp., DM. 11,80. |
Wilckens, Ulrich - Das neue Testament. Benziger Verlag, Köln/Zürich, Furche Verlag, Hamburg, 1970, 928 pp., DM. 9,80. |
| |
Dr. Okke Jager
Liefde doet wonderen
Zomer & Keuning, Wageningen, 1970, 189 pp., f 12,90.
De moeilijkheid bij het aanhoren van een televisie-dagsluiting is, dat toevallig het aspect van het leven dat de predikant belicht, overeen moet komen met je eigen gemoedsstemming van dat ogenblik. Daarom is het een goed ding dat Okke Jager zijn ‘overdenkingen van een televisiepredikant’ heeft uitgegeven. Dan komen alle gemoedsstemmingen aan bod en kan men te kust en te keur vinden wat men zoekt. Waarbij men bij deze auteur de garantie heeft dat hij niet maar wat aan praat, maar de zaken op 'n originele wijze weet voor te dragen en te zeggen. Hij kent de grauwsluier over ons leven in ‘en wat dan nog’ en heel het gamma van gevoelens tot ‘blijvende blijdschap’, waarbij wel aangetekend dient te worden dat het geen slimme psychologische verhaaltjes zijn, maar ‘preken’, dwz. dat hij het christelijk perspectief niet verdoezelt of wegmoffelt, maar dat steeds tot kernpunt maakt van zijn gedachten. Waardevolle overdenkingen.
R.S.
| |
Thomas Klink
Pastoraat - een perspectief op het persoonlijk eigene
Dekker & Van de Vegt, Nijmegen, 1970, 146 pp., f 12,90.
In deze zeer lezenswaardige studie over de functie van de pastor wordt de aandacht gericht op een aspect van het pastoraat, dat temidden van hooggegrepen en krachtig beleden verlangens ten aanzien van maatschappelijk engagement erbij kan inschieten: de pastor als zielzorger, aan wie het persoonlijke eigene van een mens ter harte gaat.
In soms moeizame stijl, maar altijd met kennis van zaken en een groot aanvoelingsvermogen voor datgene wat zich in een mens op een diepte kan afspelen, wat slechts in een persoonlijk gesprek vermoed kan worden, houdt de schrijver een bekwaam pleidooi voor het individuele pastoraat. Hij licht zijn zienswijze toe aan de hand van vier paradigmata van pastoraal handelen: het welzijn van de mens in zijn arbeid, ontmoetingen met mensen die ouder worden, het pastoraat voor mensen die lijden, en de hulp die de pastor kan bieden als een steun in heel persoonlijke relaties, zoals het huwelijk.
Kennis van psychologie, bewustzijn van de specifieke rol van pastor, ook als vertegenwoordiger van een kerk, tezamen met een rijke ervaring kenmerken de hoge kwaliteit van deze studie en rechtvaardigen ten volle een Nederlandse vertaling.
Uitgekomen als zevende deel in de serie ‘wegen tot pastoraat’ vormt deze studie een goede weg tot het pastoraat. Vanuit deze pastoraal-psychologische benadering vormt deze studie een goede inleiding op dat terrein van de pastoraal dat vanouds wordt aangeduid met: geestelijke leiding.
Het zou wenselijk zijn als men in de pastoraal er weer oog voor zou krijgen, na de
| |
| |
vele spirituele verhandelingen van geestelijke schrijvers over geestelijke leiding te hebben vergeten of verdrongen, voor het specifief eigene van ieders geloof en hieraan leiding zou kunnen geven, na eerst zelf leiding te hebben willen ontvangen.
G. Wilkens
| |
N. Poulssen
Tobit
Een bijbels reisverhaal
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1969, 56 pp..
Wat gij niet wilt dat U geschiedt, doe dat ook een ander niet. Dit spreekwoord stamt uit het boek Tobit. Dit kleine boekje is een zeer menselijk verhaal, maar tegelijk een geloofsboek van ongekende hoogte. Schrijver noemt het ‘een bijbels reisverhaal’, maar met evenveel recht zou de ondertitel: ‘een bijbels gebedenboek’ kunnen luiden. Het valt bij het lezen steeds weer op hoeveel bijbelse woorden, hoeveel bijbelverhalen zijn verwerkt in dit kleine geschriftje. In elk hoofdstuk merken wij hoe rijk de inhoud is; uit alle delen van de bijbel wordt materiaal aangedragen. Het lijkt mij daarom een geschikt boekje voor bijvoorbeeld bijbelgroepen.
P. Beentjes
| |
Drs. Tj. Baarda
Kanttekeningen bij het lijdensverhaal naar Matteüs
Nederlands Bijbelgenootschap, Amsterdam, 63 pp..
In de vastentijd van 1969 heeft auteur in een serie radio-uitzendingen het lijdensverhaal volgens Matteüs van korte opmerkingen voorzien. Het is een bijzonder leuk boekje: de vertaling van de bijbelteksten is zeer getrouw en helpt de lezer echt verder. Zo is bijv. het werkwoord ‘overleveren’ in de plaats gekomen van ‘verraden’. Dan blijkt opeens dat Judas in dit evangelie een heel eigen functie krijgt als apostel ‘die de Heer overlevert’.
De verschillen die Matteüs heeft in vergelijking met Markus en Lukas worden zichtbaar gemaakt, doordat aan elk hoofdstukje een pagina voorafgaat waarop de tekst van de 3 evangeliën in 3 kolommen is afgedrukt. Zo'n overzicht is onmisbaar als men het wezenlijke van ieder evangelie tracht te ontdekken.
De tekst van de radio-uitzendingen is vrijwel ongewijzigd afgedrukt, het is spreektaal, voor de lezer een storend element.
P. Beentjes
| |
Erich Kellner, Hrsg.
Sexualität ohne Tabu und christliche Moral
(Gespräche der Paulus-Gesellschaft),
Chr. Kaiser Verlag, München / Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1970, 192 pp., DM. 12,80.
De internationale Paulus-Gesellschaft heeft theologen en wetenschappers van diverse pluimage te München bijeengebracht om een gesprek te voeren over de verhouding tussen seksualiteit (ohne Tabu) en christelijke moraal. Het verslagboek bevat driemaal twee voordrachten, telkens gevolgd door uitgebreide discussies die te zamen 76 pp. in beslag nemen en waarin van alles en nog wat ter sprake komt.
De waarde van een dergelijk verslagboek is betrekkelijk. Er staan goede voordrachten in, zonder twijfel, maar wat moet de lezer met al die discussies doen? Hier en daar is de gedachtenwisseling boeiend. Zo bv. het gesprek tussen Prof. Böckle en Dr. Fink: ‘Gibt es eine christliche Ethik?’ (149-152), n.a.v. de voordracht van eerstgenoemde over ‘Christliche Sexualethik im Umbruch’ (121-136); hier wordt tenminste ingegaan op de fundamentele vraag die door Dr. J. David in zijn voordracht over ‘Christliche Sexualmoral in einer säkularisierten Welt’ (15-28) wat al te vlot in negatieve richting beantwoord werd. Interessant zijn ook de gegevens die Prof. Giese op tafel legt (31-44), al neemt men bij hem de tendens waar die ook elders te bespeuren valt, om achter de feiten aan te hollen. En dan wordt men wat sceptisch gestemd tegenover de boutade die op de stofomslag te lezen staat: Die christliche Morallehre... ‘trottet wie ein störrischer Esel hinter der allgemeinen Entwicklung her’. Als zovele andere uitgaven van dit genre zal ook dit verslagboek spoedig in de boekenkast verdwijnen.
A. van Kol
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Bartolomew, David J. - Stochastische Modelle für soziale Vorgänge. - R. Oldenbourg, München/Wien, 1970, 346 pp., 13 afb., 45 tab., DM.70,-. |
|
Harmsen, Ger - Lenin. Filosoof van de revolutie. - De Branding, Antwerpen, 1970, 252 pp., BF. 175. |
|
Leff, Gordon - Tyranny of concepts. A Critique of Marxism. - University of Alabama Press, Alabama, 1969, 256 pp., $ 6,50. |
|
Steiner, Hans Friedrich - Marxisten - Leninisten über den Sinn des Lebens. - Hans Driewer Verlag, Essen, 1970, 400 pp., Paperback DM. 19,80. |
|
Weij, Dr. P.A. van der - Grote filosofen over de mens. - Bijleveld, Utrecht, 1970, 156 pp., f 12,90. |
| |
Pierre Thevenaz
De dwaze rede
De conditie van het filosofisch denken
Lemniscaat, Rotterdam, 1969, 159 pp..
De Zwitserse filosoof Thevenaz stierf in 1955, pas 42 jaar oud. Deze goede vertaling van een postuum uitgegeven werk laat hem zien als een fenomenoloog die op oorspronkelijke authentieke wijze filosofeert en zich dan als overtuigd christen van de reformatie afvraagt hoe dit zo maar met een zondige rede kan gebeuren. Het boek worstelt voortdurend met de vraag van de verhouding tussen rede en geloof. ‘De wijsheid dezer wereld is dwaasheid voor God’, het geciteerde woord van Paulus, betekent voor de rede van Thevenaz dat zij aan haar eigen grondslag gaat twijfelen. Zij ontdekt zichzelf als geconditioneerd, als ‘verabsoluteerd’, geeft daardoor het Autisme op, maar wordt op deze manier juist zichzelf: autonoom. Zo komt de S. op voor een protestantse, echt hervormende wijsbegeerte. Een boeiend boek voor wijsgeer en gelovige, dat meer vragen oproept dan oplost. In zijn uitstekende inleiding wijst prof. van Peursen op enkele belangrijke vraagtekens. Mijn persoonlijk hoofdbezwaar is wel, dat Thevenaz’ praktijk sterker is dan zijn theorie. Zijn eigen knappe filosoferen laat zien dat de rede met al haar dwaasheid door de verlossing ook al op weg is naar wijsheid.
J.H. Nota
| |
Edward J. Sillem, ed.
John H. Newman
The Philosophical Notebook
Volume II. The text
Revised by A.J. Boekraad. Nauwelaerts Publishing House, Louvain, 1970, 218 pp..
Met de publicatie van dit wijsgerige aantekenboek is er aan het omvangrijke oeuvre van de veelzijdige Newman een werk toegevoegd dat voor de kenners een aparte charme bezit. Men krijgt hier, zoals Dr. Boekraad terecht opmerkt, een blik achter de schermen. Men merkt hoe hij met de problemen geworsteld heeft, hoe conscientieus hij te werk ging, hoe kritisch hij stond tegenover zijn eigen opvattingen en hoe hij steeds bereid was deze te corrigeren. Mogen we dit met een enkel voorbeeld illustreren? Nadat hij elders al eens gezegd had, dat de mens niet alleen een redelijk wezen is, maar ook een affectief, een intuïtief en een handelend wezen, tracht hij hier de zaak nog scherper te stellen. Cogito, ergo sum. Akkoord. Maar ook: Sentio, ergo sum. Toch voldoen deze formuleringen hem niet. Zij suggereren nog teveel een expliciete redenering. Het is veel meer een intuïtief proces. En dan schiet hij m.i. precies in de existentiële roos: Sum, nam cogito. Sum, nam sentio (I exist = I am for I feel; I am for I remember; I am for I think, pp. 36-37).
Eerlijkheidshalve menen we er goed aan te doen er op te wijzen dat dit boek nogal wat veronderstelt. O.a. dat men zich eerst de gedachtengang van de Grammar of Assent heeft eigen gemaakt. Maar daar is raad op, sedert Dr. Zeno dit zo geheten ‘duistere boek’ voor velen toegankelijk heeft gemaakt. (Dr. Zeno, Zekerheid, Hilversum, 1963).
S. de Jong
| |
| |
| |
Politiek
Haegendoren, Maurits van - Nationalisme en federalisme. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1971, 288 pp., BF. 285. |
Meersche, Dr. Paul van de - De Europese integratie 1945-1970. - Davidsfonds, Leuven / De Standaard, Antwerpen, 1971, 334 pp., ledenprijs BF. 85. |
Roland, Walter - Artikel 113. - Parallel, Antwerpen, 1971, 212 pp., geïll.. |
Schulz, H.J.v., Hrsg. - Von Gandhi bis Camara. - Kreuz Verlag, Stuttgart/Berlin, 1971, 189 pp., DM. 14,80. |
Sölle, Dorothee, und Fulbert Steffensky, Hrsg. - Politisches Nachtgebet in Köln 2. - Kreuz Verlag, Stuttgart/Berlin, 1971, 241 pp., DM. 9,80. |
Tinbergen, Prof. Dr. J. - De les van vijftig jaar. - Elsevier, Brussel, 1969, 176 pp., BF. 155. |
Tinbergen, Prof. Dr. J. - Een leefbare aarde. - Elsevier, Brussel, 1970, 216 pp., BF. 245. |
| |
W.D. Verwey e.a.
Hel en Hemel
De Rol van de Katholieken in Vietnam
In den Toren, Baarn, 1970, 143 pp..
‘De noodlottige rol van de Katholieken in Vietnam’ zou een betere, meer informatieve titel geweest zijn voor deze paperback. Dit blijkt van bij de aanvang trouwens de overtuiging te zijn van de drie auteurs. Wanneer men beweert (p. 132) dat er ‘in landen met een communistisch regiem geen verwerpelijke dingen gebeuren en er geen gewelddadige botsingen zijn tussen katholieken en communisten’, gaat men ook in dit perspectief de feiten selecteren en vertekenen. Rode terreur wordt ofwel door parallellen met het anti-naziverzet vergoelijkt, ofwel zonder blikken of blozen aan katholieken toegeschreven of nog beter naar het fabeltjesland van opportunistische propaganda verwezen (p. 68, 72). Informatie ontlenen aan Halberstam, Hilsman of aan het team Wulff - Alsheimer, duidt erop dat de auteurs resoluut vooringenomen of anti-katholieke informatie onkritisch voor waar nemen. De rest is navenant: bv. het referendum dat Ngo-Dinh-Diem aan de macht bracht was ‘gemanipuleerd’, het Bevrijdingsfront bevat slechts 5 à 10 procent communisten, bijna de hele niet-christelijke bevolking van Vietnam is boeddhistisch. De toon waarop deze zogenaamde katholieken hun geloofsgenoten bejegenen is beschamend: het onderwijs is een geldzaak en katholieken die scholen als winstgevende projecten beschouwen, zouden hun geld beter investeren in bordelen. Met de loep worden al de feilen in de Vietnamese Kerk opgespoord, tot en met hun rommelige, karakterloze en onpraktische gebouwen, maar de kitsch in de pagodes stoort de priester-rapporteur niet, hij voelt er zich meer thuis dan in vele katholieke kerken (sic.).
Wanneer de auteurs naar Vietnam gegaan zijn ‘tot verbetering van de gebrekkige informatie’ zoals in het voorwoord staat, waren ze blijkbaar van oordeel dat er nog niet genoeg geschimpt werd op Zuid-Vietnam; nu hun de gelegenheid geboden werd ook eens extra de Vietnamese Kerk vanaf de evangelisatie tot en met hun martelaren door het slijk te halen, werd ruimschoots aan het ontbrekende gebrek verholpen.
R.S.B.
| |
Hans Wilhelm Vahlefeld
Weltrevolution aus Fernost Das neue China
Econ, Düsseldorf, 1970, 320 pp., geïll., DM. 22,-.
We hebben hier een boek voor ons dat beslist verschillende keren gelezen moet worden. De auteur kan beschouwd worden als een Oost-Azië-expert. Hij heeft veel in het Verre Oosten gereisd en heeft er lange tijd verbleven als correspondent van verschillende Duitse bladen. Het boek is een echte Fundgrube. Het is geordend rond een tiental thema's en wemelt van een massa feiten en gebeurtenissen. Zo komen volgende problemen aan bod: Mao als revolutionair nationalist - een samenzwering tegen Mao - de culturele revolutie - het leger - het probleem Hongkong - de nieuwe mens in een veranderende maatschappij - hoe ziet de toekomst eruit na Mao? - Peking tegen Moskou - China en de derde wereld - de uitstraling van het Oosten. Natuurlijk moet een dergelijk boek kritisch gelezen worden, vooral waar de auteur zich bezighoudt met het toekomstbeeld dat China ons biedt.
A. Van Peteghem
| |
| |
| |
Harry Hamm
China, Grenzen einer Groszmacht
List Verlag, München, 1970, 197 pp., 96 foto's, 48 krtn., tbn., DM. 32,-.
Goede fotoboeken over de Volksrepubliek China zijn schaars. Vandaar dat ik altijd weer met enige nieuwsgierigheid een nieuw verschenen fotoboek over dit land bekijk. Welnu een teleurstelling is het bepaald niet geworden! Hoewel niet alle foto's van de hand van Hamm zijn en reeds elders gepubliceerd werden, biedt het boek een rijke hoeveelheid indringende beelden van dit reusachtige land. De zwart-wit opnamen zijn technisch het beste. De waarde van dit werk wordt bovendien nog vergroot door een bijzonder goede begeleidende tekst, die beslist meer is dan een commentaar op de foto's. De auteur, expert voor het Verre Oosten van de Frankfurter Allgemeine Zeitung, geeft daarin blijkt China goed te kennen. In kort bestek worden de hoofdlijnen van de Chinese sociale en economische ontwikkeling geschetst op een journalistieke en wetenschappelijk verantwoorde manier. Alleen jammer dat de overigens voortreffelijke overzichtskaarten wat verloren in de tekst staan. Onze conclusie is dat dit boek een welkome afwisseling is in de stroom van gedegen sociaal-economische publikaties over de Volksrepubliek China.
A. Dietvorst
| |
Walter Schulz-Heidorf
Die permanente Herausforderung Europäer an Chinas Grenzen
Gustav Lübbe Verlag, Bergisch Gladbach, 1970, 340 pp., DM. 25,-.
Met de schrikaanjagende mededeling: het ‘gele gevaar’ probeerde keizer Wilhelm II van Duitsland begin van deze eeuw zijn onderdanen en vooral de Britse regering te overtuigen van de noodzakelijkheid van een agressieve Duitse politiek van kolonisatie in het Verre Oosten. De leiders van het Kremlin beweren thans, dat de eenheden van het Sovjet leger die langs de Amoer en de Oessoeri gestationeerd zijn, de Europese beschaving tegen de expansionistische Volksrepubliek van China met zijn 700 miljoen inwoners verdedigen. In dit verband herinnert de schrijver van dit voortreffelijk geschreven en gedocumenteerd boek, Walter Schultz-Heidorf, zijn lezers eraan, dat begin 1969 het Kremlin het Westen heeft verrast door de aanwijzing aan zijn diplomatieke vertegenwoordigers, sympathie- en solidariteitsverklaringen van de Westeuropeanen tegen het ‘gele gevaar’ te verzamelen. In tegenstelling tot sommige westelijke waarnemers is Schulz-Heidorf voorzichtig en kwalificeert hij het streven van de Sovjet diplomatie om tegenover de volksrepubliek China een pan-Europese samenwerking tot stand te brengen niet zonder meer als een louter propagandistische aangelegenheid. Volgens de auteur hebben de Russen inderdaad het oude trauma van de ‘Heimtücke und Grausamkeit aller Gelben’. Daarom waren en zijn wantrouwen en vooroordelen, haat en vrees kenmerkend voor de betrekkingen tussen de Russen en Chinezen.
De Tsaren bejegenden de permanente bedreiging vanuit het Oosten met een systematische opbouw van het Russische Imperium en door middel van de handhaving van hun sleutelpositie in het Verre Oosten. Door de verovering van Kazan en Astrackan in de 16e eeuw bijvoorbeeld, door de ‘kolonisatie’ van Siberië in de 17e eeuw, door de verovering van Kazackstan in 1854 en tenslotte door de ongelijke verdragen van Aigun, Tientsin en Peking in 1858 en 1860. De expansionistische Russische ‘defensie’-politiek tegenover de incarnatie van het ‘gele gevaar’, China, werd in 1905 tijdelijk beëindigd als gevolg van de Russische militaire ontruiming van Mandsjoerije en de havenstad Port-Arthur krachtens het vredesverdrag van Portsmouth met Japan. In 1924 zette de Sovjet-regering de Tsaristische politiek tegenover China voort. Tannu Tuwa en Buiten-Mongolië werden volksrepublieken. Sovjetsteun werd gegeven aan de separatistische beweging in de provincie Sinkiang, enz..
Samenvattend is Schulz-Heidorf van mening, dat aan de politiek van Rusland tegenover China het feit niets verandert dat thans twee communistische systemen tegenover elkaar staan. Zoals de Romanovs willen ook de Sovjetleiders de positie van Rusland in het verre Oosten handhaven, resp. versterken. Door deze expansionistische Sovjetpolitiek zijn de betrekkingen tussen beide mogendheden geleidelijk aan zo gespannen geworden, dat een vreedzame oplossing van de bestaande problemen steeds moeilijker denkbaar is.
L.L. Bartalits
| |
| |
| |
Geschiedenis
Alexander, Manfred - Der Deutsch-Tschechoslowakische Schiedsvertrag von 1925 im Rahmen der Locarno Verträge. - R. Oldenbourg Verlag, München, 1970, 212 pp., DM. 25,-. |
Bosl, Karl - Versailles - St Germain - Trianon - R. Oldenbourg Verlag, München, 1971, 198 pp., DM. 28,-. |
Deprez, Dr. A. - De jonge Snellaert. - Kon. VI. Acad, voor Taal- en Letterkunde, Gent, 1970, 156 pp.. |
Haupt, Heinz-Gerhard - Sozialökonomische und politische Voraussetzungen der Julirevolution 1830. - Vandenhoeck en Ruprecht, Göttingen, 1971, 55 pp., DM. 5,80. |
Jahn, Egbert. K. - Die Deutschen in der Slowakei 1918-1929. - R. Oldenbourg Verlag, München, 1971, 186 pp., DM. 23,-. |
Verrelst, W. - Reformatie en katholieke herleving, 16e-18e eeuw. - (Historische Units), De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1971, 40 pp., geïll., BF. 35. |
Walgrave, J. - Renaissance, Barok en rococco. - (Historische Units), De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1971, 40 pp., geïll., BF. 35. |
Wehler, Hans-Ulrich - Krisenherde des Kaiserreichs 1871-1918. - Vandenhoeck en Ruprecht, Göttingen, 1970, 437 pp., DM. 34,-. |
| |
Karel Van Isacker
Het Dossier Irma Laplasse
(Mens en Tijd), De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1971, 108 pp., BF. 135.
Iedereen zal onderhand wel met De Zaak Laplasse bekend zijn, een werk waarmee de Antwerpse hoogleraar nog geen vol jaar geleden (april 1970), ‘een poging tot reconstructie’ waagde in verband met een repressiegeval uit de jaren van na de tweede wereldoorlog. Geëngageerde geschiedenis kan soms ver leiden. Dat werd duidelijk toen de auteur samen met vijf politici en een journalist op het kabinet van Justitie ontvangen werd. Op de vraag van de minister of de krijgsauditeur Vossen al of niet gehandeld had overeenkomstig zijn ambtsplichten, meende Van Isacker dat hij bevestigend moest antwoorden. De communicatiemedia zorgden voor luide ruchtbaarheid.
Hoe dan ook, én dank zij de minister én dank zij de ontstane beroering, kon de auteur het dossier inzien en bestuderen. De uitslag van deze laatste studie kan men lezen in dit nieuwe boek. Het bevat aanvullingen en nuanceringen die het vroeger oordeel bevestigen: ‘Irma Laplasse was onschuldig, aangezien er geen oorzakelijk verband bestond tussen haar gesprek met een Duitse soldaat en de aanval van de Duitse compagnie op de jongensschool van Oostduinkerke’ (p. 10). Moet dit allemaal? Is het verantwoord dat een historicus, als historicus schrijft over een zaak waarvan hij het dossier niet heeft ingezien? Van Isacker zegt begrip te hebben voor deze twijfel bij niet-deskundigen. Hij betoogt: ‘de beoefening van de geschiedenis heeft mij geleerd dat de historische waarheid maar trapsgewijs kan achterhaald worden’.
S. De Smet
| |
Joan Hemels
Tussen Rotterdam en 's-Gravenhage Kanttekeningen bij de afschaffing van het dagbladzegel in 1869
Van Gorcum & Comp., Assen, 1970, 31 pp., f 2,50.
Schr. heeft zijn voordracht laten uitgeven die hij op 15 december 1969 heeft gehouden voor het Historische Genootschap te Rotterdam. Rotterdammers waren dan ook het voornaamste onderwerp van die voordracht. Rotterdammers die zich hebben ingezet om het dagbladzegel dat als een ware last werd ondervonden afgeschaft te krijgen. Commerciële interessen stonden daarbij op de voorgrond, maar zij dienden niet minder een principiële vooruitgang. Een vooruitgang die door P.J. Oud in zijn parlementaire geschiedenis onderstreept is, omdat door het afschaffen van deze belasting het grondwetsartikel over de persvrijheid veel beter tot zijn recht kwam.
Marcel Chappin
| |
Renée Haynes
Philosopher King
The Humanist Pope Benedict XIV
Weidenfeid and Nicolson, London, 1970, 246 pp., £ 3.
Dit boeiende boek is bijna even tekenend
| |
| |
voor de schrijfster als voor de ‘humanistische’ paus Benedictus XIV. Wat schrijfster, nauw verwant aan de beide Huxleys in bloedverwantschap èn in intellectuele belangstelling, aantrekt in deze grote paus, is het feit dat zij in hem vindt ‘a man of wit, warmth, goodness and charm, a scholar of genius who combined vast learning with a remarkable capacity for integrating fact into argument, and argument into a living, developing body of thought’. We horen de geestesgesteldheid van Julian Huxley als zij schrijft: ‘he was one of the most erudite men of his epoch, versed in the results of contemporary medical and scientific research as well as in law, history, philosophy and theology; and it is significant that his own writings are marked by approval of “open confessions” of ignorance in unexplored fields, and by a refusal to speculate on matters where “we cannot judge because we do not know”’. Toch is deze levensbeschrijving geen bewonderende romantisering van de persoon van de paus: iedere pagina getuigt van haar wetenschappelijke nasporingen, al weet zij door haar humoristische, ‘typisch Engelse’ stijl de lezer te behoeden voor droge uiteenzettingen. Eén voorbeeld: ‘Misschien was het zijn aanvoelen van het menselijk vermogen om in abstracte redeneringen heel vreemde wegen te gaan dat hem het voorschrift ingaf dat de grondslag van alle priesteropleiding in het seminarie van Bologna, dat hij iedere maand bezocht, het lezen van de Bijbel moest zijn en van de Kerkvaders’. Waarop een sprekend citaat van Lambertini zelf volgt.
Uiteraard geeft zij een zeer uitvoerige analyse van De Canonizatione, het hoofdwerk van Benedictus XIV, waarin we van zijn hand vele argumenten aantreffen die ook thans nog wetenschappelijk niet zouden misstaan.
We moeten de neiging weerstaan om nog meer te citeren uit puur enthousiasme voor dit boek. Een Engelse recensent heeft de eigen opmerking van de schrijfster overgenomen dat Benedictus XIV in veel opzichten aan Joannes XXIII doet denken. Om te laten zien, hoe praktisch de paus was ingesteld en hoezeer de Kerk schade lijdt door zulke vermaningen niet op te volgen, willen we alleen nog wijzen op een voorschrift betreffende de Congregatie van de Index: ‘Authors were to be allowed to speak in defence of what they had written, either in person or through a lawyer. All the Committees concerned were to consider their work strictly confidential, never to use scolding or abusive language - Benedict very much disliked “the injurious and satirical style all too popular today, which schocks those outiside the Church” - and never to present their own ideas as if they were official doctrines’. Als men dit vandaag eens steeds toepaste!
G. Adriaansen S.J.
| |
Jan Bazant
Alienation of Church Wealth in Mexico
Cambridge University Press, London, 1971, 333 pp., £ 6,60.
Dat de burgerlijke overheden in Mexico in de negentiende eeuw vele begerige blikken wierpen en herhaaldelijk hun grijpgrage vingers uitstaken naar de rijkdommen van de kerk, mocht om twee redenen weinig verbazing wekken. Ten eerste omdat de burgerlijke overheden in Europa - de Keizer van Oostenrijk, de Koningen van Frankrijk en Engeland en de revolutionaire Regeringen van Spanje en Frankrijk - met hun vingers evenmin van de kerkelijke bezittingen waren afgebleven en Mexico zich dus op voorbeelden kon beroepen. Ten tweede omdat Mexico, toen het zich eenmaal met volledige medewerking van de geestelijkheid had losgemaakt van de Spaanse overheersing, door de kosten van de bevrijdingsoorlog en door de voorwaarden die Spanje aan zijn bevrijding stelde, financieel volkomen aan de grond zat - een situatie die door interne revoluties en door oorlogen o.a. met Amerika gedurende de hele negentiende eeuw bleef bestaan en zelfs verergerde. Ergens moest geld vandaan komen en aangezien men veronderstelde dat de kerk zo ongeveer de helft van alle grond in Mexico bezat, lag het voor de hand dat de Staat op haar aanviel.
Nu heeft Michael P. Costeloe in een boek, dat enkele jaren geleden verscheen in de Cambridge Latin American Studies (besproken in Streven van augustus 1969, p. 1196) reeds aangetoond dat de kerk in Mexico nu niet zó fabelachtig rijk was als de politici het wilden doen geloven. Het boek van Jan Bazant, oorspronkelijk in het Spaans verschenen en door Costeloe in Engelse bewerking verzorgd, bevestigt nog eens deze waarneming en gaat dan uitvoerig in op de wijze waarop de Mexicaanse overheden zich van de kerkelijke bezittingen meester trachtten te maken.
| |
| |
Directe confiscatie was daar niet of nauwelijks bij. Het ging allemaal langs omwegen, waarin verplichte leningen en verbodsbepalingen tegen het verkopen van kerkelijk eigendom aan derden een belangrijke rol speelden.
Costeloe en Bazant vullen elkaar voortreffelijk aan. Wie het ene boek heeft gelezen kan het andere niet ongelezen laten.
Hans Hermans
| |
A.J.P. Taylor
English History 1914-1945
Penguin Books, Harmondsworth, 1970, 871 pp..
Dit boek is de pocketuitgave van een deel uit de Oxford History of England. De naam Oxford is waarborg voor iets goeds, en zeker de naam A.J.P. Taylor. Een historicus die omstreden theses stelt, maar altijd de moeite waard is. In hem hebben we te maken met iemand die de menselijke nieuwsgierigheid als laatste oorzaak van de geschiedschrijving ziet. En we zien hem dan ook bezig in dit boek. Waarom werd in 1914 om 23.00 uur de oorlog aan Duitsland verklaard? (Na een serie mogelijke redenen merkt hij op ‘probably for no reason at all’). Wanneer viel de beslissing niet Halifax maar Churchill te laten opvolgen? Hoe kwam de beslissing tot stand de atoombom te gebruiken? In Taylor hebben we met een historicus te maken voor wie ‘story’ en ‘history’ dicht bij elkaar liggen. (Hij heeft eens betreurd dat ‘history’ niet de dubbele betekenis heeft van ‘histoire’ en ‘Geschichte’). En ook zo zien we hem bezig in dit boek: vertellend de geschiedenis van Engeland tussen 4 augustus 1914 en 2 september 1945. Verhalend, veel meer dan verklarend. Verhalend, geestig en puntig. Verhalend, met treffende details en onconventionele oordelen. (Churchill wordt door hem in eigen proporties gebracht: ‘The saviour of his country’ maar met vele onbesuisdheden en beperktheden). Verhalend, en dus veel meer over personen dan over structuren sprekend. Zijn meeste bewondering gaat daarbij uit naar Lloyd George; opvallend zijn lovende woorden voor Koning George V. Juist omdat Taylor een beschrijving van de gebeurtenissen geeft, en niet een allesomvattende interpretatie van de ontwikkelingen, is het moeilijk veel beschouwingen te geven over de inhoud van het boek. Dat zou een zich bezighouden zijn met allerlei feitelijke details. Op de hoofdlijn die dan wel getrokken wordt - in de laatste regels van het laatste hoofdstuk; heel typerend is er geen aparte conclusie - valt niet veel af te dingen. Het empire
is kleiner geworden, maar het Engelse volk is er toch op vooruitgegaan: materieel en geestelijk. In dit stramien is de Engelse geschiedenis inderdaad goed te beschrijven en te begrijpen. Instemmen kan men met zijn opmerking dat dit Engelse volk - ook na twee wereldoorlogen - zijn goede eigenschappen bewaarde. ‘Yet they remained a peaceful and civilized people, tolerant, patient, and generous’ (p. 727). Ook in dit boek dus een slotakkoord over de eigenschappen van het Engelse volk, zoals in een eerder door mij besproken ‘Geschiedenis van Engeland’ van E.L. Woodward (Streven 21 (1968), p. 1153). Maar dan blijft de vraag nog staan: waarom is dit zo. Ook daar wil je achter komen. Maar Taylor heeft zich in dit boek niet ten doel gesteld de gebeurtenissen in een breder stramien van verklarende structuren en processen te plaatsen. En dat is zijn goed recht, zoals het het goed recht van anderen is die vraag ‘waarom’ te stellen. Deze laatsten zullen bij het beantwoorden in ieder geval met vrucht gebruik kunnen maken van het rijke materiaal in dit boek bijeengebracht.
Drie slotopmerkingen. Behartenswaardig zijn de woorden gewijd aan het probleem van de vijftig-jaren-regel betreffende archieven. Taylor prijst het koninklijk archief in Engeland dat daarin ruimhartig is: ‘which perhaps magnifies the role of monarchs’. Niet helemaal te volgen is het systeem van voetnoten. Literatuurverwijzingen en biografische aantekeningen (waaruit het volgende citaat betreffende Lloyd George: ‘Though he was dangerous to most women, he gave his heart to few’) passen daarin goed, maar de vele andere (interessante) opmerkingen hadden in de tekst zelf opgenomen kunnen worden of anders achterwege gelaten.
Taylor zou misschien antwoorden dat er helemaal geen systeem in zit. Waardevol is de uitgebreide beredeneerde bibliografie aan het eind van het boek. Daaruit ook nog een citaat, omdat het de stijl van Taylor m.i. zo aardig illustreert. Over Attlee: ‘Francis Williams recorded for him, A Prime Minister Remembers (1961), which shows how much a prime minister can forget’.
Marcel Chappin
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Barbour, Floyd B., ed. - The black seventies. - Porter Sargent, Boston, 1970, 352 pp., $ 2,95. |
Göppiner, Hans, und Herman Witter, Hrsg. - Kriminologische Gegenwartsfragen. - Enke, Stuttgart, 1970, 262 pp., DM. 50,-. |
Habermas, Jürgen - Zur Logik der Sozialwissenschaffen. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 1970, 329 pp.. |
Klein, Prof. Dr. W. - Van stapelmarkt tot welvaartsstaat. - Universitaire Pers Rotterdam, Rotterdam, 1970, 139 pp., f 12,50. Lagrou, Evert - Ruimtelijke ordening ook in België? - Davidsfonds, Leuven, 1971, 80 pp., BF. 40. |
Rocher, Guy - Introduction à la sociologie générale. - Le Seuil, Paris, 3 delen, 190, 254 en 320 pp.. |
Rugès, Jean-François - Le téléphone pour tous. - Le Seuil, Paris, 1970, 144 pp.. |
| |
Dieter Emeis
Zoek de vrede
Gottmer, Haarlem, 1971, 350 pp., f 11,90.
Volgens Dieter Emeis zijn oorlogen in elk tijdvak iets afschuwelijks geweest; ze lieten een spoor achter van ellende en verwoesting. In een door wetenschap en techniek beheerste wereld houden zij door sterkere afhankelijkheid der landen onderling en door de op angstwekkende wijze toegenomen mogelijkheden tot vernietiging nog veel meer bedreiging in. Dit zijn de grondgedachten van de auteur, die bovendien in dit boek materiaal heeft bijeengebracht dat ons denken over de vrede een hechte basis kan geven. Het is als het ware een arsenaal geworden met uitrustingsstukken voor de vreedzame strijd. In de afgelopen jaren is echter gebleken dat de vreedzame strijd voor de vrede nagenoeg geen resultaten heeft opgeleverd.
De keuze uit documenten over de vrede, opgenomen in de oorspronkelijke Duitse uitgave (Zum Frieden erziehen, Verlag J. Pfeiffer, München), is voor de Nederlandse editie kritisch herzien en aangevuld met de meest belangrijke recente teksten.
Het boek is in drie hoofddelen verdeeld. Het eerste deel is ‘Grondslagen van een christelijke opvoeding tot vrede’, dat zich o.m. bezig houdt met de biologische aspecten van de agressie; het feit en de betekenis van de agressie; het verstoorde evenwicht tussen het in staat zijn tot doden en de beletselen daarvoor; het onvermogen tot vrede; de voorlopige en de definitieve vrede en de actieve tekenen van de vrede.
Het tweede deel is ‘Hoofddoelen van een christelijke opvoeding tot de vrede’, het omvat o.a. belangstelling wekken voor de vrede; verschaffen van motieven voor het vredeswerk; uitbannen van de oorlog en opvoeden voor de politiek.
Het derde deel houdt het ‘materiaal’ in ter vergemakkelijking van het zoeken naar de vrede. Dit materiaal omvat de Heilige Schrift, gebeden, documenten en citaten.
L. Bartalits
| |
Prof. dr. W.J. van de Woestijne
Inleiding in het economisch denken
Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 265 pp..
Volgens Van de Woestijne is de meest algemene economische wet dat men een frank (of een gulden) maar éénmaal kan uitgeven en het algemene economische kernprobleem is, volgens hem, hoe dat moet gebeuren. Aardig en goed gezegd. Er zijn veel dingen goed verklaard in dit boek. Het heeft een persoonlijk stempel meegekregen. De auteur, hoogleraar aan een technische hogeschool, trekt allerlei parallellen met de exacte wetenschappen. Jammer dan dat hij het, kennelijk met het oog op het lezerspubliek, niet heeft aangedurfd meer formules te gebruiken. Ook de figuren vallen tegen. Maar de opzet is origneel en dat is bij deze in vele boekjes uitgekauwde inleidende stof een heel ding. De originaliteit openbaart zich vooral in het pakket onderwerpen dat ons wordt voorgeschoteld. Niet alleen traditionele prijstheorie, maar ook een stuk bedrijfseconomie en externe organisatie. Behalve de macro-economie ook iets over statistiek. Het boek opent met methodologie en dogmenhistorie, het eindigt met een handige lijst termen. Over sommige paragrafen ben ik bepaald enthousiaster dan over andere, maar het boek in zijn geheel vind ik geslaagd.
J.J. Meltzer
| |
Dorothy Woodman
Himalayan Frontiers,
A political review of British, Chinese, Indian and Russian rivalries
Barrie and Rockliff The Cresset Press, London, 1969, 423 pp., fig., krtn., 90/-.
Reeds jaren kan men constateren, dat de Volksrepubliek China een bijzondere belangstelling koestert voor de zuidelijke
| |
| |
grensgebieden van haar territorium. In de periode 1960 - '70 geven persberichten en mededelingen van reizigers talrijke aanwijzingen voor de aanwezigheid van grote Chinese activiteit in de grensstreken met Nepal, India, Birma en Laos, onder andere in de vorm van talrijke wegenbouwprojekten.
Voor het verstaan van de achtergronden van het politieke spel in dit deel van de wereld is het boek van Woodman zeer geschikt. Het is een boeiend werk over grenspolitiek geschreven door een geografe die zelf de grensgebieden van China en Burma, van Sikkim en Bhutan, van Nepal en Pakistan heeft bereisd. Toch is het bepaald geen reisverhaal geworden, want de schrijfster heeft haar veldervaringen gebruikt in combinatie met een uitvoerige bronnenstudie.
Na een overzicht van de politieke en economische betrekkingen tussen India en China vanaf de eerste eeuwen tot 1959 volgt een beschouwing over de totstandkoming van de diverse grenzen in het Himalayagebied. De nadruk wordt gelegd op de problematiek rond de Chinees-Indiase grenzen door middel van een uitvoerige analyse van de Simla-Conferentie (1913) en de betekenis van de McMahonlinie. Helemaal vlekkeloos is dit betoog niet. Woodman legt o.a. te weinig nadruk op het feit dat de Engelsen bij verschillende gelegenheden vóór de Simla-Conferentie de protectoraatsrechten van China over Tibet hadden erkend, waardoor de rol van China in een ander daglicht komt te staan dan Woodman weergeeft.
De laatste hoofdstukken van het boek zijn vrijwel geheel gewijd aan de voorgeschiedenis en de ontwikkelingen zelf van het grensconflict tussen China en India in de jaren 1959-1964. Terecht wordt gesteld dat de politiek van Nehru in dit opzicht heeft gefaald. De leider van India had zijn blik meer gericht op de Indische Oceaan en geloofde in een (romantische) vriendschap tussen China en India (His romantic attitude towards China had undermined his sense of history). Daardoor verzuimde Nehru over grenzen te spreken toen de tijd rijp was (1953). Immers wat zou India verloren hebben, als het door onderhandelingen had bereikt wat nu de feitelijke situatie is? De Chinezen beheersen na 1962 het Aksai Chin plateau (nodig voor de verbindingen tussen Sinkiang en Tibet) en houden zich officieus aan de McMahonlinie. Daarom concludeert Woodman: ‘India is, in fact, faced with the alternatives of the Himalayas as one vast radar screen or the initiation of an active foreign policy to re-open talks with Pakistan and China. To settle for the present stalemate is to condone a military active frontier across Asia’.
A. Dietvorst
| |
Gedragswetenschappen
Mitscherlich, Alexander - Krankheit als Konflikt - Studien zur psychosomatischen Medizin 1. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 1969, 169 pp.. |
Wickler, Dr. W. - De aard van het beestje. - Ploegsma, Amsterdam, 1970, 256 pp., f 19,50. |
| |
M. Renaer, e.a.
Liefde en sexualiteit
(Universitasschrift), Lannoo, Tielt, 1970, 320 pp..
In de stroom van literatuur die de laatste jaren verschijnt over huwelijk en seksualiteit, neemt de bundel Liefde en Sexualiteit een belangrijke plaats in.
Het werk is samengesteld uit een tiental bijdragen, van de hand van voornamelijk hoogleraren van de Universiteit van Leuven.
Bij een eerste kennismaking valt het op, dat het thema belicht wordt vanuit een groot aantal invalshoeken. Meestal is dit geen aanbeveling, omdat de diversiteit de eenheid al te vaak schaadt en de leesbaarheid niet ten goede komt. In deze bundel echter is de diversiteit een verrijking. In het voorwoord schrijft Vergote, dat een bepaald standpunt voorop staat, de idee namelijk dat de seksualiteit haar menselijke volkomenheid bereikt in de huwelijksliefde. Ongetwijfeld is deze idee de eenheidvormende factor, maar daardoor is tevens bereikt, dat de auteurs de seksualiteit vooral als een cultureel probleem hebben beschreven en heel duidelijk de problematiek van liefde en seksualiteit gesteld hebben binnen de sociaal-culturele en psychische context. De vraag naar de cultuur van de liefde en de seksualiteit en de zinswijzigingen waaraan ze onderhevig zijn, smeedt de bijdragen op een boeiende wijze aaneen.
Het werk wordt onderscheiden in vier delen. Het eerste deel draagt als titel ‘het seksuele lichaam’; het bevat een zeer vakkundige en zakelijke uiteenzetting over de
| |
| |
fysiologische aspecten van de seksualiteit van de hand van Renaer met een goede bijdrage van H. van Lier over ‘Tekens en symbool in de geslachtsdaad’, dat boeiend is, maar dat voor niet-ingewijden in de materie van tekens en symbolen vrij moeilijk te lezen zal zijn.
Het meest intrigerend is ongetwijfeld het tweede deel over de psychologie van de seksuele liefdesrelatie, met opmerkelijke bijdragen van Nijs, de Waelhens en Duyckaerts, die de aandacht verdienen. Het zijn inzichtelijke beschrijvingen van de genese van de seksuele relatie en de impasses die zich daarbij kunnen voordoen.
Het derde deel over de moraal en de religieuze zinduiding is minder sterk, hoewel strak gebonden aan het centrale thema.
Het vierde deel bevat een goede bijdrage met enkele antropologische kanttekeningen bij het huwelijk, opmerkingen die sterk aan de structurele antropologie doen denken, van de hand van Roosens, een sociologische bijdrage van Van Houtte en Lefevere en tenslotte een juridische beschouwing van Ronse en Pauwels, die voor de Nederlandse lezers wellicht minder interessant is, omdat ze zich bezig houdt met het Belgische Recht en Jurisprudentie (hoewel het mij voorkomt, dat deze in grote lijnen toch niet veel verschillen van de Nederlandse).
Het is geen eenvoudig boek; het richt zich tot de intellectueel gevormden, zoals Vergote in zijn voorwoord schrijft. Maar voor hen is het dan toch een werk, dat een reëel inzicht verschaft in de concrete uitingen en risico's van de seksuele relaties.
A.J. Leijen
| |
Guido Wulms en Miel Vlecken
‘Dokter, dokter, mijn school is ziek!...’
Desclée De Brouwer, Brugge, 1970, 63 pp., BF. 65.
Elkeen weet dat er in de laatste jaren een algemene malaise heerst omtrent het middelbaar onderwijs. Daarom is het verschijnen van een brochure als deze een verheugend en deugddoend feit. Het toont immers dat nog niet alles is verloren, dat er zelfs nog hoop is. De auteurs, ‘leraartjes in een Limburgs stad-dorpje’ zoals ze zichzelf noemen, zijn een paar dingen ‘in Frage’ gaan stellen. Zij zochten contact met jongere en oudere collega's, met leerlingen en afgestudeerden M.O.. Hun reacties werden hier samengebracht. Zij willen niet blijven piekeren bij het oude verstarde onderwijsbeleid, maar zoeken kritisch-positief naar realistische voorstellen tot vernieuwing. Hun houding is er vooral een van hoop en van een vastberaden inzet. Hun leraar-zijn is voor hen immers duidelijk een roeping en zij opteren voor een waarachtige ‘opvoeding’, in en door middel van het onderricht en het leven op de school.
Rik De Gendt
| |
Dr. Ir. P.C. van de Griend
De ongedisciplineerde pedagoog
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 23 pp., f2,80.
Onder bovengenoemde titel hield de pasbenoemde buitengewoon hoogleraar in de pedagogiek en pedagogische psychologie, de groepspsychologie, speciaal psychologie van het gesprek aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam zijn inaugurale rede, terecht, over de wenselijkheid van interdisciplinair denken in de gedragswetenschappen.
Met behulp van voorbeelden en termen uit de verschillende disciplines tracht de spreker een structuur van de menselijke werkelijkheid te ontwerpen waarbij begrippenparen als differentiatie - vereenvoudiging, werkelijkheidsdenken versus mogelijkheidsdenken centraal staan en de notie groei een belangrijke plaats toebedeeld krijgt.
De relevantie van deze aanpak van de ongedisciplineerde pedagoog komt weinig uit de doeken.
Wanneer echter zijn uiteenzetting ‘onvoldoende zou zijn’, dan is de spreker blij dat ‘de curatoren in zijn leeropdracht zulke uiteenlopende disciplines noemden’, zo eerlijk ‘in deze omstandigheid een rechtvaardiging’ te zien van zijn gedrag ‘als ongedisciplineerde pedagoog’.
G. Wilkens
| |
H.L. Kok
De geschiedenis van de laatste eer in Nederland
De Tijdstroom, Lochem, 1970, 326 pp., f 19,-.
De geschiedenis van de levende mens in zijn houding tot zijn gevoel en gedrag ten opzichte van de dood, wordt uiterst helder, deskundig en leesbaar beschreven. Talloze gebruiken, even interessant als soms bizar en oninvoelbaar, met betrekking tot het begraven, gedragingen voor, bij en na het
| |
| |
sterven van een dierbare of naaste buur, de maatschappelijke gedragingen van de nabestaanden na de dood als het rouwen, en het bekendmaken van een sterfgeval en nog zeer vele andere wetenswaardigheden vormen een intrigerende achtergrond van het door de schrijver uit de mond van een oude doodgraver opgetekende woord: ‘zolang de dood bestaat is men zijn leven niet zeker’.
Zoveel is wel zeker dat de schrijver met dit boek de verschuldigde eer bewijst aan de laatste geschiedenis van elke mens.
G. Wilkens
| |
G. van der Zeeuw
Wonderen of wetten
Kluwer, Deventer, 1970, 189 pp., f 15,90.
Paranormale ervaringen van de auteur worden door hemzelf achteraf bereflecteerd en in een min of meer systematische gedachtengang naar voren gebracht.
Wanneer de lezer zich eenmaal gewonnen geeft aan deze vreemde wereld van occulte ervaringen, is hij in staat de coherentie van de door de schrijver ervaren en beschreven verschijnselen te volgen.
Wat nu de zin en bedoeling van deze ervaringen zijn, die door de schrijver zo objectief mogelijk worden beschreven en gerangschikt, blijft wat occult. Het gevolg is dat de lezer nu verbaasd blijft staan voor dit geheel van wonderlijke wetten. Meegenomen en overtuigd door een ervaren en beleefde zin of levensovertuiging in deze wonderen wordt de lezer niet. Daarvoor is dit te summier door de schrijver aangeduid met ‘de verlossing van onze wereld uit de boze machten, die haar nog gedeeltelijk gevangen houden’, (p. 189).
G. Wilkens
| |
Erica Stratta
The Education of Borstal Boys
Routledge and Kegan Paul, London, 1970, 228 pp., £ 2,50.
Borstal-scholen zijn instituten waar bij rechterlijke beschikking jeugdige delinquenten ter heropvoeding kunnen worden ondergebracht. Zij dateren uit het jaar 1900, toen zij voortsproten uit het groeiend inzicht dat men met jeugdige delinquenten wel iets beters kon aanvangen dan ze in de gevangenis stoppen.
In deze Borstal-scholen heerste aanvankelijk een soort para-militair regime. De jongens moesten vóór alles wennen aan tucht en orde; zij moesten leren hoe zij zich in de maatschappij te gedragen hadden en daarmee uit. Later realiseerde men zich, dat men hen daarnaast ook in de gelegenheid zou kunnen stellen om een vak te leren. Daartoe werden vakonderwijzers aan de scholen verbonden, maar veel konden deze leerkrachten niet bereiken. Het regime, de training tot werken en tot tucht en orde bleef overheersen. Vakonderwijs gold als een nuttige besteding van de vrije avonduren. Bovendien: wat kon het uithalen? Delinquentie werd geacht in omgekeerd evenredige verhouding te staan tot intelligentie.
Erica Stratta nu bestrijdt dit laatste. Zij toont uit onderzoekingen aan, dat de verhouding tussen intelligente en niet-intelligente kinderen onder de Borstal Boys niet of nauwelijks afwijkt van deze verhouding op normale scholen. Daarvan uitgaand pleit zij voor een algehele herziening van het Borstal-systeem. Hoe meer deze instituten op gewone scholen gaan lijken, des te betere resultaten verwacht zij ervan.
Een interessant boek voor wie de jeugdreclassering ter harte gaat.
Hans Hermans
| |
Dietrich, Meno Abels
Wege ins Verbrechen
Versuch einer Motivationsanalyse kriminellen Verhaltens
Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1970, VII, 176 pp., DM. 26,-.
Dr. Abels geeft college aan de rechtsfaculteit van de universiteit Hamburg in ‘Psychologische Kasuistik’. Gedurende veertien jaar onderzocht hij voor de gerechtelijke instanties meer dan 600 gevallen van jeugddelinquentie. Zestien ervan heeft hij, met de nodige discretie voor de betrokken personen, als paradigma-gevallen in dit boek beschreven. Daarbij gaat zijn aandacht vooral naar de motivering van de criminaliteit. Hij komt tot de conclusie dat telkens een duidelijk waarneembare toestand van psychastenie aanwijsbaar is. Een tijdige diagnose van dergelijke gevallen welke zowel medicinaal als psychotherapeutisch behandeld zouden kunnen worden, lijkt hem bijgevolg dan ook het meest voor de hand liggende middel om de stijgende jeugdkriminaliteit te beperken.
S.
| |
| |
| |
Literatuur
Brondeel, Paul - Ik, blanke kaffer. - Davidsfonds, Leuven / De Standaard, Antwerpen, 1971, 157 pp.. |
Mauriac, François - Le dernier bloc-notes, 1968-1970. - Flammarion, Paris, 1971, 354 pp.. |
Nucha, Nahl - Nodiden. - The Subvers Press, IJmuiden, 1971, 24 pp., f 2,50. |
Poesie album, 40, - Hughes Langston. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1971, 32 pp.. |
Spillebeen, Willy - Steen des aanstoots. - Davidsfonds, Leuven / De Standaard, Antwerpen, 1971, 189 pp.. |
| |
André Demedts
Terug naar huis
Standaard, Antwerpen, 1970, 194 pp., BF. 125.
Door de warme menselijkheid van de verteltoon en de psychologische diepgang in de tekening van de karakters ontstijgen de novellen van Demedts het enge regionale kader waarin ze gesitueerd zijn. Deze novellen van oorlog en liefde op het platteland bezitten een eenvoudige verhaalstructuur: een toevallige ontmoeting of het weerzien van een bepaalde plaats dienen als vertrekpunt om een brok verleden in de herinnering op te roepen. Een soort Streuveliaanse tragiek en noodlotsidee kleuren deze verhalen. In de novellen ‘Een zomernacht’ en ‘Afscheid van Diana’ contrasteren folklore en sprookjesachtige elementen met een te nadrukkelijk realisme, zodat ze minder geslaagd zijn. ‘Op weg naar Oltendorf’ daarentegen is een zeer gaaf verhaal, in een taal die getuigt van vertrouwdheid met haar suggestieve en emotieve kracht. Demedts peilt er naar het mysterie dat het leven draagt en aantrekt. Zoals ook in vele van zijn romans spreekt hij er zijn rustige overtuiging in uit dat er over de dood heen een eeuwigheid bestaat, liefde en geluk voor de mens.
J. Gerits
| |
Jan van den Weghe
De ontmoeting in Eldorado
Standaard, Antwerpen, 1970, 144 pp., BF. 125.
Een priester-leraar pleegt pederastie in volle klas, wordt in de gevangenis gestopt en loopt jaren nadien de ondertussen volwassen geworden A.B., met wie het allemaal begonnen is, tegen het lijf. In het nachtelijke gesprek in het café Eldorado graven A.B. en zijn volledig afgetakelde oud-leraar naar hun verleden. In hun kinderjaren wortelt de verklaring voor ‘de feiten’ die ze als een zware last doorheen hun verdere leven meezeulen. Gemeenplaatsen over homofilie, Freud, Sartre enz. vullen de leemten in het gesprek op. Het dramatische, erg onwaarschijnlijk aandoende slot maakt van de ex-priester nog vlug een soort martelaar en doet voor A.B. ‘achter de wolken de gouden glans van de zon raden!’
De bedoeling van deze tendens-roman is overduidelijk: taboes, schijnheiligheid, volslagen afwezigheid van seksuele opvoeding richten verwoestingen aan. Daarvan wou de auteur een deprimerend getuigenis geven, maar mij heeft het niet kunnen overtuigen. Structuur en inhoud zijn te doorzichtig, te nadrukkelijk, te opzettelijk om erdoor aangegrepen te worden.
J. Gerits
| |
Herman Vos
Variaties in het zand
Brito, Antwerpen-Amsterdam, 1970, 110 pp..
Een jarenlang verblijf in Zuid-Amerika leverden de inspiratie voor deze novellenbundel, 4 maal liefde onder het Zuiderkruis. ‘De vervloekte minnaar’ is het verhaal van een Argentijnse Houtekiet, door de vreemdeling (= de S. zelf) in het dorp Las Flores ‘Poepzat’ betiteld. Evenals in de laatste novelle, ‘De strandloopster’, wordt de man - vrouw verhouding erg negatief gezien en ervaren door de vrouw: ‘... en in de liefde, achter deuren en blinden, worden zij genomen en verkracht’ (p. 20). ‘Capitan’ Maria' is een heel knap verhaal, waarin de primitieve Panzón, uitbater van een soldatencafé, 'n metamorfose ondergaat vanaf de dag waarop Maria als dienster bij hem komt inwonen. Het verhaal krijgt een bredere dimensie wanneer blijkt dat deze merkwaardige vrouw majoor van het Democratische Bevrijdingsleger is. Liefde en revolutie zijn de drijfveren van menselijke handelingen die het hic et nunc valoriseren. Maar dergelijke grote woorden heeft Herman Vos niet nodig. Gelukkig maar.
J. Gerits
| |
| |
| |
Armand Boni
Een Provo genaamd François Villon
Brito, Antwerpen - Amsterdam, 1970, 272 pp..
‘Ik ben François, wiens naam zo bont is. Parijs, dat mijn geboortegrond is,
hangt mij straks aan een touw dat rond is, zo leert mijn kop hoe zwaar mijn kont is’. Dit kwatrijn van Villon is een résumé van zijn leven. Zoals hier geciteerd in de vertaling van Ernst van Altena, zal men het in het boek niet aantreffen. De auteur heeft er de voorkeur aan gegeven om zelf, in samenwerking met Robin Hannelore, de verzen van Villon die in de tekst pasten, te vertalen. Zij sluiten zeer nauw aan bij het Franse origineel, dat ook telkens afgedrukt is, maar missen de muzikaliteit van van Altena's omzetting.
In een lezing, gehouden op de Boekenbeurs te Antwerpen op 1 november 1966, heeft H. Lampo erop gewezen dat naar zijn gevoel gans het oeuvre van A. Boni rondom één en dezelfde centrale as wentelt, het probleem n.l. van de menselijke vrijheid en het menselijke engagement. Ook dit boek over de provo-avant-la-lettre, Villon, heeft vrijheid en engagement als centraal thema. Over de graad van historiciteit van dit werk spreek ik me niet uit. Boni heeft m.i. ook geen nauwkeurige reconstructie van het leven van Villon beoogd. Villon is dé contestant zonder meer. Dat A. Boni op een ogenblik waarin de contestatie als maatschappelijk fenomeen zo belangrijk is, de figuur van Villon tot voorwerp van zijn schrijven maakt, getuigt van een bewustzijn van betrokkenheid op de hedendaagse actualiteit, die niet van elke schrijver van ‘historische’ romans gezegd kan worden.
J. Gerits
| |
R.F. Lissens
Gezelle Briefwisseling
(Teksten en Studies no. 1; Studia Flandrica, no. 1), De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1970, 116 pp., BF. 275.
Deze uitgave bevat 94 nrs. brieven en kaartjes van Guido Gezelle, die in het archief en Museum voor Vlaams Cultuurleven te Antwerpen voor het ogenblik aanwezig zijn. Opgenomen werden ook enkele correspondentiestukken, die rechtstreeks verband houden met deze briefwisseling en berusten in het Gezellemuseum te Brugge. Het toeval wil dat het aldus gepubliceerde materiaal tot Gezelles Kortrijkse periode behoort, aangezien de eerste brief van 1883 dateert, de laatste van 21 nov. 1898. Deze periode roept bij de dichter het beeld op van ‘De slekke’ die het geluk in zichzelf draagt. Zijn geestdriftig streven en werven heeft nu plaats gemaakt voor ‘doen en laten zeggen.... spijts al wij zullen de overhand krijgen’ (p. 52). Deze tijd van stilte heeft haar neerslag gevonden in Loquela, de Duikalmanakke, de Hiawatha-vertaling en twee rijke dichtseizoenen. En toch was de teruggetrokkenheid geen isolement. Immers de contacten van Gezelle met medewerkers en vereerders over gans Vlaanderen, ook Frans Vlaanderen, zijn talrijk zoals uit de briefwisseling blijkt.
Voor de typografische schikking van brieven en noten en de groeperingen van een aantal gegevens heeft de uitgever zich gericht naar La correspondance de Juste Lipse conservée au Musée Plantin-Moretus (Antwerpen, 1967), een editie die hij voorbeeldig noemt.
Naar aanleiding van dit eerste fascikel ‘Gezelle-briefwisseling’ in diplomatische editie gebracht door het Centrum voor Gezellestudie bij de UFSIA, kunnen wij niet anders dan prof. Lissens en zijn medewerkers van harte gelukwensen.
S. De Smet
| |
Kijk, Willem Elsschot
Querido, Amsterdam, 1970, 77 pp., f 2,90.
Toen in het voorjaar van 1970 het gehele oeuvre van Willem Elsschot in tien gelijk uitgevoerde boeken herdrukt was, wou Querido ‘van de blijde emotie bij deze activiteit getuigen’ door haar jaarboekje van Singel 262 aan de in 1960 overleden auteur te wijden. Bedoeling was een levensbericht samen te stellen aan de hand van foto's en een korte bio-bibliografische schets. Van S. Carmiggelt onthouden we deze uitspraak over de zeer grote en zeer bescheiden auteur die Elsschot was: ‘Men weet dat Willem Elsschot in zijn levensstijl niets weg had van de letterkundige, die schrijverscongressen bezoekt en over het eigen werk correspondeert met vakgenoten in een vorm die persklaar is voor postume bundeling. Ook de torenhoge bibliotheek die bij dit
| |
| |
type past, ontbrak in zijn huis. Hij bezat slechts twee boeken - de bijbel en een dundrukeditie van Shakespeare’.
J. Gerits
| |
Bruce Marshall
The Bishop
Constable, London, 1970, 224 pp., 30/-.
De auteur zegt zelf dat zijn boek de bedoeling heeft om een schets te geven van ‘the contemporary Catholic distress’. Daarin slaagt hij wonderwel, al wordt enige kennis van het katholicisme in Engeland zeker verondersteld. De behoudenden, de ‘progressieven’, de wijfelaars, de slachtoffers van een te rigiede leer, allen komen ze aan bod in een verhaal dat quasi-luchtig en spottend schijnbaar oppervlakkig is, maar in werkelijkheid de zorgen en problemen weet weer te geven op de onnavolgbaar concreet-ironische wijze die aan Bruce Marshall eigen is. Een van de gevolgen van deze manier van vertellen is - met name in de lichtelijk geëxalteerd aandoende beschrijving van de relatie tussen de Vicaris Generaal en de jonge Moederoverste - dat men een zeker afstand neemt en de zaken wat relativeert. Een kostelijk boek.
R.S.
| |
Hartwig Schultz
Vom Rhythmus der modernen Lyrik
Parallele Versstrukturen bei Holz, George, Rilke, Brecht und den Expressionisten
Carl Hanser Verlag, München, 1970, 160 pp., DM. 16,80.
Zelden heb ik een zo overtuigend boek gelezen als het onderhavige. Uitgaande van Bertolt Brecht's opstel ‘Über reimlose Lyrik mit unregelmäszigen Rhythmen’ (1938) bewijst Schultz tegen de opvattingen van Heusler en de meeste andere metrici in, dat de moderne lyriek niet on-regel-matig, maar wel degelijk aan ritmische wetten onderworpen en in de categorieën der metriek beschrijfbaar is. Hoewel de moderne lyriek geen rijm, geen vastgelegde regellengte en geen regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen kent (symptomen die ten dele reeds in de ‘Freie Rhythmen’ van Klopstock en Goethe optreden), zij is toch meer dan een in willekeurige zinsbrokken gekapt proza. Ten eerste ontstaan er door de elkaar tegenwerkende krachten van zins- en versritme nieuwe heffingen, zodat in de huidige lyriek niet zelden lettergrepen die in proza niet of nauwelijks beklemtoond worden, een zwaar accent krijgen. Dit verschijnsel werd reeds eerder geconstateerd, maar theoretisch nog nooit voldoende verklaard. Schultz poneert nu, dat alle heffingen, ook de nieuw ontstane, op een gelijke tijdsafstand van elkaar gelezen moeten worden. Daaruit resulteert een nieuw, niet alternerend, maar toch regelmatig ritme, dat door de vele onmiddellijk opeenvolgende heffingen een stug, aarzelend of zeer nadrukkelijk karakter heeft. Ten tweede neemt Schultz het feit serieus, dat de moderne dichter de verdeling van een zin over de versregels niet laat samenvallen met de natuurlijke grammaticale en syntactische zinsdelen, maar de regels op de onmogelijkste plaatsen, bv. tussen een adjectief en een substantief of zelfs midden in een woord, afkapt. In de oudere lyriek kan men na elke versregel een willekeurig lange pauze inlassen: het einde van een regel is ritmisch zelden relevant. Schultz poneert, dat de moderne lyriek het einde van de regel in haar metrisch systeem heeft opgenomen; na elke regel moet nu een korte, altijd
even lange pauze gelezen worden. Het gevolg van deze techniek is, dat het stugge karakter van het moderne ritme nog geprononceerder naar voren komt. Ten derde moet volgens Schultz het ritme altijd, zowel in de oudere als in de moderne lyriek, vanuit de inhoud geïnterpreteerd worden. Het alternerende, zacht wiegende karakter van de lyriek uit de tijd van de Duitse Klassik en Romantik verklaart hij als uiting van de harmonie tussen mens en natuur, het stugge ritme van de moderne lyriek als teken van vereenzaming en gestoorde verhouding, terwijl Brecht en anderen de nieuwe ritmische techniek voor een nadrukkelijk didaktisch spreken benutten. Het is frappant! Vele -ismen in de literatuur van deze eeuw, die elkaar eens op leven en dood bestreden, blijken, zodra zij onder de meetlat van een kundig metricus gehouden worden, slechts zeer weinig te verschillen. Ik ben van oordeel dat Schultz voor het verstaan en de classificatie van de moderne lyriek een essentiële bijdrage heeft geleverd. Kleine schoonheidsfoutjes die aan zijn werk kleven, mogen daarom in dit geval onvermeld blijven.
Th. van Oorschot
| |
| |
| |
Theater
Braun, Karlheinz, e.a. - Mobiler Spielraum - Theater der Zukunft. - Fischer, Frankfurt, 1970, 139 pp.. |
Gozlan, Gérard et Jean-Louis Pays - Gatti aujourd'hui. - Le Seuil, Paris, 1970, 256 pp.. |
Hollonius, Ludwig - Somnium vitae humanae. - (Komedia 16), De Gruyter, Berlin, 1970, 101 pp., DM. 11,-. |
Horvath, Odön von - Gesammelte Werke, Band II. Komödien. - Suhrkamp, Frankfurt, 1970, 660 pp.. |
Nores, Dominique et Colette Godard - Lavelli. - Bougois, Paris, 285 pp.. |
Pütz, Peter - Die Zeit im Drama. - Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1970, 263 pp., DM. 19,80. |
Rabenalt, Arthur Maria - Theater ohne Tabu. - Lechte, Emsdetten, 1970, 227 pp., geïll., DM. 28,50. |
Worp, Dr. J.A. - Geschiedenis van het drama en van het toneel in Nederland. - Langerveld, Rotterdam, z.j., 2 delen, 446 en 577 pp.. |
| |
Slawomir Mrozek
Stücke III
Henssel, Berlin, 1970, 265 pp., DM. 12,80.
Is Mrozek leeggeschreven? Als je enkel afgaat op het toch wat verschaalde maniërisme waarmee hij zijn dodelijke clichés herhaalt, stel je inderdaad een procédé-zonder-vernieuwing vast. De figuur blijft type, de situatie primeert, de dialogische kortsluiting blijft verwijzen naar een politieke praktijk. Constant is de parabelpossegekkernij (hier in Der Truthahn, Nochmal von vorn en Die Propheten), incluis de eigen, interne logica en de demonstratietechniek. Toch is er thematisch een belangrijke wijziging; S. stuurt zijn finales niet meer naar het volstrekte anarchisme toe, naar het ongenuanceerd afbouwen. Dat hangt uiteraard samen met wat zijn trefobject is en deze stukken nemen een algemeenmenselijke lethargie in de maling, die fundamenteel van politiekmaatschappelijke aard is. S. klaagt de afwezigheid van menselijke inzet aan, het ontlopen van enig dynamisme en als dan toch enig pragmatisme wordt uitgebeeld, dan blijkt dit gebaseerd te zijn op voze ideologie en pseudo-oplossingen. Mogen dan de bonmots blijven rondslingeren, de meditatieve fundering is ongeschonden en meteen ook de provocatie van het totalitaire denken. Dit uitgangspunt van S. is methodisch versoepeld, maar niet versteend.
C. Tindemans
| |
V. Canaris
Samuel Beckett
Das letzte Band. Regiebuch der Berliner Inszenierung
149 pp..
V. Canaris
Schiller/Heyme
Wallenstein. Regiebuch der Kölner Inszenierung
198 pp..
Suhrkamp, Frankfurt, 1970, geïll., DM. 4, - per deel.
Tekstbezorger V. Canaris opent met deze beide deeltjes een nieuwe reeks die theaterhistorisch onmisbaar materiaal ter beschikking stelt: regieboek van belangrijke eigentijdse opvoeringen, kritisch apparaat incluis. Beckett heeft zijn stuk zelf geregisseerd en uit de afgedrukte tekst (inderdaad afwijkend van de gedrukte versies, zodat je meteen het verschil kunt meten tussen literaire grondtekst en theatraal instrument) kun je zijn ambachtelijke én interpretatieve inzichten opmaken. De kritische begeleiding (teksten n.a.v. deze produktie door critici als V. Canaris, G. Hensel, R. Michaelis, H. Karasek en J. Kaiser) is uitermate goed en geeft een grondig overzicht van wat de kopstukken van de Duitse theaterkritiek vandaag presteren. De opzet van Wallenstein (regie Hansgünter Heyme, een enfant terrible van de Duitse regie) is identiek (geadapteerde tekst en verantwoording van de spelvisie), maar dit keer gaat de kritiek (W. Schadewaldt, R. Kulschewskij, H. Schwab-Fehlisch en de leden van het Keulse ensemble) hoofdzakelijk over de maatschappelijke repercussies en het eigentijdse acteursbesef. Je kunt slechts hopen dat hiermee een rijke continuïteit wordt ingezet.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Edda Leisler und Gisela Prossnitz, Hrsg.
Max Reinhardt und die Welt der Commedia dell'arte Text- und Bilddokumentation
Otto Müller, Salzburg, 1970, 44 pp., ÖS. 88,-.
Voorzien van een tekst die nauwelijks begeleidend kan worden genoemd, staat hier een documentenplakboek van Reinhardts obsessie met de historisch-trouwe en leentjebuur-vernieuwende Commedia dell'arte-vormen in diverse stukken (Goldoni, Gozzi, Molière, H. von Hofmannsthal). Foto's, speelregisters en bibliografie redden een onopvallende show.
C. Tindemans
| |
Berthold Viertel
Schriften zum Theater
herausgegeben von Gert Heidenreich Kösel, München, 1970, 574 pp., DM. 32,-.
Dichter, literatuur- en theatercriticus, theater- en filmregisseur, discipel van Karl Kraus en vriend van Franz Kafka, heeft S. (Wenen 1885-1953) tussen 1919 en 1928 een eigen rol gespeeld in het Duitse theaterleven (Dresden, Berlijn, Düsseldorf) met o.m. creaties van F. Wolf, W. Hasenclever, G. Kaiser, A. Stramm, R. Musil, A. Holz. Dit boek bundelt piëteitvol (maar lang niet alleen als warm gebaar) al zijn opstellen i.v.m. het theater, verspreid over internationale en bijgevolg moeilijk te raadplegen tijdschriften en programmabrochures, met een lief voorwoord van H. Jhering, de oude vakkompaan, en een appendix (theaterbiografie en -bibliografie, regiecatalogus, bronvermeldingen). Als S.'s naam thans niet meer zo aanspreekt als die van een Reinhardt of Jessner, zijn tijdgenoten, dan is dat omdat zijn werkprincipe niet heeft gelegen in een absoluut concept maar in een congruente regiestijl. Trouw aan het stuk tekent ook de aard van zijn kritische teksten, naast respect voor tekst en woord en de ondergeschiktheid van alle scenische middelen aan het drama. Behalve het zakelijk-innemende portret van een persoonlijkheid is de bundel vooral een document, omdat uit een nauwelijks nog toegankelijke periode de unieke stem van één pragmaticus reliëf verleent aan vele creaties die zowel voor het toenmalige drama en theater als voor de stilistische nawerking vandaag nog altijd belang hebben.
C. Tindemans
| |
Gabriele Selge
Anton Cechovs Menschenbild Materialien zu einer poetischen Anthropologie
Wilhelm Fink, München, 1970, 129 pp., DM. 28,-.
Als ooit een boek een thesis bevatte, dan bepaald dit. S. maakt Tsjechow (in contrast met het gangbare gebruik) los uit de sociaal-maatschappeelijke realiteit en plaatst hem oog in oog met de ahistorische, striktliteraire creaties van zijn werk (de novellen en drama's, de produktie van Tsjechonte uitgezonderd). S. ontdekt als constanten in de staat en gedragswijze der figuren: alledaagsheid, onwezenlijkheid van het bestaan, een bewustzijnstoestand die eindeloos, onveranderlijk, grondig-pessimistisch is. Hét aspect hiervan is de ziekte als het enige reliëf in de onveranderlijkheid. Deze fysio-psychische uitzonderingstoestand is slechts een fragment van een impliciete totaliteit, met de consequenties: vereenzaming en dood. Ook formeel past zich Tsjechows techniek bij deze thematiek aan: het open slot, d.w.z. willekeurig inzetten en afbreken, stemming als kernobject, gebeurtenissen als reeksverband zonder climax, vermijden van de verrassingspointe, vertelbanaliteit als logische spiraal, ontgoochelingsromantisme in de breeklijn van de syntactische continuïteit. Ideologieloosheid, a-participatie, geen eschatologie, geen evolutiedrang, geen vooruitgang. Dat betekent een Tsjechowbeeld dat onbehaaglijk en nihilistisch aandoet, om weerlegging of reorientering smeekt, maar ondertussen zo meesterlijk-minutieus wordt geargumenteerd, dat hieruit een nieuwe Tsjechow-exegese inzetten kan.
C. Tindemans
| |
T.B.L. Webster
Greek Theatre Production
Methuen, London, 1970, 214 pp., 38 ill., 45/-.
Deze met argumenten uit de hermeneutiek en archeologie opgebouwde beschrijving
| |
| |
van de theatrale opvoeringsvoorwaarden van het Griekse theater beperkt zich tot de vitale aspecten. Geografisch ontwikkelend (Athene; Sicilië en Italië; het overige Griekenland met Sparta, Korinthe, Boëtië, Megara, Olynthos en Delphi; de eilanden Cyprus, Euboea en Delos; Klein-Azië en Afrika) behandelt S. het schouwburggebouw (ruimte van handeling, scène, machinerie) en het kostuum (herkomst, differentiëring naar tragedie, oude en nieuwe komedie) met alle details over kleding, schoeisel en maskers. Als synthese is dit boek bijgevolg ook voortreffelijk. Zonder polemiek (op een terrein dat nochtans vanuit de diverse standpunten tot veel schakering en betwisting open is gebleven) stalt S. alle gegevens uit die hij reeds in 1956 te boek stelde maar die in deze nieuwe editie met verse vondsten en bevindingen (eigen en van andere publicisten) worden aangevuld en/of bevestigd, geholpen door 38 illustraties en ondersteund door een uitvoerige lijst van monumenten met beschrijving en bewaarplaats. C. Tindemans
| |
Dorothy McCall
The Theatre of Jean-Paul Sartre
Columbia University Press, New York, 1970, 195 pp., 68/- ($ 7,50).
Hoewel S. moet vaststellen dat in Sartre groeiende beheersing noch afneming in dramatische kracht vallen waar te nemen en hij thematische continuïteit en technische overeenkomst blijft demonstreren, is het haar overtuiging dat hij een belangrijk dramatisch auteur is. Dat hangt uiteraard samen met zijn ideële grond: voor Sartre wordt een mens pas zichzelf als hij tot handelen wordt gedwongen. Elk Sartreplot plaatst een individu in een extreme situatie die hem tot een daad brengt die zijn hele bestaan op het spel zet en daardoor bevestigt. Sterk steunend op Sartres niet dramatische geschriften (vooral Les mots, dat zeer eigenzinnig wordt geëxcerpeerd), verdedigt S. de opinie dat Sartres dramatiek op vollediger wijze dan elk ander door hem beoefend genre de morele en politieke complexiteit van zijn existentialisme reveleert. Wel merkt zij dat, op Huis Clos na, altijd een onbehaaglijke discrepantie opkomt tussen Sartres bedoeling en de uiteindelijke dramatische vorm. Dat komt omdat deze dramatiek bestaat uit protagonisten die als karakter binnen de handeling doen alsof, een rol spelen, hun opgedrongen door echte of ingebeelde toeschouwers. Zij handelen om een bepaald beeld van zich, dat ze in het begrip van anderen ontdekken, naar zich toe te halen of te verwerpen. Het resultaat is altijd dramatischboeiend, ook al worden de figuren consequent voortdurend bedreigd door onechtheid, een fenomeen waartegen ze in de eerste plaats in wilden gaan.
C. Tindemans
| |
Franck Jotterand
Le nouveau théâtre américain
Editions du Seuil, Paris, 1970, 255 pp., FF 7,50.
Le théâtre. 1970. 1
cahiers dirigés par Arrabal
cahiers dirigés par Arrabal
Christian Bourgois, Paris, 1970, 193 pp., FF. 20,40.
De actualiteitswaarde van Jotterands boek is groot; hij rapporteert uitvoerig over een uitgebreide reis langs het struikgewastheater van de V.S. Na een plichtmatige inleiding over de stand van het georganiseerde theater duikt hij resoluut onder in de ontelbare splintertroepjes die ieder voor zich met een eigen visie en theatraliteit, zij het meestal zonder plan, aan de weg timmeren, meestal hardhandig politiek-maatschappelijk, enkele toch ook onthecht-estheticistisch. Met amper verhulde skepsis t.a.v. het zinvolle van de meeste experimentjes, noteert S. nochtans accuraat wie waarmee en hoe aan het werk is. Hij matigt zich niet de rol aan het ultieme verdict over deze kluisjes uit te spreken en bundelt zonder opwinding zijn uiteenlopende indrukken tot een geslaagde breedte-analyse van het woelige Amerikatheater. Wil je als lezer tot een eigen oordeel komen, dan zal je naast dit boek moeten uitkijken naar andere informatie over hetzelfde fenomeen. Hierbij kan je Arrabals denkjaarboek helpen, waar 'n reeks auteurs in Frankrijk en dezelfde V.S. op intiem bezoek gaan, meestal ongenuanceerd pro doen en de adjectieven vooralsnog verkiezen boven de kerngegevens en de uitzichten. Aangezien echter deze tendensen zich ook in onze contreien voel- en zichtbaar maken, leveren beide publikaties een keurig signalement op van wat ons nu al overvalt en zeker nog in toenemende mate te wachten staat.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Miscellanea
Bierens de Haan - Hollandse Maatschappij der Wetenschappen, Supplement 1952-1970. - Tjeenk Willink, Zwolle, f 10,-. |
| |
Dom Helder Camara
Zullen we nog op tijd komen?
Desclée De Brouwer, Brugge, 1970, 190 pp., BF. 150.
De aartsbisschop van Olinda, Recife (Brazilië) noemt zichzelf in zijn boek een onruststoker en een pelgrim van de vrede. Inderdaad, onvermoeibaar komt hij terug op de sociale wantoestanden, vooral in de onderontwikkelde landen. Vol hoop ziet de schrijver uit naar het apostolaat van de leken en naar de verbinding tussen Kerk en Wereld. Met name voor de juristen lijkt hem een bijzondere taak weggelegd. Zij moeten het hunne bijdragen om structuren uit te vinden die sociale rechtvaardigheid garanderen in de zin van Mater et Magistra en Populorum Progressio. In zijn conclusie is de auteur wel streng, zowel voor de U.S.A. als voor Rusland. Het wordt de hoogste tijd dat de christenen een andere houding tegenover Marx aannemen. Wellicht zal de wereld dan de onverhoopte waarde van het christendom ontdekken. Scherpe woorden van een modern profeet.
S. De Smet
| |
P. Bander
Nog drie pausen?
De profetieën van Malachias
Ambo, Bilthoven, 1969, 87 pp., f 6,90.
Rond 1100 leeft een zekere Malachias in Ierland. Deze man legt een collectie spreuken aan, waarbij elke spreuk betrekking heeft op een bepaalde paus. Peter Bander heeft deze spreuken uitgewerkt en komt tot de slotsom dat er na paus Paulus nog slechts 3 pausen zullen komen. Het mag gelukkig heten dat wij nog een andere Malachias kennen, bij wie deze ‘stunt’ niet uitgehaald kan worden. Ik denk niet dat de Kerk op déze onheilsprofetieën zit te wachten.
P. Beentjes
| |
H. Vervoort en G. Heymenberg (samenstellers)
Klein Nederlands Soldatenboek
Eerder aangekondigd als Groot Nederlands Soldatenboek
M.m.v. R. Kennedy. Thomas Rap, Amsterdam, 1970, 172 pp., ill..
Een dwarsdoorsnede van de geschiedenis van de Nederlandse krijgsmacht van 1814 tot 1962. Een klein boek, inderdaad. Het bevat voornamelijk fragmenten uit eigentijdse beschrijvingen over bepaalde episoden uit deze geschiedenis. Ook wel een beetje een kleinerend boek. Daar hebben de samenstellers niet zoveel voor hoeven te doen. Alleen maar hier en daar een greep uit oude en nieuwe militaire literatuur. Een wonderlijk zelfportret wordt ons zo voorgespiegeld. Want ieder volk heeft natuurlijk het leger dat het verdient: de mentaliteit en de overtuiging van een natie vindt men er in weerspiegeld. Martiale snorren, zeer precieze reglementen en militair vertoon zijn immers slechts vormen van camouflage.
Marcel Chappin
| |
Yogi Ramacharaka
De yogi-leer der ademhaling
Kluwer, Deventer, 19706, 108 pp., f 8,-.
De ademhaling is hier als afzonderlijk hoofdstuk uit de yogi-leer gelicht en in diverse praktische oefeningen verwerkt, waardoor een onovertroffen ontspanningsmethode wordt geboden. Een twintigtal tekeningetjes maken de bijbehorende lichaamshouding duidelijk. De fysiologische inleidingen zijn primitief. Verder mis ik verwijzingen naar een ‘goeroe’. Treffend is de aanbeveling aan het slot dat iemand zonder eerbied en begrip de beschreven oefeningen maar beter kan laten rusten.
J. de Wit
|
|