| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Indo-China
Toen in april van het vorige jaar Zuidvietnamese en Amerikaanse troepen begonnen aan hun ‘beperkte’ actie in Cambodja was het doel - naast een zekere steunverlening aan de pro-Westerse regering van Lon Nol in Phnom Penh tegen de sterke druk van de aanhangers van Prins Shihanouk - in de eerste plaats de schuil-en opslagplaatsen van de Noordvietnamese troepen en de Vietcong te vernietigen en daardoor Zuid-Vietnam te ontlasten; dit zou dan moeten leiden tot het vergemakkelijken van het terugtrekken van Amerikaanse troepen en tot wat men noemde de vietnamisering van de oorlog. Wel werden de Amerikaanse grondtroepen op 1 juli teruggetrokken en bleven in Cambodja slechts Zuidvietnamese legers, gesteund door de Amerikaanse luchtmacht, maar de bezorgdheid voor nog verdere uitbreiding van de oorlog was daardoor niet verminderd.
Het was n.l. duidelijk, dat de moeilijkheid slechts werd verplaatst. Nu Hanoi niet meer kon beschikken over de Cambodjaanse aanvoerwegen en vooral geen gebruik meer kon maken van de Cambodjaanse haven Kompong Som voor de aanvoer van zwaar materiaal, moest het meer aandacht gaan besteden aan de uitbreiding van het groot aantal sluipwegen dat tezamen de Ho Tsji Minh-route wordt genoemd, die even ten noorden van de gedemilitariseerde zone tussen Noord-en Zuid-Vietnam begint en via Laotiaans gebied ten westen van de Zuidvietnamese grens doorloopt naar Zuid-Vietnam en Cambodja. Dit verhinderde Hanoi overigens niet om te blijven proberen zowel Phnom Penh als de neutrale regering van Souvanna Phouma in Vientiane met alle middelen te blijven bestoken. Dit alles zou resulteren in een vergrote druk op het noorden en midden van Zuid-Vietnam en zou zo de door Nixon zo luid verkondigde verlangens om de Amerikanen geheel uit Zuid-Vietnam terug te trekken bedreigen.
Zo zag de president van de Verenigde Staten zich geplaatst voor de noodzakelijkheid om te proberen de Amerikaanse oorlog in Zuid-Oost-Azië te beëindigen door hem uit te breiden. Hij is in de positie gekomen waarin hij eerst Cambodja binnen viel om de druk op Zuid-Vietnam te verminderen en zich nu met Laos moet bemoeien om Cambodja te behouden. Er wordt nu al druk gespeculeerd, wanneer rechtstreekse aanvallen beginnen op Noord-Vietnam om Vientiane weer te ontlasten. Tot nu toe is duidelijk gebleken, dat noch Lon Nol in Phnom Penh noch de regering in Vientiane in staat zijn op eigen
| |
| |
kracht stand te houden tegen de aanvallen vanuit Noord-Vietnam, gesteund door resp. de aanhang van prins Shihanouk en de Pathet Lao.
De gevaren aan deze politiek verbonden zijn groot en het is niet meer dan normaal dat Washington zich lang heeft bedacht voor het een nieuwe stap deed. Vorig jaar mei werd er in Saigon reeds gesproken over de noodzaak van een inval in Laos, maar Nixon kon vanzelfsprekend daar toen niet op ingaan, gezien de hevige kritiek die er in de Verenigde Staten en in de wereld reeds werd uitgeoefend op de beperkte actie van Amerikaanse troepen in Cambodja. Mogelijk heeft hij toch nog gehoopt er niet toe te hoeven besluiten, maar het werd steeds duidelijker dat Hanoi in de komende droge periode alles op alles zou zetten om via de Ho Tsji Minh-route zich zo te versterken dat de Noordvietnamese generaal Giap in staat zou zijn om Saigon het volgend jaar aan te vallen op een ogenblik dat er nog betrekkelijk weinig Amerikaanse troepen in Zuid-Vietnam zouden zijn om zo de kansen van Thieu in de Zuidvietnamese presidentsverkiezingen te minimaliseren of mogelijk Nixon te dwingen zijn ontruimingspolitiek op te geven. En geen van beide omstandigheden zouden Nixons kansen op een tweede ambtsperiode gunstiger doen worden.
Amerikaanse troepen in Laos te laten opereren zou echter de woede van ontelbaren in de Verenigde Staten hebben opgewekt en daarom werd, nadat door censuur dagenlang elke normale berichtgeving was onmogelijk gemaakt, door de Zuidvietnamese president Thieu de aankondiging gedaan van de inval in Laos door Zuidvietnamese troepen, gesteund door de Amerikaanse luchtmacht, om de Noordvietnamese aanvoerlijnen af te snijden. Om nog duidelijker te maken dat het een zelfstandige Zuidvietnamese onderneming was, werd zelfs de oorspronkelijke Amerikaanse code-naam Dewey Canyon II vervangen door een Vietnamese: Lam Son 719!
De opmars van de Zuidvietnamezen verliep niet zo vlot als de legerberichten wilden doen geloven, reden waarom Saigon begon te spreken over een rechtstreekse aanval op Noord-Vietnam. President Nixon blijft ontkennen dat dit in de bedoeling ligt, maar verklaart ook, dat hij de Zuidvietnamese regering niet kan verhinderen zelf de aanval te beginnen; Amerikaanse grondtroepen zouden er niet aan mogen deelnemen, wel de luchtmacht, hetgeen overigens geen verschil maakt met de huidige situatie, waarin B 52'ers ook reeds wekenlang hun vluchten boven Noord-Vietnam uitvoeren om het daar aanwezige luchtafweergeschut uit te schakelen.
Is dit gepraat over een directe inval alleen maar bedoeld om Hanoi te dwingen zijn troepen aan de grens gereed te houden in plaats van hen Laos te laten binnenrukken? Nixon zal toch ook rekening moeten houden met Peking in geval van een inval van Thieu in Noord-Vietnam. Washington laat de Laotiaanse campagne voortdurend vergezeld gaan van verzekeringen dat men niets wil ondernemen wat China zou bedreigen, maar de vraag kan ook zijn of Peking deze acties als een bedreiging voelt en dus meent te moeten reageren. In Laos is dit mogelijk nog niet het geval, maar zal dit ook zo zijn als Thieu Hanoi aanvalt? Wat doet Nixon als Thieu zijn eigen krachten overschat, de
| |
| |
aanval begint en een nederlaag lijdt tegen Hanoi, al dan niet gesteund door Peking? Zien wij dan de muis de olifant op sleeptouw nemen?
Over de vraag of Peking zal ingrijpen, verschillen de meningen. Wij wezen reeds op de geruststellende verzekeringen van Washington en kunnen er nog aan toe voegen dat Nixon voor het eerst zich positief heeft uitgelaten over de toelating van communistisch China tot de Verenigde Naties, natuurlijk met handhaving van Formosa-China als lid. Het onverwachte vijfdaagse bezoek van premier Tsjoe En-lai aan Hanoi en de daar door hem gebruikte bewoordingen deden Franse diplomaten echter denken aan de taal van Peking in 1950 vlak voor het zenden van Chinese vrijwilligers naar Korea. Is Washington wel voldoende doordrongen van de ernst van de gevaarlijke situatie waarin het zich bevindt? Voor de uitgesproken overtuiging dat China wel niet daadwerkelijk zal ingrijpen, geven wij niet veel.
| |
Midden-Oosten
De besprekingen over een regeling van deze kwestie onder leiding van V.N.-vertegenwoordiger Jarring, die reeds in november 1968 zijn begonnen, hebben tot nu toe geen resultaat gehad. Een ogenblik leek het er op dat er schot in zou komen, toen begin augustus 1970 een bestand van 90 dagen werd gesloten, maar voordat Jarring het contact met de partijen afzonderlijk had kunnen opnemen, waren zijn kansen eigenlijk al verkeken tengevolge van Egyptische bestandsschendingen langs het Suezkanaal. Pogingen om via het vier-mogendheden overleg (Verenigde Staten, Rusland, Engeland en Frankrijk), waarop Egypte had aangedrongen, tot een oplossing te komen leden schipbreuk op de weigering van Tel Aviv en Washington.
Tegen het einde van het bestand verklaarde Israël zich bereid het voor onbepaalde tijd te verlengen, terwijl de VAR dit slechts wilde voor een nieuwe periode van 90 dagen, mits de Jarring-besprekingen zouden worden hervat; premier Sadat zei tevens dat Caïro niets voelde voor een eventuele tweede verlenging. Voor hervatting van het gesprek bleef Tel Aviv echter de wederzijdse eerbiediging van de bestandsovereenkomst eisen, zodat er wel een bestand kwam, maar voorlopig geen overleg.
Langzaam begon Israël iets soepeler te worden. Minister van defensie Dayan verklaarde zich voorstander van de Jarringbesprekingen, omdat deze de enige mogelijkheid boden om een einde aan de oorlog te maken en premier Meir sprak kort daarna niet meer over afbreken van het Egyptische raketstelsel langs het Suezkanaal als voorwaarde voor hervatting van het gesprek. Pas eind december echter viel het officiële Israëlische besluit om weer aan het overleg deel te nemen, waarna er nog slechts een maand restte voor het bestand afliep. Wel gaf Caïro te kennen toch een nieuwe verlenging te zullen accepteren, maar op voorwaarde dat er een tijdschema zou worden vastgesteld voor het terugtrekken van de Israëlische troepen uit de in \'67 bezette gebieden. Het wilde hierover echter niet rechtstreeks met Israël onderhandelen, daar dit zou
| |
| |
betekenen dat er concessies van beide zijden zouden moeten worden gedaan en Sadats positie is - nog? - niet sterk genoeg om dit te doen. Caïro hoopte daarom op druk van de Verenigde Naties en de grote vier op Israël om toe te geven.
Gedurende de maand januari van dit jaar concentreerden de diplomatieke activiteiten zich op het tot stand brengen van een nieuwe verlenging. Na de belofte van Amerikaanse hulp en de verklaring van Oe Thant dat er enige serieuze vorderingen door Jarring werden gemaakt, besloot Sadat het bestand nog eens met 30 dagen te verlengen. Tegelijkertijd eiste hij een ‘gedeeltelijke’ terugtrekking van Israël uit Sinaï en beloofde hij in ruil hiervoor het kanaal weer voor de scheepvaart te openen. Met dit laatste hoopte hij vooral in het gevlei te komen bij de grote vier; de Westeuropese handel heeft nog altijd groot belang bij het Suez-kanaal en voor de Sovjet-Unie zou het gemakkelijker worden om zijn groeiende vloot in de Indische Oceaan te bevoorraden. Vrij algemeen zag men hierin een poging om Israël te isoleren, terwijl een ander punt uit Sadats rede, n.l. dat er aan het einde van de nieuwe bestandsperiode duidelijke vooruitgang moest zijn in de Jarring-besprekingen, werd beschouwd als een soort ultimatum aan Israël. Reden voor Tel Aviv om nogmaals te verklaren dat men wel vrede wil, dat men er ook over wil praten, maar dan zonder voorwaarden vooraf.
Intussen ging Egypte nog iets verder; het verklaarde zich bereid een vrede te sluiten en Israël ook formeel te erkennen - voor het eerst zo nadrukkelijk uitgesproken - mits Israël zich terugtrok uit alle gedurende de zesdaagse oorlog in 1967 bezette gebieden. Premier Meir blijft echter nog steeds op het standpunt staan dat zij slechts wil terugtrekken op veilige, bij onderhandelingen vastgestelde grenzen en dat het bezit van de hoogten van Golan, Oost-Jeruzalem en Sharm el Sheikh voor Israël van levensbelang zijn. In deze vasthoudendheid ligt echter voor Israël reëel het gevaar van boven reeds genoemd isolement en het is de vraag of het zich zo'n situatie kan veroorloven; daarom is het een geluk dat ook Moskou blijkbaar geen directe confrontatie in het Midden-Oosten wenst en kennelijk Sadat bij zijn eerst geheim gehouden bezoek aan de Sovjet-Unie heeft weten over te halen om - nu hij het bestand op 5 maart niet nog eens wilde verlengen - tenminste te verklaren dat Egypte niet naar de wapens zou grijpen. Staat Sadat onder druk van Moskou, Washington probeert op alle mogelijke manieren Tel Aviv zover te krijgen dat het nog verder tegemoet komt aan het standpunt van de Arabieren. Een van de middelen die Nixon gebruikt, zou kunnen zijn de Israëlische angst voor bemoeienissen van de Veiligheidsraad, die mogelijk een voor Israël ongunstige regeling zou willen afdwingen.
Aan de oostgrens van Israël schijnt de situatie iets gunstiger te zijn. Reeds vroeger waren er geruchten over contacten van Israël met de Jordaanse koning Hoessein. Hoewel deze natuurlijk geen vrede kan sluiten zonder Egypte, zou Jordanië nu toch al zover met Israël tot overeenstemming zijn gekomen, dat er gedetailleerde afspraken zouden zijn gemaakt over de positie van de Arabische
| |
| |
bevolking in een geheel Israëlisch Jeruzalem, terwijl de Moslim Heilige Plaatsen exterritoriaal zouden worden verklaard. Tevens zouden er enkele grenscorrecties zijn afgesproken en een uitgebreide regeling voor een gedemilitariseerde westoever van de Jordaan zijn getroffen. Dit betekent niet alleen grotere veiligheid voor Israël, maar is ook een teken van de sterkere positie die Hoessein de laatste tijd tegenover de Palestijnen in zijn land heeft weten te verkrijgen.
13-3-'71 J. Oomes
| |
België
In België lijkt men van een regering te verwachten dat ze er eigenlijk is om te vallen. Einde februari, begin maart was het weer dezelfde lugubere stemming als bij de hervatting van het parlementair jaar.
Februari was nochtans rustig ingezet. Er werd wat uitgeblazen na de wedren om het wetsontwerp op de agglomeraties en federaties klaar te krijgen voor de beloofde datum: 31 januari. Ondertussen kon uitgekeken worden naar een opvolger voor minister Leburton, voor wie het BSP-congres niet de vriendelijkheid kon opbrengen de partijstatuten te wijzigen om hem toe te laten de portefeuilles van minister en partijvoorzitter te combineren. Maar niemand drong aan op spoed. Leburton zat goed op economische zaken, en hij speelde een belangrijke rol in de bestrijding van de BTW-psychose, o.m. door akkoorden met bepaalde bedrijven waarbij deze het op zich namen geen enkele prijsverhoging door te voeren voor 1 april, zelfs niet degene die zou volgen uit het ‘mechanisch effect’ van de BTW-invoering.
Op 15 februari overleed minister Terwagne. Einde januari was hij ineengestuikt na een van de marathonzittingen voor het agglomeratie-ontwerp. De regering kon nu moeilijk anders dan de beide ministers tegelijk vervangen. Simonet werd gepolst voor economische zaken, maar weigerde. Men zou zich inderdaad moeilijk hebben kunnen inbeelden dat een politicus die zijn stemmen moet halen bij de Franstalige Brusselaars zich zou nestelen in de regering die de hoofdstad in haar ‘carcan’ heeft opgesloten. Uiteindelijk trof het bureau van de BSP de volgende maatregelen: Cools van begroting naar economische zaken, Denis krijgt de plaats van Cools, en prof. Dehousse neemt de verantwoordelijkheid voor de communautaire betrekkingen. Beide nieuwe ministers zijn Luikenaars.
De pers onthaalde de nieuwelingen tamelijk koel. Onmiddellijk daarop waren er weer geruchten over moeilijkheden tussen de regeringspartners en over de eventualiteit van vervroegde verkiezingen. De motieven liggen in dezelfde lijn als de vorige keer. Cools zou met weinig enthousiasme naar zijn nieuwe taak opkijken, en er weinig voor voelen als zondebok te moeten opdraaien voor de BTW-prijsstijgingen. Een grote moeilijkheid voor de regering is dat ze niet met zekerheid weet wat de BTW zal opbrengen. Wanneer de inkomsten werden
| |
| |
onderschat, zullen de aanslagvoeten moeten worden verhoogd. Bovendien heeft de administratie met enorme moeilijkheden af te rekenen: niet alleen het belastingsysteem is nieuw, maar ook de manier van verwerking waarvoor de computer werd ingeschakeld. Het zou wel eens twee jaar kunnen duren voor het systeem werkt. Op sociaal vlak werden voor het overheidspersoneel en de overheidsbedrijven eisen gesteld die een totale weerslag hebben van 45 miljard over twee jaar. De regering heeft hiervoor geen geld. Ofwel komen er grote sociale moeilijkheden, ofwel... een belastingverhoging? Voor de ziekteverzekering wordt het tekort tegen einde 1971 op minstens 5,8 miljard geraamd. Er zou dus meer dan 100 miljoen per week moeten bijgepast worden! De socialisten willen de put niet door de verzekerden laten vullen, terwijl de CVPers de loongrenzen willen verhogen en de bijdragevoeten aanpassen. Het blijkt zeer moeilijk voor de regeringspartners hier een overeenkomst te kunnen vinden, vooral omdat er geen vooruitzicht is het probleem werkelijk op te lossen. Het zgn. ‘tekort’ zal blijven groeien. De ziekteverzekering vraagt een globale nieuwe aanpak en daar is men nog niet aan toe. Een soortgelijke moeilijkheid stelde zich bij het probleem van de voorschoolse inrichtingen te Brussel, waarvoor misschien wel een onmiddellijke oplossing kan gevonden worden, maar waar CVP en BSP weer op hun ‘historische tegenstelling’ stuiten wanneer het gaat om een politiek op lange termijn.
De partijstrategen voorzien een opeenhoping van moeilijkheden voor het laatste regeringsjaar, die slechts opgelost kunnen worden door middel van zeer onsympathieke maatregelen. Met zulke erfenis naar de verkiezingen gaan is voor hen hetzelfde als zich door de oppositie naar de slachtbank laten leiden. Met onmiddellijke verkiezingen zou de nieuwe regering een paar jaar tijd krijgen om haar drastisch ingrijpen bij het begin van de legislatuur te doen vergeten, en ze zou bovendien meer gestimuleerd worden om de zaken grondiger en op lange termijn aan te pakken. Daartegenover staat dat elk van de regeringspartijen een dankbare aanleiding heeft om naar verkiezingen te gaan: de ziekteverzekering voor de socialisten en de Vlaamse scholen in Brussel voor de C.V.P.
In de eerste dagen van maart werd er achter gesloten deuren geconfereerd tussen regering en partijleiders. Het officiële besluit was: we doen voort. De socialistische kranten schreven trouwens eenstemmig dat de regering moet blijven. Maar onmiddellijk daarop was er een gebeurtenis die daarmee vloekte: BSP-partijvoorzitter Van Eynde viel het ontwerp over de agglomeraties en federaties heftig en fundamenteel aan in de kamercommissie. Indien de socialisten dit ontwerp niet steunen, wat zal de regering dan wel kunnen doen aan de uitvoering van de grondwet?
| |
Wetsontwerp agglomeraties en federaties
Dat Van Eynde niet overloopt van enthousiasme voor dit wetsontwerp is goed te begrijpen. Niemand doet dat. Waarschijnlijk zelfs de auteurs niet. Er is geen eensgezindheid tussen de regeringspartijen over datgene wat een federatie nu
| |
| |
eigenlijk is. En dus is het wetsontwerp een kleurloze ‘kleinste gemene deler’ geworden. Maar zelfs daarmee zit men vast, zogauw men op de kaart de federaties gaat aftekenen. Hoe groot moeten ze zijn? Hier botsen de verschillende visies onvermijdelijk op elkaar.
Het is mogelijk de federatie te benaderen van bovenuit. De grondwet maakte van Vlaanderen één gewest. Dit gewest moet van het parlement nog zijn bevoegdheden krijgen, maar deze kunnen zeer ver gaan. Nu kan men de federatie evenals de agglomeratie zien als de bestuurlijke tussenschakel tussen gewest en gemeente. De federatie voert de opties uit die op het niveau van het gewest werden genomen: plant, organiseert, bouwt, ordent, enz.... De omschrijving van de federatie moet bijgevolg voldoende groot zijn om rationele planning mogelijk en effectief te maken: ongeveer de grootte van een arrondissement, 100.000 tot 150.000 inwoners. Haar bevoegdheid wordt afgeleid uit die van het grondwettelijk gewest. De gemeenten in de federatie hebben op hun beurt een decentraliserende functie vanuit de federatie. Kleinere gemeenten (onder de 5.000 inwoners) zouden moeten fusioneren zodat ook de dienstbetoonfunctie bij de bevolking rationeel kan uitgevoerd worden. In deze optiek zouden de huidige arrondissementen en provinciebesturen in feite moeten verdwijnen. Tussen de gewesten en de 50 federaties is een rechtstreekse band mogelijk.
In het wetsontwerp werden de federaties benaderd van onderuit. Ze krijgen een bevoegdheid die een optelling is van gemeentelijke bevoegdheden, en in vele gevallen dan nog suppletief: als de gemeente het niet doet. Het geheel is erg technisch gedacht. In deze optiek zijn velen voorstander van kleine federaties die gevormd worden rond kerngemeenten. Die federaties zijn dan in feite pré-fusies. Men noemt ze dan ook soms de gemeenten van het jaar 2000. In de bestuurlijke opbouw wordt het dan: gemeente, federatie, (arrondissement), provincie, gewest, land.
De discussies tussen deze twee visies worden vervalst, en soms gewoon terzijde geschoven, door een derde ‘visie’: die van het partijbelang. Elke partij heeft berekend hoe gemeenten moeten samengevoegd worden en hoe groot agglomeraties en federaties moeten zijn om de partij zoveel mogelijk meerderheden te geven of om de macht van de andere partij te breken. Het is erg waarschijnlijk dat de plannen voor de Antwerpse agglomeratie en federaties vanuit dit oogpunt Van Eynde hebben gemotiveerd.
We hebben hier vroeger al geschreven dat het er in de grondwet nog wel in zat om België een nieuwe staatsstructuur te geven vanuit een federalistisch concept. Alles hangt af van de uitvoeringswetten. Maar bij dit eerste ontwerp is de discussie reeds opnieuw gedaald naar het niveau van de pietluttigheid.
| |
Brusselse schooltjes
Sinds 1963, het jaar van de Rondetafelconferentie over de taalgrensafbakening, werd de verfransing van de Vlaamse gezinnen te Brussel ingedijkt door de verplichte taalverklaring van het gezinshoofd die het taalregime van zijn
| |
| |
schoolgaande kinderen bepaalde. Tijdens de onderhandelingen rond de staatshervorming eind 1970 werd onder het motto van de ‘liberté du père de famille’ afschaffing van de beperking van de vrije schoolkeuze geëist in ruil voor de paritaire samenstelling van het toekomstige Brusselse agglomeratiecollege. Als voorwaarde hebben de Vlamingen toen de vlugge oprichting van de Vlaamse cultuurcommissie en o.m. een uitgebreid net van voorschoolse inrichtingen voor hun kinderen geëist. Dit alles werd tegen 1 september 1971 door de regering beloofd.
In uitvoering van deze belofte bespreekt de ministerraad nu het plan De Saeger dat de Vlaamse baby's, peuters en kleutertjes wil begiftigen met een dotatie van 1,6 miljard BF voor het inrichten van kinderkribben, peutertuinen en kleuterschooltjes. Vermeylen, de socialistische Minister van Onderwijs, bekijkt dit plan met andere ogen. Volgens het twaalf jaar oude schoolpact (1958) kunnen er geen dotaties gegeven worden voor het bouwen van vrije inrichtingen. Dus voor de vrije inrichtingen stelt hij goedkope leningen voor. Bovendien kan hij niet aanvaarden dat Brussel zo bevoordeeld wordt tegenover de rest van het land.
Een socialistisch voorstel wil alle peutertjes van twee jaar en drie maand in de kleuterschooltjes toelaten. Dit zou tot gevolg hebben dat deze peutertjes onder de hoede van het departement van Onderwijs vallen, terwijl zij in kinderkribben of peutertuinen aan het ministerie van Volksgezondheid zijn toevertrouwd.
De achtergrond van deze discussie moet men zien in het feit dat de socialisten al jaren lang voor heel het land een net van voorschoolse voorzieningen als urgent stellen. Daarom lijkt het hen ook moeilijk te aanvaarden dat taalmotieven oorzaak zijn dat alle gelden naar Brussel gaan en dat de politiek voor gemeenschapsvoorzieningen voor kleine kinderen stopt aan de grenzen van de Brusselse agglomeratie.
Aangezien het gaat om een urgentieprogramma, kan het ook verantwoord zijn de strikte departementering opzij te zetten en de meest voor de hand liggende maatregelen te treffen om het probleem op te lossen.
In dezelfde zin trouwens, maar op financieel vlak, kan men het plan van De Saeger volgen waar hij bij deze gelegenheid de verzuiling zoals ze in het schoolpact bevroren lag, wil doorbreken en tot een eenvormig globaal financieringsplan wil komen voor de nieuwe inrichtingen. Gezien de nakende herziening van het schoolpact vrezen de socialisten dat hij hier een precedent wil scheppen dat de komende discussie kan beïnvloeden.
In stilte verhoopt ondertussen menig voorstander van een dringende gezinspolitiek gebaseerd op gemeenschapsvoorzieningen dat hier een niet te stuiten proces voor het hele land uit zal voortvloeien. In België kunnen inderdaad taalperikelen aanleiding zijn voor het oplossen van het schromelijk gebrek aan kinderkribben en peutervoorzieningen in het land.
| |
Verpleegsters op straat
Een tienduizend verplegenden - in België hebben wij er zo'n twintigduizend
| |
| |
- stapten door de Brusselse straten tijdens de betoging die zij organiseerden om hun eisen op de voorpagina van de kranten te brengen. Zij eisen 'n juridisch en professioneel statuut aangepast aan de realiteit van de handelingen die zij dagelijks in de ziekenhuizen onwettig verrichten. Zij willen hun eigen deskundigheid hierin erkend zien en wensen zelfs de juridische verantwoordelijkheid te dragen. Vanuit een paternalistische houding gebruiken de dokters wel graag medisch personeel om zichzelf te ontlasten van het meer technische werk, maar zij brengen het niet op dit ook officieel te erkennen. Tussen arts en verpleegster blijft het voorlopig nog eenrichtingsverkeer.
De nieuwe wet op de geneeskunde (wet Hulpiau van 1967) voorziet dat er een nieuwe afbakening van de bevoegdheid moet komen, maar er is tot nog toe niets gebeurd om een begin van uitvoering te maken door het oprichten van een Raad van paramedische beroepen die voorstellen moet doen inzake de opleidings- en kwalificatieproblemen en over de aan de paramedici toevertrouwde handelingen.
Hierop wachten lijkt voorlopig eindeloos, dachten de verplegenden - dus kwamen zij bij hun Staten-Generaal manifesteren voor de publieke opinie.
| |
Een machtig getuigenis van onmacht
18 Februari was een merkwaardige dag voor België. Alle winkels, café's, benzinestations waren gesloten. Honderdduizend middenstanders betoogden te Brussel. Nochtans, logisch gezien, zonder reden. Want de BTW-kwestie die de aanleiding vormde, was geregeld.
De geschiedenis begon in 1970. De opbrengsten van de BTW werden toen geraamd op 90 miljard. Er is echter tussen 105 en 110 miljard nodig. Liever dan de aanslagvoeten te verhogen, gingen de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in hun conferentie van juni akkoord een provisie te betalen, terwijl anderzijds een exportbelasting van 4 à 5 miljard werd ingesteld. Met nieuwjaar verscheen het uitvoeringsbesluit. Het voorzag twee provisies, te betalen op 20 april en 20 oktober, telkens gelijk aan 1 maand BTW. Het K.B. voorzag geen terugbetaling. De schatkist zou op die manier 10 miljard recupereren.
De eerste ‘provisie’ is vrij gemakkelijk te begrijpen, wanneer men ze beschouwt als een betaling achteraf. 450.000 BTW-plichtigen deden hun eerste maandelijkse storting op 20 februari. In 1971 zouden er dus maar elf maandelijkse stortingen zijn i.p.v. twaalf. Vandaar het voorstel van de regering om na het eerste kwartaal een supplementaire maand te storten. Normaal zou dit geen betalingsmoeilijkheden mogen meebrengen, aangezien bedrijven en handelaars de BTW tijdens de maand januari wel degelijk hadden ontvangen van de verbruiker.
Dezelfde motivering kon echter niet gelden voor de ‘provisie’ van oktober. Hier ging het in feite om de storting van een waarborg. De bedrijven immers fungeren als kassier voor de staat. Wanneer een bedrijf verdwijnt, is de BTW wel door de verbruiker betaald, maar eventueel nog niet overgemaakt aan de schatkist. Dus, kon de fiscus redeneren, willen we een waarborg gelijk aan een
| |
| |
maand BTW, die moet veilig stellen dat het betaalde geld niet in de verkeerde zakken terecht komt. Voor accijnzen en douanerechten gebeurde het storten van een waarborg vroeger al. Ook hier zou er theoretisch geen betalingsmoeilijkheid zijn voor het bedrijfsleven. De staat zal immers de reeds geïnde overdrachtstaksen op de voorraden van einde 1970 terugbetalen. Het gaat hier om 24 miljard die over een periode van drie jaar worden teruggestort: elk kwartaal 2 miljard. Normaal zou het bedrijfsleven in oktober drie kwartalen of 6 miljard detaxatie ontvangen hebben, waarmee de 5 miljard waarborg rustig zou kunnen worden gefinancierd.
De middenstanders begrepen echter die ‘provisie’ niet. Zij voelden het aan als 14 maanden BTW betalen als je er 12 ontvangt (zonder provisie ontvangen ze er 12 en betalen er 11). De herrie kwam vooral langs bepaalde niet als ‘sociale partners’ erkende middenstands-groeperingen. Een nationale staking en betoging werden aangekondigd. Er volgden onderhandelingen met de regering, en zonder veel moeite kwam er een oplossing voor het probleem: waar vinden we 10 miljard? Er zullen twaalf maanden BTW betaald worden in 1971. Tweemaal in december. Eigenlijk kan de door de verbruikers in januari betaalde BTW dan opgespaard worden door de bedrijven tot december. Maar het betekent dan toch 5 miljard voor de schatkist. En de rest wordt bijeengebracht door het terugstorten van de taksen op de voorraden drie kwartalen uit te stellen.
Maar toch gingen de staking en de betoging door. Waarom? Waarschijnlijk uit ressentiment. Middenstanders voelen zich de dupe van iedereen. Aangezien ieder van hen voor zichzelf moet zorgen, kunnen ze zich moeilijk verenigen. En nu ze voor één keer eens solidair waren om van hun onmacht te getuigen, kon het maar beter doorgaan.
7-3-'71
Rita Jolie-Mulier en Ward Bosmans
|
|