Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 729]
| |
De Bondsrepubliek en de Sovjet-Unie: onderdeel van de Europese vredesordening
| |
Ostpolitik en Neue OstpolitikHet nieuwe themaDe Bondsregering stond voor het dilemma om vast te houden aan een mogelijke regeling ergens in de toekomst waarbij een soort evenwicht zou hersteld kunnen worden, of maatregelen te nemen die het in feite bestaande precaire evenwicht tot uitgangspunt namen en op basis daarvan een politiek te voeren van het politiek haalbare. In zijn regeringsverklaring van 28 oktober 1969 koos Brandt resoluut voor de tweede koers, die een politieke doorbraak naar het Oosten inhield. Deze politiek kreeg in de daarop volgende maanden reeds gestalte in contacten met de DDR, Polen, de | |
[pagina 730]
| |
Sovjet-Unie en Tsjechoslowakije. De regering Brandt-Scheel was er zich van bewust, dat Bonn in deze politiek eigenlijk weinig troeven in handen had en goed bezien maar één. Dit was het prijsgeven van de in het bondgenootschap met het Westen verankerde binding. Maar het wegvallen van die rugdekking zou aan de Duitse politiek elke handelingsvrijheid ontnemen. Daar stond echter tegenover, dat de Sovjet-Unie sterk geïnteresseerd was in een Europese vredesordening, waarbij het probleem van de Duitse verdeeldheid en de erkenning van de DDR een centrale plaats innamenGa naar voetnoot1. Voor de oplossing van deze problemen, zonder welke iedere vredesordening in de lucht zou blijven hangen, had Moskou de medewerking van Bonn nodig. Tenslotte werd Bonn geholpen door het feit dat haar nieuwe Ostpolitik in zoverre niet vanuit het Westen geblokkeerd werd, dat zij kon aansluiten bij de algemene ontspanningspolitiek van het Westen. Wil Bonn in het politieke spel zijn vrijheid niet verliezen, dan moet het opereren binnen de grenzen van een algemene detentie-politiek. Hier liggen de criteria van wat nog wel en wat niet meer toelaatbaar is. | |
Het oude themaInhoudelijk kon de Bondsregering aansluiten bij vroegere aanzetten voor een Ostpolitik welke ditmaal draaiden rond het thema van het ‘Gewaltverzicht’. Reeds in de jaren vijftig overwoog Von Brentano, toenmalig minister van buitenlandse zaken, om de relatie tot de Oosteuropese staten te verbeteren door het sluiten van non-agressie-verdragen, maar eerst door Schröder, een van zijn opvolgers, werden consequente pogingen in die richting ondernomen. In maart 1966 maakte het kabinet van Erhardt de ‘Gewaltverzicht’ tot het belangrijkste instrument van de toenmalige Duitse Ostpolitik. De grote coalitie, hoewel niet alleen in het leven geroepen om voor deze politieke omwenteling voldoende steun bij het kiezersvolk in de Bondsrepubliek te vinden, ging weer een stap verder, toen zij ook de DDR opnam als een mogelijke partner in een verdrag van deze strekking. Een eerste fase van besprekingen van 1966 tot 1968 tussen de Bondsrepubliek en de Sovjet-Unie liep vast ondanks de bereikte overeenstemming. De Bondsrepubliek stopte de gedachtewisseling, toen Moskou in 1968 de documenten terzake eenzijdig publiceerde. De daarop volgende gebeurtenissen in Tsjechoslowakije verslechterden de Oost-West betrekkingen zo zeer, dat van voortzetting geen sprake meer was. Niettemin deed zich eind 1968 een algemene verandering voor, doordat men in het Westen inzag, dat men noch bereid noch in staat was tot enige | |
[pagina 731]
| |
actie die de status quo in Oost-Europa zou kunnen veranderen. Men was nu bereid uit te gaan van de realiteit dat de enig overblijvende weg om tot een zekere verbetering in de relaties te komen de directe benadering van Moskou was in plaats van een algemene idealistische politiek van ‘bridge-building’ met de onderscheiden landen van het Oostblok. Deze benadering klemde te meer, daar het er alle schijn van had dat de Sovjet-Unie haar eigen veiligheidseisen in Europa vastgelegd had door een zeer ruime interpretatie van haar strategische belangen. Had de Sovjet-Unie met haar politiek niet te kennen gegeven, dat zij de in het Westen altijd weer ten doel gestelde ontspanning een halt zou toeroepen, wanneer haar militaire, politieke en economische overmacht in Oost-Europa gevaar zou lopen aangetast te worden. Uit de verklaring van de Warschaupact-landen te Boedapest van 17 maart 1969, zou men kunnen opmaken, dat voor Moskou de ontspanningspolitiek slechts een instrument van Sovjet hegemonie kan zijn, maar niet als een alternatief daarvoor kan worden beschouwd. | |
De ‘Neue Ostpolitik’De Bondsregering ging eveneens uit van het inzicht dat de weg tot ontspanning en normalisering over Moskou leidde. Daartoe werden de verschillende thema's samengebundeld. De sinds maart 1966 ingezette dialoog over het afzien van geweld werd een eerste vereiste voor een Europese vredesregeling. Ten aanzien van de grenzen werd verklaard, dat de bestaande lijnen niet binnen afzienbare tijd veranderd zouden kunnen worden en een normalisering werd gezien in uitwisseling op economisch, technisch, industriëel en cultureel gebied, waardoor de kunstmatige splitsing van Europa langzamerhand zou kunnen worden overwonnenGa naar voetnoot2. Op deze uitgebreide basis hoopte men een toestand te bereiken die het de Bondsrepubliek mogelijk zou maken ook het meest ingewikkelde probleem, nl. dat van de betrekkingen met de DDR, aan te pakken. | |
Totstandkoming van het verdragOp 26 juli 1970 vertrok minister van buitenlandse zaken Scheel naar Moskou voor afsluitende onderhandelingen. Hoewel publiciteitsmedia in Oost- en West-Europa in het teken stonden van het begin der onderhandelingen, werd er in de Sovjet-Unie en de DDR nauwelijks over gerept. Alleen de Prawda van 27 juli 1970 besteedde wat meer ruimte aan de komst van minister Scheel en schreef, dat velen er van overtuigd waren, dat het de hoogste tijd was voor concrete stappen in het belang van een versterking van vrede en veiligheid in Europa. | |
[pagina 732]
| |
De op 28 juli begonnen onderhandelingen werden op 7 augustus afgerond met de parafering van een niet-aanvals- en samenwerkingsverdrag. Na terugkeer van minister Scheel in Bonn begon de Bondsregering een uitgebreid overleg over het verdrag. De fractieleiders van de partijen werden uitvoerig ingelicht en voorts vond een gesprek plaats met de ambassadeurs van de drie westelijke mogendheden. Tegelijk werd bekend gemaakt, dat kanselier Brandt op uitnodiging van de Sovjetregering naar Moskou zou reizen om daar het verdrag op 12 augustus te ondertekenenGa naar voetnoot3. Op 9 augustus zond Brandt boodschappen aan de regeringsleiders van de westelijke mogendheden, waarin hij van zijn besluit naar Moskou te reizen melding maakte. Hierin wordt verder onderstreept, dat het verdrag met de Sovjet-Unie niet van invloed zou zijn op de nauwe integratie van de Bondsrepubliek in de Atlantische gemeenschap. De Bondskanselier overwoog een bijeenkomst met de regeringsleiders van de drie grote mogendheden om op plechtige wijze de banden met het Westen te benadrukken - een gebaar dat - helaas - weinig positief beantwoord werd. Nu moest Brandt in Moskou de positieve rugdekking van de westelijke mogendheden missen. | |
Het resultaatHet op 12 augustus ondertekende verdrag werd in het Westen over het algemeen positief ontvangen. De volgende punten van het verdrag zijn voor ons hier van belang. a) In de preambule is uitdrukkelijk melding gemaakt van een brief van Adenauer van 1955 aan de Sovjet regering, waarin het Duitse recht op hereniging wordt vermeld; b) de bepaling over het afzien van geweld verbonden met de bepaling dat de grenzen in Europa ‘unverletzlich’ zijn houdt in, dat deze mogelijk wel op vreedzame wijze veranderd kunnen worden; c) de verzekering dat het verdrag in niets inbreuk maakt op bestaande verdragen kan worden beschouwd als een garantie dat het hier niet om een vredesverdrag gaat. Door dit verdrag wordt gelijktijdig gepoogd om én de verdeling van Duitsland en de mogelijke opheffing er van te bevestigen. Doordat het akkoord op het gebied van de meest belangrijke verhoudingen in Europa enerzijds nieuwe en realistische wegen inslaat en anderzijds met bepaalde gevoelige problemen als gebiedsaanspraken afrekent, mag men het een sleutelpositie toekennen wat betreft de organisatie van de Europese vredesordening. | |
[pagina 733]
| |
De kwestie BerlijnIn de Bondsrepubliek blijft de oppositie zich tegen de nieuwe Ostpolitik verzetten. Brandt wordt verweten te veel concessies te hebben gedaan zonder hiervoor iets concreets terug te krijgen. Ook binnen de regering blijkt er geen eenstemmigheid te bestaan in de evaluatie van het resultaat, vooral wat betreft het belangrijkste probleem: Berlijn. Volgens de Sovjet opvatting is West-Berlijn een afzonderlijke politieke eenheid, gelegen in het grondgebied van de DDR en bij gratie van de Sovjet-Unie bezet door de westelijke mogendheden. Deze op hun beurt wijzen er op, dat zij daar zijn ingevolge het bezettingsrecht en dat hun toegang tot de Bondsrepubliek op datzelfde recht berust, alsook op het akkoord met de Sovjet-Unie vernieuwd na de Berlijnse blokkade. Moskou lijkt bereid te erkennen, dat West-Berlijn een politieke binding heeft met de Bondsrepubliek die eigenlijk de optelsom is van de financiële, economische, juridische en culturele betrekkingen, maar dat in ruil daarvoor de westelijke mogendheden, in overeenstemming met de Bondsregering, bereid moeten zijn Bonn te vragen zijn politieke aanwezigheid in West-Berlijn te stoppen. Inderdaad zou hier de basis voor een akkoord kunnen liggen. Maar daarmee is het probleem van de definiëring en bescherming van de Westberlijnse banden met de Bondsrepubliek nog niet opgelost. Immers het zeer delicate punt blijft, dat alle partijen het eens moeten worden over de vraag óf, en zo ja welke, bevoegdheden de DDR mag uitoefenen bij de controle op het verkeer met de stad. Een aanknopingspunt voor een oplossing ligt misschien in het feit dat de Sovjet leiders wellicht het westelijke ‘wantrouwen’ jegens Ulbricht delen en hem en zijn politieke vrienden derhalve niet al te veel macht willen geven in dit uiterst gevoelige gebiedGa naar voetnoot4. Na de ondertekening van het verdrag liet men in regeringskringen doorschemeren, dat de Sovjet leiders heel goed begrepen hadden, dat Bonn het verdrag pas na een bevredigende regeling van de Berlijnse kwestie zou ratificerenGa naar voetnoot5. De regering meende aanvankelijk te kunnen aannemen, dat de Sovjet-Unie tot een beperkt compromis voor Midden-Europa, dat Berlijn zou insluiten, had beslotenGa naar voetnoot6. Het heeft er evenwel de schijn van, dat Brandt sindsdien enigermate afkerig geworden is van de ‘junctim-doctrine’ - dit is het koppelen van een oplossing in Berlijn aan de ratificatie van het akkoord - omdat hijzelf niet verwacht, dat de Sovjet-Unie over Berlijn een bijdrage gaat of kan leveren die voor de oppositie voldoende substantieel is. Het lijkt er op, dat de Sovjet-Unie de onderhandelingen over Berlijn - in overeenstemming met de belangen van de DDR - op offensieve wijze | |
[pagina 734]
| |
voeren wil met het doel West-Berlijn van de Bondsrepubliek los te maken. Brandt heeft dit juist beoordeeld. Achteraf bezien zou het wellicht beter geweest zijn als hij de kwestie-Berlijn van de aanvang af in de onderhandelingen had betrokken. Een mogelijke verklaring voor zijn handelen zou kunnen zijn de toen nogal onduidelijke Amerikaanse Europa-politiek. Zonder de duidelijke rugdekking van Amerika, of, nog erger, met het mogelijk vooruitzicht van een Amerikaanse terugtrekking bleef Bahr niet veel anders over dan zo spoedig mogelijk een optimaal resultaat te behalen, voordat de onderhandelingspositie van de Bondsregering door genoemde oorzaken te zwak zou worden om überhaupt tot een resultaat te komen. In deze omstandigheden was een krachtmeting over Berlijn een te groot risico. Dit verzuim kan thans nog slechts ten koste van veel energie en geduld worden hersteld. Want nu moet de Bondsregering, als zij voor de druk van de ‘junctim-doctrine’ moet wijken, het verdrag met Moskou op het spel zetten. Wanneer het desondanks, onder druk van Moskou, toch tot ratificatie zou komen, dan zou het verdrag niet leiden tot verbetering van de betrekkingen met de Sovjet-Unie, maar tot teleurstellingen en gevaarlijke terugslagen. Het bewijs van de Sovjet bereidheid tot een compromis kan slechts in Berlijn geleverd worden. Een in de Bondsrepubliek wijd verbreide opinie wordt vertolkt door Theo Sommer, de invloedrijke hoofdredacteur van Die Zeit, die stelt dat het Sovjetblok moet ophouden de in vele jaren gegroeide realiteit in West-Berlijn ter discussie te stellen. In concreto betekent dit, dat Moskou deze stad niet langer meer als hefboom mag gebruiken om crises te veroorzaken; dat het definitief moet afzien van pogingen er een soort vrijstad van te maken; dat het de voor West-Berlijn noodzakelijke band met de Bondsrepubliek aanvaardt en dat het helpt een regeling tot stand te brengen van bij het verdrag nog niet geregelde zaken. Tenslotte stelt hij, dat de Sovjet-Unie de gegroeide gewoonte rechtsgeldigheid toekent. Volgens Sommer moet de stelling van Soekov, zijn collega van de Prawda, dat namelijk eerst na de ratificatie van het Verdrag van Moskou een verbetering van Berlijns situatie mogelijk is, niet als het laatste woord van het Kremlin beschouwd worden en Bonn moet, nog steeds volgens Sommer, dan ook niet afzien van een koppeling van ratificatie aan een regeling inzake Berlijn. Inderdaad heeft deze koppeling niets kunstmatigs, maar volgt uit de logica der ontwikkelingen. Ontspanning in Europa is niet mogelijk, wanneer niet ook Berlijn daarin betrokken wordt. Nu Bonn bereid is de Europese realiteiten te erkennen, moet de Sovjet-Unie daarop antwoorden met een erkenning van de Berlijnse realiteit. Hoewel de huidige Bondsregering tot een dergelijke erkenning welhaast gedwongen kan worden wil zij haar Ost- | |
[pagina 735]
| |
politik redden, kan zij zelf, gezien de interne verhoudingen in de Bondsrepubliek, de vereiste concessies moeilijk doen. De uitweg die de regering Brandt-Scheel overblijft, is de concessies te spelen via de drie westelijke mogendheden. Voor een dergelijk subtiel spel is echter een verstandhouding met deze mogendheden nodig die kennelijk nog steeds ontbreekt. Anders is het niet te begrijpen, waarom men in regeringskringen te Bonn de hoop uitspreekt dat Frankrijk, Groot-Brittanië en de Verenigde Staten het Verdrag van Moskou niet in gevaar zullen brengen door harde onderhandelingen over Berlijn. Hard in deze zin, dat deze mogendheden de kwestie-Berlijn definitief willen oplossen door middel van een juridisch gesanctioneerde binding tussen West-Berlijn en de Bondsrepubliek, neergelegd in een overeenkomst tussen de vier grote mogendheden. De wrijving ligt in het punt dat Brandt een minder omvangrijke en daarom hopelijk meer haalbare oplossing wil om zijn Ostpolitik door ratificatie te doen slagen, terwijl de westelijke mogendheden, met name de Verenigde Staten, niet erg bereid zijn om ter handhaving van de huidige regeringscoalitie - die van ratificatie welhaast afhangt - belangrijke concessies te doen inzake Berlijn. Een aldus door het Westen gesanctioneerde oplossing zou Brandt in staat stellen het verdrag door de Bondsdag heen te halen. De vraag is echter of het de Verenigde Staten niet aangenaam zou zijn om door zijn houding inzake Berlijn de huidige regeringscoalitie te doen struikelen. Zodoende zou de Verenigde Staten met een meer gelijkgezinde regering in Bonn zijn politiek over Berlijn kunnen voeren. Een andere mogelijkheid is, dat de Verenigde Staten een concessie over Berlijn in de zin van de huidige Bondsregering achter de hand houdt om de Sovjet-Unie elders te bewegen tot het doen van concessies, bijv. in het Midden-Oosten. Een combinatie van de twee motieven is uiteraard evenzeer wel denkbaar. | |
De Oosteuropese reactiesHet eerste Sovjetmotief voor de sluiting van het verdrag ligt vermoedelijk in het streven naar consolidatie van de eigen heerschappij over Oost-Europa tot aan de Elbe. Verder zijn er de oude wensen, de Amerikanen uit Europa terug te dringen en de binding van de Bondsrepubliek aan de NATO te verzwakken, en het kenbaar gemaakte verlangen naar Westeuropese hulp ter overwinning van de economische moeilijkheden in de Sovjet-Unie. Er zijn echter tot op heden geen duidelijke aanwijzingen voor het ene motief dat het Westen voor het succes van zijn ontspanningspolitiek nodig heeft, nl. een gelijkgericht Sovjetstreven naar een compromis in Europa, zelfs ten koste van eigen politieke aanspraken. De kansen om de bedoelin- | |
[pagina 736]
| |
gen van de Sovjet-Unie na augustus 1970 te peilen hebben niets of zeer weinig van deze aard opgeleverd. Het is en blijft onduidelijk hoever de Sovjetleiders willen gaan bij de regeling van hun zaken met het Westen. Er zijn vele aanwijzingen dat hun Oosteuropese bondgenoten in de DDR en Polen geprikkeld zijn geweest over een akkoord dat over hun hoofden heen is voorbereid en gesloten. Het verdrag van Moskou heeft in de andere socialistische landen reacties teweeg gebracht die niet altijd door de massamedia van die landen zijn geregistreerd, maar waarmee de regeringen wel rekening hebben te houden. Hoewel men nog niet van een openbare mening kan spreken, bestaat er in de socialistische landen toch een zgn. ‘tweede politiek centrum’ tussen de officiële en de eigenlijke volksmening. Tussen beide opinies bestaat enerzijds een kloof, anderzijds gedeeltelijk een correlatie. De Oosteuropese reactie op de Duits-Russische gesprekken beweegt zich tussen een licht optimisme en een dof pessimisme. Het optimisme betreft de mogelijkheid tot uitgebreidere contacten met West-Duitsland, met name ook in economische zin, en het perspectief van een Europese vredesordening. Het wordt aangetroffen in landen die geen smartelijke herinneringen hebben aan een Duits-Russisch partnerschap en waar geen openstaande vraagstukken met de Bondsrepubliek of de Sovjet-Unie bestaan. Dat geldt voor Hongarije en Bulgarije. Elders ligt de zaak ingewikkelder. Roemenië en Joegoslavië, die reeds verdragen met West-Duitsland hebben, hebben van meet af aan een toenadering tussen Moskou en Bonn begroet. Zij zien in het verdrag een matigende invloed op de expansionistische ambities van de Sovjet-Unie. Voor hen is de politieke betekenis van het verdrag van meer doorslaggevende betekenis. Velen in partij- en regeringskringen te Boekarest en Belgrado hopen door het verdrag een langere adempauze te verkrijgen in hun confrontatie met de Sovjet-Unie. Daarbij neemt men op de koop toe, dat door het samenstel van de verdragen met Moskou en Warschau de politieke dynamiek verlegd wordt van de Zuidflank naar het Noorden. In Belgrado en Boekarest beseft men duidelijk, dat door genoemde verdragen, respectievelijk door de dialoog tussen de Bondsrepubliek en de DDR, de lijn Bonn-Pankow-Warschau-Moskou hoofdzaak van de grote politiek in de Oost-West betrekkingen is geworden en dat Zuid-Oost-Europa daardoor aan betekenis verliest. Dit gevaar pogen Tito en Ceausescu te elimineren door hun activiteiten in het Westen op te voeren. Belgrado is geïnteresseerd bij een uitbreiding van de economische betrekkingen tussen de Bondsrepubliek en de socialistische landen. Daardoor blijft de bedrijvigheid in de Bondsrepubliek op peil en dat garandeert de werkgelegenheid voor de vele honderdduizenden Joego- | |
[pagina 737]
| |
slavische gastarbeiders. Men streeft zelfs naar betere vormen van industriele samenwerking tussen Westduitse en Joegoslavische bedrijven. Anderzijds vreest men dat de credieten en investeringen uit de Bondsrepubliek teveel op de behoeftige Sovjetunie - en Polen - zullen worden gericht, gezien ook de traditionele russofiele tendenties in de Duitse industriële en commerciële kringenGa naar voetnoot7. Voor de rest van Oost-Europa zou er dan nog minder overblijven. Blijkbaar ziet men in deze kringen ook al een wedloop van Westeuropeanen naar Moskou komen, hetgeen evenmin gunstig zou zijn, omdat de Duitse, Franse, Britse en Italiaanse interesse voor samenwerking op lange termijn met de socialistische landen buiten de Sovjetunie erdoor zou verzwakken. In dat kader behoren ook de overwegingen met betrekking tot het militaire en politieke evenwicht in Europa. In Oosteuropese, vooral Joegoslavische en Roemeense, diplomatieke kringen gaat men ervan uit dat de verdragen van Moskou en Warschau en de besprekingen tussen de Bondsrepubliek en de D.D.R. de blokpolitiek van de Sovjetleiders geenszins wat losser maakt, maar wél in het westelijk blok middelpuntvliedende krachten zal oproepen, hetgeen tenslotte tot een verschuiving van het politieke en militaire evenwicht zou kunnen leiden. Daarmee correspondeert de these dat de normalisering van de betrekkingen tussen enerzijds de Bondsrepubliek en anderzijds de Sovjet-Unie, Polen en de D.D.R. Moskou tegenover de Chinese Volksrepubliek versterkt, en als gevolg daarvan zouden de voor Oost-Europa al jaren zo belangrijke Chinese storingsacties aan betekenis gaan verliezen. In het algemeen betreurt men in Boekarest en Belgrado, dat het westelijk blok geen coherente conceptie bezit tegenover het ‘consolidatie-programma’ van de Sovjet-Unie. In dit verband komt de oppositie in de Bondsrepubliek er in genoemde landen bij de analyses slecht af. Dat de CDU/CSU er niet in geslaagd is om tegenover het verdrag van Moskou een positief program te ontwikkelen in verband met een Europese vredesordening doch het niet verder gebracht heeft dan een negatieve afwijzing, wordt in Joegoslavische en Roemeense politieke kringen, als ook in Hongaarse betreurd en heeft het aanzien van deze partij geen goed gedaan. Voorzover men dat kan overzien hadden de verschillende belangengroepen in deze landen van de CDU/CSU-oppositie verwacht, dat zij een algeheel Europese conceptie zou ontwikkelen tegenover het Duits-Russisch partnerschap waartoe het verdrag aanleiding geeft. De verwarring bij de oppositie laat de indruk achter, dat de CDU/CSU zich in een crisis bevindt en nog niet over de schaduw van het verleden heen kan springen. |
|