| |
| |
| |
Japan
Henry M.V. Buntinx
In 1945 markeerden de Japanners de ganzenpas. Met één klap werden zij van het oorlogzuchtigste volk het meest vreedzame. Ook zijzelf geloofden in alle oprechtheid in die metamorfose. Nochtans is het Japanse pacifisme van de naoorlogse jaren zeer complex gestructureerd en helemaal niet van duurzame aard. Het merendeel der huidige pacifisten is in de eerste plaats gefrustreerd door een ietwat laattijdig aangewaaid wantrouwen ten opzichte van de militaire kaste, precies zoals in Duitsland. Dat wantrouwen kan echter verdwijnen zodra zich de overtuiging doorzet dat het militaire apparaat onder politieke controle kan worden gehouden. Trouwens, in de kringen van de links-radicalen wint de nationalistische gedachte van langsom meer veld. Dit laatste uit zich gedeeltelijk in het latent anti-Amerikanisme en in de felle kritiek op de regerende liberale partij. Het integrale anti-nucleaire pacifisme is slechts één van de ingrediënten van de huidige Japanse habitus, want het verhindert zelfs de extremisten niet zich sinds kort intensief met de nationale landsverdediging en met de nucleaire toepassingsmogelijkheden bezig te houden.
Op het vlak van de buitenlandse politiek eten de Japanners kennelijk van drie walletjes tegelijk. Zij kunnen het best vinden met alle drie de rivaliserende grote mogendheden. Bovendien hebben zij het formidabele kunstwerk klaar gespeeld, commercie te doen met de twee China's, de twee Duitslanden, de twee Korea's en de twee Vietnams. In tegenstelling tot die andere Aziatische reus, de Chinese Volksrepubliek, gaf Tokio de absolute prioriteit aan welvaart boven ideologie en fraseologie. Peking leeft voor een goed stuk van traditionele zelftrots, terwijl Tokio zich vinnig heeft opgetrokken dank zij de import van technologische know-how. Meer nog dan de Duitsers hebben de Japanners zich na de oorlog opgewerkt tot pragmatisten van de eerste orde.
In de internationale constellatie bestaat er zo iets als een wet die kolossen er willens nillens toe dwingt een positie in te nemen overeenkomstig hun politiek, economisch en militair gewicht. Die tijd is nu ook voor Japan
| |
| |
aangebroken. Aanvankelijk verzette men zich daartegen, maar gaandeweg is dit verzet onhoudbaar geworden. Het jaar 1970 was dat van de uiteindelijke bewustwording. Maar daar was een en ander aan voorafgegaan.
Vooral aan het defensie- en het buitenlands beleid kunnen wij aflezen welke accenten in Tokio werden verlegd of op het punt staan te worden verlegd. De grotere belangstelling voor ontwikkelingshulp aan de hulpbehoevende landen van de Zuidoostaziatische regio is slechts een gevolg van de ontwikkelingen op beide eerstgenoemde gebieden.
| |
Territoriaal herstel
De oplossing van het probleem Okinawa en de voortzetting van het Japans-Amerikaans Veiligheidspact over de kritieke datum 1970 heen hebben het Japans-Amerikaans partnership bevestigd en blijven de grondslag vormen van de politiek van de regerende Liberaal-Democratische Partij. Premier Eisako Sato en President Nixon zijn bovendien persoonlijke vrienden, hetgeen ondubbelzinnig tot uiting kwam tijdens beider ontmoeting te Washington, 19-21 november 1969. Het eindcommuniqué van deze historische bijeenkomst droeg de veelbetekenende titel: ‘Charter of Partnership between Tokyo and Washington’. Experts in de diplomatieke taal hebben gewezen op het hoogst merkwaardige feit dat in een officieel document niet de namen van de twee staten werden vernoemd maar wel die van de hoofdsteden.
Het veiligheidspact van 1960 wordt in dat communiqué behandeld als een fait accompli. Hetgeen betekent dat de Verenigde Staten gebruik blijven maken van hun lucht- en marinebases in Japan. Het aantal van die bases wordt weliswaar ingekrompen in functie van de stijgende behoeften van de Japanse krijgsmachtonderdelen. Het feit dat de Amerikanen de belofte hebben aangegaan tegen 1972 de 73 eilanden van de Ryoekyoe-keten opnieuw aan Japan over te dragen, legt hun in de toekomst bepaalde beperkingen op. Vanaf die datum mogen de Amerikanen op hun Japanse bases geen nucleaire wapens meer opslaan en mogen geen US-troepen en oorlogsmaterieel binnen het Japanse soevereine gebied verplaatst worden zonder wederzijds akkoord.
Nixons politiek van partial disengagement heeft met betrekking tot Okinawa vrij vlug positieve resultaten opgeleverd, terwijl Sato van zijn kant zijn politieke toekomst in de schaal wierp. Om de pil te vergulden bleef hij hameren op de stelling dat de naoorlogse periode voor Japan pas achter de rug zou zijn van het ogenblik dat het probleem Okinawa een ‘bevredigende’ oplossing had gekregen. Onder ‘naoorlogse periode’ verstond hij de restauratie van Japan als wereldmacht, zonder erbij te zeggen op welk vlak hij
| |
| |
dat voornamelijk zag. Wat hij niet vergat te zeggen was, dat Japans positie in de wereld, zijn politieke en economische stabiliteit en stijgende levensstandaard het resultaat waren van 20 jaar liberaal-democratisch bewind. Daarop kon hij met gerust geweten laten volgen dat de economische welvaart niet zo groot geweest zou zijn als de veiligheidsgaranties vanwege de USA er niet waren geweest. Zonder die garantie zou Japan heel wat fondsen aan de economische opbouw hebben moeten onttrekken.
Het was een goede gok. Want in de daaropvolgende verkiezingen van januari 1970 vergrootte hij zelfs zijn reeds comfortabele meerderheid in beide Kamers. En voor het eerst in de Japanse naoorlogse parlementaire geschiedenis bleek dat er geen trend naar een polarisatie tussen regering en oppositie meer merkbaar was. De vier oppositiepartijen waren het onderling volkomen oneens. Het socialistische debâcle toonde aan dat oppositie omwille van de oppositie in Japan niet loont. Dat is de achtergrond waartegen de liberaal-democraten in de 70-er jaren willen regeren.
Het enige gevaar dat de liberaal-democratische regeringspartij kan hebben te duchten, is haar coalitie-karakter. De partij bestaat uit verscheidene vleugels, groepen en fracties met elk een niet-onbelangrijke en ambitieuze politicus aan het hoofd. Vooral Takeo Fukuda, minister van Financiën, Takeo Miki, voormalig minister van Buitenlandse Zaken, en de energieke Yasuhiro Nakasone, minister van Defensie, zijn namen die wij moeten onthouden. Voorlopig echter is het gevaar nog niet acuut: Eisako Sato kreeg onlangs opnieuw de investituur als partijvoorzitter en ergo als regeringschef.
Bij dat alles is het op z'n minst opvallend dat de Japanse regering naar buiten heel discreet en bijna nederig te werk gaat. Er wordt helemaal niet met lof gezwaaid over de toch opmerkelijke prestaties. In Japan hebben wij niet één enkele keer de indruk opgedaan: ‘kijk, wij zijn er eindelijk’. Integendeel, de meeste commentatoren wijzen behoedzaam en kritisch op datgene wat in het post-Okinawatijdperk nog allemaal moet worden gedaan. M.a.w. de Japanners vinden dat het hoegenaamd niet ‘af’ is. En juist dit verontrust wel enkele regiogenoten. Reacties tegen dat hyperdynamisme hebben wij zowat overal genoteerd, al verschillen ze van streek tot streek. Australië legt zich bij de stand van zaken neer en erkent Japans groeiende macht. Heel pragmatisch probeert men de relaties met de ex-vijand te intensiveren. In Hong-Kong, Singapore en de Filippijnen daarentegen heerst enige onrust. Daar wordt wel eens geïnsinueerd dat Japan zou kunnen gaan spelen met de idee van een grotere ‘Oostaziatische Welvaartssfeer’, hetgeen zoveel betekent als hegemonie in Oost-Azië. Natuurlijk spelen in die gedachte en die vrees mercantiele overwegingen mee. Thailand, Maleisië en Singapore, die het partial disengagement van Amerikanen
| |
| |
en Britten bijzonder au sérieux nemen, denken er zelfs aan eventueel de Sovjets binnen de regio te halen om op die manier het gewicht van Tokio ietwat te neutraliseren. Soeharto van Indonesië liet onlangs verstaan dat het grote probleem van de jaren '70 misschien niet Peking wordt maar wel Japans economische hegemonie. En zelfs Westeuropese landen ondervinden nu al moeilijkheden op de Aziatische afzetmarkten.
| |
Politiek manifest
Op 30 november 1970 hield premier Sato een opmerkelijke rede, die naar vorm en inhoud alle kenmerken van een politiek credo vertoonde. Het gebeurde naar aanleiding van de vrijgave van twee hoogst belangrijke documenten: het 14th. Diplomatic Bluebook en het eerste White Paper on Defence. In de rede komen enkele nogal forse passages voor. Bijvoorbeeld: ‘door hun betrekkingen tot een hoger niveau op te trekken als dat van een gewone alliantie zijn Japan en de USA begonnen met een groots experiment om een nieuwe wereldorde te creëren...’. Op een andere plaats onderstreept Sato het belang van samenwerking onder de industriële machten en van het zoeken naar een eigen identiteit voor het vrije Azië: ‘hier zie ik een forum voor het nieuwe tijdperk van Azië, waarin met de hulp van de USA aan gemeenschappelijke idealen wordt gewerkt’. Nixon van zijn kant haakte hierop in: ‘de nieuwe Japans - Amerikaanse relaties moeten de kern vormen waarrond zich de vrede in het Verre Oosten kan realiseren’. De vraag is echter of Nixon hier een hoop uitsprak dan wel een zekerheid.
In de rede werd verder nog gezegd dat ‘alhoewel de Verenigde Staten voorlopig in het Verre Oosten de laatste toeverlaat voor de veiligheid blijven, Japan toch moet beginnen met geleidelijkaan iets van die leidende rol over te nemen waar het economische en technologische bijstand betreft’. Zware nadruk werd gelegd op het aankweken van een gevoel van Aziatisch nationalisme. Het is duidelijk dat Sato met dergelijke woorden Japan opnieuw een plaats wil geven in de rij van de Pacific Powers, naast en niet achter de USA, de Sovjet-Unie en de Chinese Volksrepubliek. Onwillekeurig rijst hierbij de vraag of Japan het nog langer kan uitstellen voor de regio ook veiligheids-verantwoordelijkheid op zich te nemen. Dat behoort nu eenmaal bij de status van een grote mogendheid en op de duur zal Tokio daar niet onderuit kunnen. De vraag is derhalve niet of Tokio daartoe ooit verplicht zal worden, maar wannéér dat zal gebeuren. Een futuroloog als Herman Kahn gelooft dat zo iets in de loop van de jaren '70 onvermijdelijk is, vooral wanneer de Guam-doctrine van Nixon consequent wordt aangehouden. Trouwens, men weet in Tokio zeer goed dat deze
| |
| |
Nixon-doctrine in eerste instantie niet voor Vietnamese maar voor Japanse oren was bestemd.
| |
Ruzies met Moskou
Sato is helemaal niet bevreesd voor een confrontatie met de Sovjet-Unie. Ondanks de grote belangstelling welke de Japanse industriële kringen aan de dag leggen voor deelneming in het Siberische ontwikkelingsproject. Sato stelt onomwonden dat hij geen uitnodiging aanvaardt om naar Moskou te reizen, zolang de Sovjets hun standpunt tegenover de noordelijke eilanden niet herzien.
Sinds in december 1956 volwaardige diplomatieke betrekkingen tussen Tokio en Moskou werden aangeknoopt, hebben de handelsrelaties zich gestadig ontwikkeld, terwijl de culturele contacten nog steeds gebeuren op een basis ad hoc. Er bestaat geen vredesverdrag, noch een cultureel akkoord. Eén van de redenen hiervoor is de herhaalde weigering van de Sovjet-Unie om de noordelijke eilanden terug te geven, die Stalin destijds als oorlogsbuit binnenhaalde, zonder er ook maar iets voor te hebben ‘gepresteerd’. Het gaat hier meer bepaald om de twee meest zuidelijke Koerillen, Kunashiri en Etorofu, die volgens Japan niet eens tot de Koerillenketen behoren. Verder zijn er nog de groep van de Habomais-eilanden nabij Hokkaido en het eiland Shikotan. De geografische positie van deze eilanden vlakbij de oostkust van Hokkaido leidt permanent tot wrijvingen tussen de Sovjet-Unie en Japan. Nauwelijks hebben Japanse vissersboten de kust verlaten of zij bevinden zich reeds in de territoriale wateren van de Sovjet-Unie. Regelmatig worden Japanse vissersvaartuigen door de Sovjets aan de ketting gelegd en de bemanning geïnterneerd. De Japanse regering wil de kwestie oplossen binnen het kader van wat wordt genoemd ‘de vriendschappelijke betrekkingen met Moskou’ en op een wijze ‘zoals gebeurde met de USA omtrent Okinawa’. De Sovjets blijven voorlopig echter potdoof. Gromyko heeft nog onlangs een officieel bezoek aan Tokio afgelast omdat de Sovjets er lucht van hadden gekregen dat de Japanse regering deze kwestie op de agenda van de besprekingen zou plaatsen. Toen Brezjnev in 1969 voor het eerst zijn suggestie omtrent een systeem van Collectieve Veiligheid voor Azië lanceerde, werd over dit punt met geen enkel woord gerept.
Wat dit Brezjnev-voorstel betreft, hebben wij ter plaatse kunnen vernemen dat de Japanners dezelfde houding aannemen als de West-Duitsers ten opzichte van het equivalent voor Europa: eerst teruggave van enkele ingepalmde territoria of tenminste een bevredigende regeling van hun status (cfr. bijvoorbeeld de Berlijn-kwestie met betrekking tot het bijeenroepen
| |
| |
van een Conferentie over de Europese veiligheid). Typisch is dat de Japanners bijna woordelijk de Westeuropese eisen overnemen: ‘vooraf moet de Sovjet-Unie met daden bewijzen dat zij een werkelijk collectieve veiligheid in de regio wenst’. Hetgeen de Sovjets al heeft doen zeggen dat ‘bepaalde aggressieve kringen in beide staten van de ex-As’ het er op aan leggen ‘een samenzwering tegen de internationale vrede en veiligheid op touw te zetten’.
Ondanks deze politieke controversen breiden de economische relaties zich uit. Uitgerekend op het ogenblik dat de Sovjet-ambassade te Tokio bekend maakte dat geen wijziging mogelijk is in de huidige status van de noordelijke eilanden, werd bekend dat de onderhandelingen over uitgebreide Japanse deelneming in de constructie van de nieuwe Wrangel-haven bij Nachodka een positief resultaat hebben opgeleverd. Ook de modaliteiten van de Japanse samenwerking bij het nieuwe Sovjet-Vijfjarenplan, dat dit jaar een aanvang neemt, zijn intussen geregeld.
| |
Chinees dilemma
De Chinees - Japanse betrekkingen bezorgen Tokio heel wat meer kopzorgen dan die met Moskou. Men loopt rond met de angst dat Washington op slag en stoot Peking zou kunnen erkennen. Sedert er te Warschau met tussenpozen Chinees - Amerikaanse besprekingen plaatshebben, is de Japanse regering niet meer op haar gemak. Een eventuele erkenning door de USA zou de Japanse regering in eigen land aan een geweldige kritiek blootstellen.
Meer nog dan zijn voorgangers wordt Sato door Peking hard op de korrel genomen. Hij wordt ervan beschuldigd zich als de Aziatische politieman van de Amerikaanse belangen te willen opwerpen. Evenmin is Peking te spreken over het soort ‘special relationship’ dat Tokio met Formosa blijft cultiveren. Deze entente cordiale is historisch gegroeid. Zij knoopt aan bij het feit dat Tsjang-Kai-Tsjek in 1945 als een van de Grote Vier geen reparatiekosten van Japan eiste. Gezien de verwoestingen die de Japanners in China hadden aangericht, was dit een bijzonder edelmoedig gebaar. Evenmin stemde Tsjang-Kai-Tsjek erin toe het Amerikaanse vredesverdrag met Japan (San Francisco, 1951) mede te ondertekenen, omdat dit volgens hem al te vernederende termen ten opzichte van Japan bevatte. De Chinese leider had kennelijk een Chinees - Japanse samenwerking op het oog, waarbij Tokio zowat de rol van hulpje zou moeten spelen. Onverwacht tekende hij een apart bilateraal vredesverdrag met de nieuwe Japanse regering. De libellering van de tekst liet duidelijk verstaan dat nationalistisch China zich opwierp als de komende leider van Azië. Wij weten nu dat Mao dit groots
| |
| |
opgezette project in de war heeft gestuurd. Uit dat alles volgt dat, zolang Tsjang-Kai-Tsjek leeft, elke liberaal-democratische regering in Tokio verplicht is haar dank aan Formosa te blijven betuigen. Bovendien weet Peking dat Sato een overtuigd anti-communist is.
Het epitheton ‘politieman’ kreeg Japan het eerst toegedicht, toen Sato in het reeds vermelde communiqué van november 1969 verklaarde dat de veiligheid van Zuid-Korea en van de Straat van Formosa voor Japan van vitaal belang was. Om de daad bij het woord te voegen, besloot de Japanse regering in december 1970 de zeestrijdkrachten en hun luchtondersteuning gevoelig uit te breiden.
De Japanse regering houdt het nog liefst bij de huidige toestand van twee China's. Het handelsvolume met beide staten neemt jaarlijks fors toe, alhoewel Formosa het nog altijd van Peking wint, met een verhouding van 5 tegen 1. Proportioneel ligt de import uit Formosa bijzonder hoog, hetgeen nogmaals de ‘special relations’ illustreert. Anderzijds worden de steeds toenemende zakenbezoeken van Japanse industriëlen aan Peking door Tokio oogluikend goedgekeurd. De Volksrepubliek heeft al herhaaldelijk haar ongenoegen laten blijken over de Japanse embargo-lijsten, maar de dwingende noodzaak verplicht hen dan toch weer datgene uit Japan te betrekken wat zij broodnodig hebben. Ook hier blijkt weer de overmacht van de economie en de technologie over de ideologie in het verkeer tussen staten.
Dit alles belet Tokio niet zich in verband met China een aantal vragen te stellen. Blijft de binding met de USA een voldoende stevige redplank om telkens op terug te vallen wanneer dat nodig is? Volstaan de economische stabiliteit van Z.O.-Azië en de wil van de andere vrije landen om samen te werken met Japan om Peking te blijven intomen? Zal de kwestie van het optrekken van de defensiecapaciteit van Japan de Volksrepubliek kunnen afschrikken van het gebruik van geweld?
Indien Sato er ernstig aan zou denken besprekingen met Peking aan te vatten, dan zou hij in het Japans-Amerikaanse eindcommuniqué (1969) niet hebben gesteld dat Japans buitenste verdedigingslinie dwars door de Straat van Formosa loopt. En opdat op korte termijn Japans-Chinese besprekingen geloofwaardig zouden aandoen, is het noodzakelijk dat Japan nog een paar andere ontwikkelingen doormaakt. Vooreerst zou Tokio moeten afstappen van de stelling volgens welke een resolutie over het lidmaatschap van Peking in de UNO een ‘belangrijke aangelegenheid’ is en derhalve een twee-derde meerderheid vereist. En vervolgens zou het officieel moeten verklaren dat de beruchte ‘Yoshida-Brief’ van 1964 de regering te Tokio niet langer bindt; in deze brief werd destijds aan Formosa de formele garantie gegeven dat volumineuze Japanse exportpaketten naar de Volks- | |
| |
republiek niet langer gefinancierd worden met kredieten van de Export-Import Bank.
| |
White Paper on Defence, 1970
In defensie-kringen te Tokio wint gaandeweg de overtuiging veld dat naarmate de USA hun verplichtingen in Azië uitdunnen, Japan ertoe verplicht wordt meer en meer verantwoordelijkheid op zich te nemen, zowel voor zichzelf als voor de regio. Zelfs Japanse dagbladen (waaronder de invloedrijke Yomiuri) bereiden de publieke opinie erop voor ‘to take over America's thankless role in Asia’. Dat is de stand van zaken zoals men die feitelijk en onvermijdelijk ziet aankomen. Toch bestaat er nog heel wat verzet tegen, juist zoals in West-Duitsland anno 1954. Het vooruitzicht op die regio-verantwoordelijkheid en op de functie van ‘pilot-country’ lacht de Japanners niet toe. Evenmin enkele buurlanden, waar de herinnering aan het verleden nog levendig is.
Hier treedt nu echter in Japan in actie wat ‘de aflossing van de generaties’ wordt genoemd. Toen West-Duitsland opnieuw aan het militaire bedrijf ging deelnemen, werden de hoge posten nog uitsluitend bezet door mensen van de vóóroorlogse en de oorlogsgeneratie. De oppositie was totaal, d.w.z. niet alleen tegen een integratie in de NATO maar tegen herbewapening überhaupt. Zo iets doet zich in Japan echter niet voor; de anti's hebben het vooral tegen de mogelijkheid van extra-territoriale verantwoordelijkheid. De 40-jarige Wakaizumi, die zowat kan doorgaan voor de Japanse Henry Kissinger en Herman Kahn samen, gelooft dat in de eerste helft van het komende decennium het decor wordt opgebouwd voor de tijd dat de showa-generatie (tot en met 45 jaar) het beleid in handen zal nemen. Nu reeds zijn 72% van de Japanners jonger dan 45 jaar en zij vertegenwoordigen ruim 57% van het electoraat. Zij zijn niet besmet door de oorlogsfrustraties. Voor deze generatie zal het gemakkelijker zijn met een schone lei te beginnen, zich niet te blijven vermeien in de resultaten van de fantastische economische opbloei en - wars van alle statisch narcisme - de nieuwe krachtlijnen uit te werken die Japans belangen buiten de grenzen moeten beveiligen. Deze generatie vindt dat Japan wel degelijk regio-verantwoordelijkheid draagt, maar men is het er voorlopig nog niet over eens op welke terreinen een positieve inzet gewenst is. Ook is deze generatie bijzonder nationalistisch ingesteld, zeer gehecht aan de eigen traditionele waarden: zij verzet zich heftig tegen de veramerikanisering van de Japanse samenleving. Deze trend speelt enigszins in op Nixons Guam-doctrine, waar deze, enigszins De Gaulle plagiërend, zegt dat een land voor een ander maar een zekere waarde kan hebben als het vooraf aan zichzelf geloof- | |
| |
waardig voorkomt. Het is trouwens geen geheim dat de Guam-doctrine voor een groot gedeelte berust op de overtuiging dat Japan een
Aziatisch nationalisme kan ontwikkelen dat immuun blijft voor communistische ideologieën.
De Japanners die tot nog toe in groten getale de Aziatische regio hebben doorkruist, waren geen militairen, maar handelslui en technici. In de buurlanden hebben zij een niet onaardig stuk waardering voor Japan teruggewonnen. En dit nu stelt ons voor het werkelijke Japanse dilemma. Het liefst zou men de economische reus en de handelsgroeipool willen blijven zonder de lijn consequent door te trekken tot het bittere end. Maar de krachtige opgang had ook een keerzijde. Mettertijd hebben de Japanners in Azië kolossale bedragen geïnvesteerd en nu wordt men zich diep bewust van het feit dat, hoe men de zaak ook draait of keert, belangen nog altijd moeten worden beveiligd. Die eis moet worden verzoend met het Aziatische nationalisme. Belangen over een hele regio verspreid kunnen niet renderen wanneer deze regio niet is gepacificeerd. Pacificatie verondersteld echter middelen die agressie en subversie afschrikken of desnoods pareren.
De nieuwe minister van Defensie, Yasuhiro Nakasone (1919), zet er alles op om zo vlug mogelijk een beslissing af te dwingen in het debat over de vraag of Japan een ‘eigen autonoom defensieconcept’ moet uitwerken. Zijn publieke verklaringen winden er gewoonlijk geen doekjes om. Dat alles is hoogst indicatief. Aangezien een lid van het Japanse kabinet op ieder ogenblik door de premier kan worden ontslagen, is de indruk gewettigd dat Sato Nakasones opvattingen deelt. Dit is des te merkwaardiger daar Nakasone, die niet tot de jongere generatie behoort, toch doorgaat voor een jonge Turk in de liberaal-democratische partij.
Een van Nakasones eerste maatregelen toen hij minister van Defensie werd, was het optrekken van zijn budget met maar liefst 17,7%. Nog belangrijker waren zijn krachtige instructies aan de public-relations-diensten van de krijgsmacht om de reputatie van het leger bij de publieke opinie te verbeteren en de burgers-in-uniform (allen vrijwilligers) meer zelfvertrouwen bij te brengen. Voor het eerst sinds 1945 wist hij het defensiebeleid officieel tot op kabinetsniveau op te trekken, zodat het in rang gelijk kwam te staan met het buitenlands beleid. Wij zijn dus al een heel eind verwijderd van de ‘politiemachten’ die op ordonnantie van Mac Arthur - en zonder toestemming van het Japanse volk - op de been werden gebracht.
Publiek verdedigt Nakasone de stelling dat Japan, in overeenstemming met zijn internationale status, veel meer moet doen voor de eigen defensie. Anders - aldus zijn redenering - blijft Japan afhankelijk van de USA. Op die manier speelt hij in op het groeiend nationalisme, vooral van de jongere generaties. En eigenaardig genoeg zijn er tekenen die er op wijzen dat zijn
| |
| |
gedachtengang bij een groot gedeelte van die jongeren aanslaat, zodat de links-radicalen de wind uit de zeilen wordt genomen en de beroepscontestanten zich genoodzaakt zien naar andere thema's uit te kijken.
Het IVde Programma voor de Defensie voorziet tegen 1972 een autonome Japanse defensie. De grootste zorg wordt op het ogenblik besteed aan de lucht- en zeestrijdkrachten; de landmacht komt in de kou te staan. Vroeger was zo iets begrijpelijk voor een staat die toch een eiland is. Vandaag echter maakt het de afschrikkingsmacht minder geloofwaardig. Daarom geloven sommige specialisten dat vroeg of laat toch nog de nucleaire optie uit de mouw komt. Er wordt voorlopig alleen gezegd dat Japan geen nucleaire wapens wenst te bezitten, ofschoon de grondwet de aanmaak van tactische tuigen toelaat. Technologisch is Japan als geen ander land ter wereld in staat zonder hulp van buitenaf kernwapens aan te maken. Zodat de speculaties hun gang blijven gaan. Het is duidelijk dat er allerhande manieren bestaan om desgevallend over kernwapens te kunnen beschikken zonder ze te bezitten. Maar het is wel bedenkelijk dat Japan obstinaat blijft weigeren het non-proliferatie-verdrag te ratificeren.
Tenslotte zijn er de insinuaties van de officials zelf. Zowel de practicus Nakasone als de theoreticus Wakaizumi zien het jaar 1975 als het keerpunt waarop de Japans-Amerikaanse alliantie moet worden aangepast. Op dat ogenblik zullen het nationale bewustzijn, de publieke opinie en de politieke evolutie in Azië derwijze zijn geëvolueerd, dat die aanpassing kan worden doorgevoerd. Beiden menen dat wat Azië betreft, de rollen van de USA en van Japan omgekeerd zullen worden: Japan zal die van de senior partner, de USA die van de junior partner spelen. De USA zal men er niet helemaal buiten kunnen laten, al was het maar om de buurlanden, die met de Japanse hegemonie niet zo gelukkig zijn, niet al te zeer af te schrikken van een Aziatische samenwerking met Japan als machtskern. In Azië zijn immers bepaalde vormen van inheemse alliantie-vorming mogelijk, maar de moeilijkheid bestaat er juist in, Japan in een dergelijk kader in te passen. En zelfs zij die Japan het minst in hun hart dragen, begrijpen heel goed dat een inheems Aziatisch defensie-systeem zonder Japan bij voorbaat tot mislukking gedoemd is. De macht dringt zich ondanks emotionele nukkigheden toch op. De Japanse officials laten van de andere kant duidelijk verstaan dat in deze optiek het nucleaire vraagstuk voorlopig weer in de laden opgeborgen kan worden... tot in 1975. Dat is het voorlopig nog altijd onzekere punt. Een zeker punt is daarentegen dat de Amerikaanse hegemonie moet worden afgebroken en dat in de toekomst de betrekkingen niet volgens het Latijns-Amerikaanse model mogen worden gestructureerd. Want per slot van rekening wil geen enkele Japanse politicus (zelfs niet de socialisten) de USA als vriend verliezen. De Japanners zijn planners op lange termijn.
|
|