Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 699]
| |
Glorie en nawee van het kolonialisme
| |
Het commerciële kolonialisme (1415-1770)Carlo Cipolla, een in het Engels publicerende Italiaanse economisch-historicus, heeft een tweezijdige belangstelling. Enerzijds obsederen hem vraagstukken van bevolkingsgroei en mate van alfabetisme; anderzijds besteedt hij aandacht aan militair-technische aspecten van de westerse expansie. In de Penguin-serie zijn van beide voorliefdes zijn belangrijkste studies verkrijgbaar gesteld. Van 1962 dateert The Economic History of World Population. In 1965 publiceerde hij Guns and Sails, dat handelde over de wijze waarop de Portugezen erin slaagden om het geschut zodanig op hun schepen te monteren dat de wendbaarheid behouden bleef. Zij hadden van de Arabieren het latijnse zeil ‘genaast’, zodat ook het laveren geen problemen meer opriep. Met de nieuwe vondst erbij wisten zij de Arabische machtspositie in het handelsverkeer in de Indische oceaan (rond 1500) te ontregelen. Zo werden zij meesters van de Oosterse handel, steunend op hun maritieme bases, zoals het fort Jezus te Mombassa, het station te Goa en van daaruit via allerlei andere steunpunten tot Macao toe (China). Guns and Sails verscheen nu in de Penguin-serie tesamen met een recentere studie over Clocks and CultureGa naar voetnoot1. De klok is inderdaad een opvallend aspect in de westerse samenleving, althans het gebruik ervan. De klok was evenals het buskruit, de drukpers en het kompas in China bekend lang voordat Europa er mee experimenteerde. Doch dat laatste woord onthult | |
[pagina 700]
| |
de typische houding van het Westen: het zoeken naar toepassingen ervan op het terrein van handel, economie, oorlogvoering en zeevaart. In de 18e eeuw had in Engeland de Board of Longitude een prijs beschikbaar gesteld voor degene die een klok kon fabriceren die op lange zeereizen weinig verschil zou laten zien met de Greenwich-tijd. Admiraal Cook nam in 1770 een door Harrison vervaardigd exemplaar mee, dat na 3 jaar, bij terugkomst in Engeland, slechts zeven minuten had verloren. Harrison kreeg de beloning en het Westen was weer een stapje verder in nauwkeurige plaatsen tijdbepaling. Deze klok stelde de navigator in staat het snijpunt van lengte- en breedte-graad te bepalen: eerst toen was het tijdperk van het ‘gegist bestek’ - en dus het veelvuldig verdwalen op zee - ten einde. Europa voelde nieuwe trots bij het verkavelen van de onbekende wereldzee. Cook maakte b.v. een eind aan de mythe rond Terra Australis. Men had tot dan toe aangenomen dat Australië een uitloper was van het zuidpool-gebied. Nu kreeg het continent een eigen identiteit. Vanaf 1788 begonnen de Engelsen het land in cultuur te brengen. Eerst door het zenden van gedetineerden. In de 19e eeuw onder leiding van Edward Wakefield door kolonisten die een nieuw systeem van kolonisatie gingen praktiseren. Men ging niet op individualistische manier aan het werk, maar verkavelde het land. Er werd een soort omslagstelsel ingevoerd, zodat men een gemeenschappelijke schatkist kreeg waaruit nieuwe kolonisaties werden bekostigd. | |
Interval (1770-1870)Terwijl Cook en Bougainville de Stille oceaan verkenden, was in Europa onder Franse filosofen en Engelse economisten een beweging ontstaan tegen het oude kolonialisme. Adam Smith, Mirabeau-Père, Turgot, Abbé Raynal en anderen waren van mening dat Europa drie fouten had gemaakt: men had de exploitatie van de wereldhandel aan monopolistische compagnieën toevertrouwd; op die wijze was de aandacht voor de ontwikkeling van de thuismarkt verwaarloosd; de buiten-Europese mens was gecorrumpeerd evenals zijn koloniserende breeder uit Europa zelf. Cook en Bougainville hadden niet zoveel op met dit mengsel van schuldgevoel, klein-Europees denken en vage nostalgie. Door artsen, cartografen, voedseldeskundigen en geschoolde zeelieden mee te nemen, wilden zij laten zien dat kolonisatie een culturele arbeid kon zijn van hoog niveau. Cook ging zelfs zover, dat hij inlandse hoofden van Tahiti en Hawaï meetroonde naar Engeland, waar zij onderwijs kregen om daarna als ‘betere’ mensen terug te keren naar hun stam-eilanden. Doch het ‘oude’ kolonialisme was daarmee ten einde. Zorg voor de inlandse bevolking werd een centrale paragraaf in het handboek van de koloni- | |
[pagina 701]
| |
sator nieuwe stijl. De ontwikkelingsleer heeft dan ook 18e-eeuwse bronnen. Er bleef tot 1870 een zekere afkeer bestaan van politieke consolidatie. Men kan dan ook ten aanzien van de periode 1770-1870 het beste spreken van een Interval in het Europese kolonialisme. Schuldgevoel en aarzeling; het laten prevaleren van wetenschappelijke speurtochten boven slavernij; het vooropstellen van handelseconomische aspecten boven politieke macht. Eerst na 1870 zouden deze tendenties weer samen worden getrokken in een meer geconcentreerde beweging. Die van het ‘moderne imperialisme’. Toch heeft recent onderzoek laten zien dat Europa ten tijde van dit Interval - toen het in zijn houding geen drift naar wereldbeheersing etaleerde - door de druk van de economische feiten (afzetkansen voor de produkten van de industriële revolutie) allerlei steunpunten in de wereld heeft verworven. Seeley zei reeds in 1884 dat Engeland zijn tweede wereldrijk verwierf in een ‘absentee of mind’. Recentelijk heeft Semmel de gang van zaken in het Interval beschreven, waarbij hij liet zien hoe in deze periode van dekolonisatie toch de startblokken zijn neergezet voor de nieuwe opgang. Van daaruit konden na 1875 de magisch-gezagvolle leiders van het moderne imperialisme - met hun stoomschepen, telegraaf, grote kapitalen en korpsen geschoolde bestuursambtenaren - de wereld een ander aanzien geven. In de periode 1875-1942 (val van Singapore) is bestuurstechnisch en economisch de interpenetratie van machten, markten en cultuurstijlen op gang gekomenGa naar voetnoot2. | |
Macht zonder glorie? (Beschouwingen nà 1845)Voor ieder die zijn geschiedenislessen niet is vergeten, kleven aan de machtsusurpatie van Cecil Rhodes, onze eigen generaal Van Heutsz en overige ‘imperialisten’ smetten. Toch laten de historici zich daardoor niet verleiden tot een ‘schuld-tirade’. Immers in een wereld zonder macht en onderwerping zouden zij - waarschijnlijk met hun instemming overigens - het werk kunnen laten voor wat het is. De aflossing van de wacht - Europa uit het zenith en Amerika en Rusland als eens de Christen en de Arabier aan de top - heeft het blikveld gewijzigd. En die ommezwaai moeten historici verklaren. Men kan hierbij enkele richtlijnen onderkennen: het niet meer geoccupeerd-zijn met macht kan ruimte bieden om de eigen prestatie te onderzoeken en te vergelijken met machtshandelingen van oudere of meer recente datum. In Engeland ziet men allerwegen een onderzoek naar de merites | |
[pagina 702]
| |
en grenzen van het eigen imperium; in Amerika vindt men naast vergelijkingen met het Romeinse imperium, tevens aandacht voor het schuldaspect (verpesten de Amerikanen de wereld niet?) èn voor de prestaties van de Europese mogendheden. Uit deze laatste school ontstond de studie van Donald C. Gordon - The Moment of Power - waarbij hij afscheid neemt van de houding der Amerikaanse historici kort na 1945. Toen immers beschouwde Amerika zich als anti-koloniaal en leken de Europeanen achterlijke feodale figuren. Nu is Amerika verwikkeld in soortgelijke perikelen en vraagt men zich af of die Europeanen wel zo dom waren als ze toen leken. Gordon onderzoekt de bronnen van de macht, de grenzen eraan gesteld, het apparaat der machtsuitoefening, de economische desiderata, de arrogantie en de afbrokkeling. Zulks in het geval van Engeland. Zijn analyse is sober en verhelderend voor, dunkt me, welke historicus dan ook die met de vraag naar de machtsverhoudingen worsteltGa naar voetnoot3. Ik dacht niet dat precies hetzelfde gezegd kon worden van de analyse van de Rotterdamse sociologen Van Doorn en Hendrix. Hun studie berust op notities die zij maakten als Nederlandse militairen tijdens de politionele acties. Tot uitgave kwam het eerst toen de Nederlandse oorlogsmisdaden via Volkskrant en VARA oud-strijders, regering en archiefdiensten in verwarring brachten. De beide sociologen hebben de dekolonisatie terecht gezien als een machtsconflict: doch teveel als een conflict van de machtige tegenover de machteloze. Dan begint men al gauw mededogen te krijgen met deze laatste en weerzin tegen de usurpator. De schrijvers onderkennen daardoor te weinig de verschillen in ideologie en belangenpositie tussen bedrijfsleven en binnenlands bestuursapparaat. Na 1945 werden deze eerst geleidelijk in elkaars armen gedreven. Doch voordien waren zij verdeeld. Iedere groep had zo zijn binding aan de ‘eigen versie’ van de beschavingsmissie. De ondernemers vonden groots economiseren en gezagvol handelen de beste garantie voor het geluk der inlanders. De bestuursambtenaren, opgeleid in Leiden en Utrecht, zochten het meer in patronage van ambtelijke intellectuelen over bevolking en ondernemers. De nieuwe inheemse intelligentsia streefde op haar beurt naar patronage: en dat het deze uiteindelijk gelukt is de overwinning te behalen, dankt zij niet aan een betere kijk op de belangen van de bevolking. Hoogstens heeft hier de wet van de gelijke huidskleur gewerkt en het belang dat de V.S. en Rusland hadden bij Europa's ondergangGa naar voetnoot4. Terecht | |
[pagina 703]
| |
overigens analyseren zij de oorzaken van het ‘sluit-de-ogen-voor-geweld-in-eigen-huis’ complex. Doch de eerste bron daarvan ligt in de behoefte aan binding, die mensen bijna automatisch voert tot voogdij over zichzelf en anderen. De meer ‘structurele’ oorzaken die de auteurs vermelden, lijken daarbij ‘hulplijnen’. Tot slot: de Europese intellectueel begint terug te slaan. Ik doel hier op de studie van Claude Julien, Het Amerikaanse Imperialisme, dat met een voorwoord van Prof. Röling verscheen. Julien is redacteur buitenland van Le Monde. Hij laat zien hoe ver terug - tot aan de Founding Fathers - het Amerikaanse mysticisme reikt. De eerste kolonisten waanden zich reeds in het voetspoor van de tien stammen Israëls en zij bleken al spoedig bedreven en bekwaam in technieken die aanvankelijk werden gediskwalificeerd als oud-Europees en feodaal. Dat komt er allemaal duidelijker uit nu Europa observeert en Amerika leidt, lijdt en tiranniseert. Anderzijds bestaat het gevaar dat een Fransman altijd wat onder de indruk blijft van het Amerika-complex. Dat begon al met het verdrijven van de Fransen uit Canada (1763); het werd voortgezet door de hautaine weigering na 1783 van de zijde der vrije Amerikaanse kolonisten om Frankrijk te kiezen boven Engeland als handelspartner en politieke bondgenoot. Het werd aangescherpt door het verlies van Sainte Domingue (1802 - nu Haïti) en gevolgd door de verkoop van Louisiana (1803). Sinds de Gaulle's vernedering tijdens 40/45 door de Atlantische heersers Roosevelt/Churchill kreeg het weinig kans te genezen. Voeg daarbij de huidige verschillen in zienswijze jegens NATO en Rusland-politiek, en men kan zich voorstellen dat ook deze studie wat leidt onder verdringing van eigen emotionele perikelenGa naar voetnoot5. | |
SlotHoe moeilijk overigens exacte peiling en beschrijving van andere culturen is, wordt aangegeven door de Leidse antropoloog Josselin de Jong, die zijn lezingen voor studenten - binnen het kader van de Nuffic-leergangen over de ontwikkelingsproblematiek - publiceerde. Het is makkelijker om zich achteraf van de projectie-mechanismen bewust te worden dan om deze | |
[pagina 704]
| |
methodisch in het veldwerk te onderkennen en te beheersenGa naar voetnoot6. De ontwikkeling van de culturele antropologie - en de mogelijke betekenis van deze discipline voor de ‘omgang’ der continenten - laat zich uit zijn bundel lezingen destilleren. Temeer van waarde nu wel het kolonialisme verdwenen is, maar niet het vraagstuk van macht en mythe rond de wereld-mens die wachtende is op zijn beschaving. Daarmee is de wereld tot een tableau der machten geworden, waar vliegtuigen ons de beste kaarten van hebben gebracht. Doch ondanks deze realistische schil zou het wel eens kunnen zijn dat ook de huidige mens naar de wereld kijkt alsof zíjn heilige stad het vijandige en vreemde - desnoods met ‘stil’ of openlijk geweld - in cultuur moet brengen. |
|